In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 16 oktober 2023, waarin zijn Ziektewetuitkering werd beëindigd. De rechtbank heeft het beroep op 29 mei 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals mr. H.J.J. Verhoeven namens het UWV. Na een tussenuitspraak op 13 augustus 2024, waarin het UWV werd gevraagd om een gebrek in het besluit te herstellen, heeft het UWV een aanvullende motivering ingediend. Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd. De rechtbank heeft op 19 maart 2025 besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek werd gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar de tussenuitspraak en de feiten en beroepsgronden. De rechtbank was niet overtuigd dat de belastbaarheid van eiser in de geduide functies niet werd overschreden, vooral met betrekking tot de beperking in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op item 5.7, dat betrekking heeft op activiteiten boven schouderhoogte. Het UWV heeft een rapport van een arbeidsdeskundige ingediend, maar de rechtbank was van mening dat het UWV het gebrek in het besluit slechts gedeeltelijk had hersteld. De rechtbank concludeerde dat de functie van medewerker logistiek niet geschikt was voor eiser, terwijl de andere functies wel geschikt werden geacht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad. Het UWV werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.