ECLI:NL:RBZWB:2025:2774

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
11363793 CV EXPL 24-5314
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en afgifte van bakwand in het kader van een koopovereenkomst voor een cafetaria

In deze civiele zaak vordert Hakvoort Professional Zuid B.V. betaling van openstaande facturen van [kopers], die een cafetaria exploiteren. Hakvoort heeft in 2019 een bakwand aan [kopers] verkocht en geïnstalleerd, maar [kopers] zijn ontevreden en hebben de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. In een eerdere procedure bij de rechtbank Midden-Nederland hebben [kopers] terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding gevorderd, maar deze vorderingen zijn afgewezen. Hakvoort vordert nu betaling van vier openstaande facturen, waaronder de laatste termijn van de koopsom en kosten voor meerwerk en reparaties. De rechtbank oordeelt dat Hakvoort niet tijdig heeft gewaarschuwd dat de bestaande afzuigmotor niet geschikt was voor de nieuwe bakwand, waardoor de vordering voor meerwerk wordt afgewezen. De rechtbank bevestigt dat [kopers] de facturen voor de laatste termijn en montagewerkzaamheden moeten betalen, maar wijst de vordering tot afgifte van de bakwand af, omdat het eigendomsvoorbehoud niet kan worden ingeroepen om betaling af te dwingen. De proceskosten worden toegewezen aan Hakvoort, en de vordering van [kopers] in reconventie wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11363793 \ CV EXPL 24-5314
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
Hakvoort Professional Zuid B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Emmeloord
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
hierna te noemen: Hakvoort
gemachtigde: mr. D. Warnink
tegen

1.[koper 1]

en
2. [koper 2]
beiden handelend onder de naam [bedrijf]
beiden wonend te [plaats]
gedaagde partijen in conventie
eisende partijen in reconventie
hierna samen te noemen: [kopers]
gemachtigde: mr. P.J. van den Boogaard

1.De zaak in het kort

[kopers] exploiteren een cafetaria. Voor deze onderneming maken zij gebruik van een zogeheten bakwand. Dat is kort gezegd een roestvrijstalen aanrecht met daarin bakken om in te frituren en met toebehoren. Eind 2019 heeft Hakvoort aan [kopers] een bakwand verkocht en in het cafetaria geïnstalleerd. [kopers] zijn daarover niet tevreden en hebben de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. In een procedure bij de rechtbank Midden-Nederland hebben [kopers] terugbetaling van de koopsom en vergoeding van geleden schade gevorderd. De rechtbank heeft die vorderingen afgewezen. Tegen het vonnis hebben [kopers] geen hoger beroep ingesteld. Nu wil Hakvoort dat [kopers] nog vier openstaande facturen betalen.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 januari 2025;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling op 2 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

3.De feiten

3.1.
Hakvoort heeft op 27 december 2019 aan [kopers] een opdrachtbevestiging gezonden met betrekking tot de aankoop en montage van een bakwand. [kopers] hebben diezelfde dag per e-mail de opdracht, inclusief de gestelde betalingscondities bevestigd.
3.2.
Volgens de opdrachtbevestiging bedroeg de koopprijs € 24.000,00 exclusief btw
(€ 29.040,00 inclusief btw). Op dat bedrag werd een korting van € 195,42 exclusief btw verleend. De koopprijs diende te worden betaald in drie termijnen: een termijn van 40% bij de opdracht, een van 55% voor aanvang van de levering en/of installatie en een laatste termijn van 5% na het einde van de levering en/of installatie. [kopers] hebben de eerste 40% en 55%, samen € 27.588,00, betaald.
3.3.
In de opdrachtbevestiging is tevens vermeld dat de montagekosten op basis van nacalculatie in rekening worden gebracht.
3.4.
Door acceptatie van de opdrachtbevestiging is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen. Op die overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Hakvoort van toepassing. Daarin zijn onder meer bedingen opgenomen ter zake de verschuldigdheid van rente en incassokosten in het geval van niet tijdige betaling, alsmede met betrekking tot eigendomsvoorbehoud ten aanzien van door Hakvoort geleverde zaken.
3.5.
De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, heeft bij vonnis van 5 juni 2024 de door [kopers] tegen Hakvoort ingestelde vorderingen, kort gezegd inhoudende om voor recht te verklaren dat de overeenkomst tussen partijen is ontbonden, althans die overeenkomst te ontbinden dan wel op grond van dwaling te vernietigen en Hakvoort te veroordelen tot (terug)betaling van € 27.588,00 in hoofdsom en € 15.069,00 als schadevergoeding, met nevenvorderingen, afgewezen.
3.6.
[kopers] hebben geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 5 juni 2024.

4.Het geschil

in conventie en in reconventie
4.1.
Hakvoort vordert dat [kopers] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk worden veroordeeld tot - samengevat -:
I. primair, betaling van € 12.655,80, vermeerderd met de contractuele rente vanaf
1 september 2024, subsidiair tot betaling van € 7.279,72 vermeerderd met de contractuele rente vanaf een in goede justitie te bepalen dag, meer subsidiair tot betaling van € 7.279,72 vermeerderd met een in goede justitie te bepalen rente en data van opeisbaarheid van de facturen;
II. afgifte van de geleverde bakwand in het geval dat [kopers] de bij I. vermelde bedragen niet betalen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. betaling van € 738,99 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
IV. betaling van de kosten van deze procedure.
4.2.
[kopers] voeren verweer en concluderen Hakvoort in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, dan wel al haar vorderingen af te wijzen, met veroordeling van Hakvoort, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure.
4.3.
Bij wijze van tegenvordering eisen [kopers] dat Hakvoort wordt veroordeeld om
aan hen € 15.500,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, in het geval dat zij de bakwand daadwerkelijk aan Hakvoort afgeven. Tevens vorderen zij de veroordeling van Hakvoort in de kosten van de procedure in reconventie en om alle veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.4.
Tegen deze vorderingen van [kopers] voert Hakvoort verweer. Zij concludeert tot afwijzing daarvan, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [kopers] in de kosten van de procedure in reconventie.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
De door Hakvoort primair ingestelde vordering tot betaling van € 12.655,80 bestaat uit onbetaalde facturen, contractuele rente en incassokosten. Het gaat om 4 facturen van in totaal € 10.066,35. Daarop strekt een creditfactuur van € 2.786,63 in mindering, zodat
€ 7.279,72 te betalen resteert, aldus Hakvoort, die daarnaast € 4.637,09 wegens tot en met
31 augustus 2024 over de openstaande facturen berekende rente en € 738,99 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in de vermelde hoofdsom heeft opgenomen.
Factuur laatste termijn aankoopsom en factuur montagewerkzaamheden
5.2.
Hakvoort wijst op het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland waarin de rechtbank ten aanzien twee facturen overwoog dat [kopers] in verzuim verkeerden en hun betalingsverplichtingen terzake moeten nakomen. Het ging daarbij om de factuur van
€ 1.452,00 inclusief btw in verband met de laatste termijn van 5% voor de aankoop van de bakwand en een factuur € 4.794,01 inclusief btw voor montagewerkzaamheden. [kopers] weerspreken niet dat tegen dat vonnis geen hoger beroep is ingesteld, zodat het in kracht van gewijsde is gegaan, dat wil zeggen dat het daarin gegeven oordeel onherroepelijk is. Tevens betekent het dat het vonnis gezag van gewijsde heeft: partijen zijn gebonden aan hetgeen door de rechtbank ten aanzien van hun geschil is beslist. Wanneer een van hen, zoals Hakvoort in de nu voorliggende zaak, uitdrukkelijk een beroep doet op het gezag van gewijsde dient de kantonrechter zich te onthouden van een beslissing aangaande dezelfde rechtsbetrekking [1] . [kopers] worden dan ook niet gevolgd in hun standpunt dat zij in deze procedure hun verweer, inhoudende dat zij ten aanzien van de betaling van deze twee facturen gebruik hebben gemaakt van hun opschortingsrecht, alsnog kunnen voeren, althans dat de kantonrechter daarover oordeelt. Gezien de overwegingen in het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland kan de kantonrechter niet anders dan vaststellen dat [kopers] de beide factuurbedragen dienen te voldoen. Daartoe zullen zij dan ook worden veroordeeld, met inachtneming van hetgeen hierna wordt overwogen.
Factuur vervangen afzuigmotor
5.3.
Een derde factuur die in de hoofdsom van Hakvoort is vervat is die van € 3.108,25 inclusief btw wegens werkzaamheden in verband met het vervangen van de afzuigmotor van de bakwand. Deze factuur is in het vonnis van de rechtbank wel vermeld bij de vastgestelde feiten maar inhoudelijk heeft de rechtbank daarover niet geoordeeld. De gefactureerde kosten zijn gemaakt nadat [kopers] korte tijd na installatie van de bakwand constateerde dat er teveel dampvorming in het cafetaria was en een medewerker van Hakvoort ontdekte dat dit het gevolg was van de bestaande afzuigmotor die niet geschikt was voor de nieuwe bakwand.
5.4.
Hakvoort stelt zich op het standpunt dat nadat haar monteur had meegedeeld dat er een nieuwe afzuigmotor geïnstalleerd moest worden, [kopers] hem zeiden dat het probleem met spoed moest worden opgelost. De door de monteur opgestelde orderbon is door [kopers] ondertekend. Er is sprake van meerwerk [2] , aldus Hakvoort. Daarin wordt zij echter niet gevolgd. Duidelijk is dat het deugdelijk functioneren van de bakwand (mede) wordt ondersteund door een afzuigmotor die is toegerust voor het betreffende model bakwand. Hakvoort heeft de onderhavige bakwand volgens overeenkomst verkocht, geleverd en geïnstalleerd. Gelet op haar expertise had van Hakvoort mogen worden verwacht dat zij vóór het aangaan van de overeenkomst zou hebben geverifieerd of de bestaande afzuigmotor compatibel was en wanneer dat dit in haar visie niet het geval was, zij dit aan [kopers] kenbaar zou hebben gemaakt en (het bedrag van) haar offerte daarop zou hebben aangepast. Hakvoort stelt in haar dagvaarding dat [kopers] een nieuwe bakwand wilden zonder dat de oude afzuigmotor zou worden vervangen voor een nieuwe, maar anders dan Hakvoort vervolgens stelt ligt dit niet zonder meer in de risicosfeer van [kopers] . Immers, op grond van artikel 7:754 BW was Hakvoort bij het aangaan van de overeenkomst verplicht [kopers] te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover Hakvoort die kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Gesteld, noch gebleken is dat Hakvoort bij gelegenheid van de verkoop van de bakwand [kopers] ervoor heeft gewaarschuwd dat de bestaande afzuigmotor voor het gebruik van de nieuwe bakwand niet geschikt was. Nu Hakvoort [kopers] niet tijdig er op heeft gewezen dat een nieuwe afzuigmotor en de daaruit voortvloeiende prijsverhoging noodzakelijk was, stuit haar vordering op grond van meer-werk hierop af. Dit onderdeel van de vordering wordt dan ook afgewezen. Het tevens door [kopers] gevoerde verweer dat de afzuigmotor wellicht onterecht is vervangen omdat het probleem elders lag, behoeft in dit licht geen verdere bespreking meer.
Factuur i.v.m. werkzaamheden bij storing
5.5.
Ook de vordering voor wat betreft de factuur van € 712,09 inclusief btw in verband met het verhelpen van een storing in november 2021 zal worden afgewezen. In de relatief korte periode na de installatie van de bakwand is Hakvoort meermaals ter plaatste geweest om een storing te verhelpen. Naar eigen zeggen heeft Hakvoort hiervoor facturen gestuurd, die zij telkens uit coulance heeft gecrediteerd. Hakvoort stelt niet dat zij op enig moment ervoor heeft gewaarschuwd dat zij voortaan daadwerkelijk aanspraak op betaling voor verrichte werkzaamheden en/of materialen zou gaan maken. [kopers] konden er daarom gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij ook voor de in deze factuur vermelde (reparatie-) werkzaamheden geen kosten verschuldigd zouden zijn. Een orderbon of uitdrukkelijke opdracht waaruit blijkt dat het werk tegen betaling werd overeengekomen ontbreekt in elk geval. Er is dan ook geen grond om betaling van deze factuur te vorderen.
Tussentijdse conclusie
5.6.
Uit het bovenstaande volgt dat [kopers] van de gevorderde hoofdsom alleen de factuur van € 1.452,00 in verband met de laatste termijn van 5% voor de aankoop van de bakwand en de factuur van € 4.794,01 voor montagewerkzaamheden verschuldigd zijn. De som van beide bedragen is € 6.246,01.
5.7.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over de korting van € 195,42 exclusief btw die volgens de orderbevestiging zou zijn gegeven. Deze korting is niet vermeld op de aankoop-factuur en ook in het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland is van deze korting geen gewag gemaakt. De rechtbank heeft aangenomen dat de koopsom € 24.000,00 bedroeg. Ook de kantonrechter zal daarom met die korting geen rekening houden en die dus niet in mindering brengen op het bedrag dat [kopers] zullen moeten betalen.
5.8.
Dit is anders voor wat betreft de creditfactuur van € 2.786,63 die Hakvoort volgens haar vordering op het in totaal verschuldigde in mindering brengt. Uit de stellingen van Hakvoort blijkt niet waar die factuur op ziet maar in haar dagvaarding stelt Hakvoort wel dat zij die coulancecreditering gestand wil doen. Een voorwaarde verbindt zij daar niet aan. Op het hierboven vermelde bedrag van € 6.246,01 strekt daarom € 2.786,63 in mindering, waardoor in hoofdsom € 3.459,38 te betalen resteert.
Contractuele rente
5.9.
In de door Hakvoort gevorderde hoofdsom is ook een bedrag van € 4.637,09 aan contractuele rente begrepen. Volgens haar algemene voorwaarden is die rente gebaseerd op de wettelijke handelsrente [3] , verhoogd met 2 procentpunten en verschuldigd vanaf de dag dat de wederpartij de overeengekomen, dan wel de door de verkoper aangegeven betalings-termijn overschrijdt. Een zelfstandig verweer tegen de rentevordering voeren [kopers] niet. De toepasselijkheid van de algemene voorwaarden is, zoals [kopers] ter zitting hebben bevestigd, niet in geschil. In hun verweer tegen de rentevordering verwijzen zij kort gezegd naar hun verweren tegen de verschuldigdheid van de factuurbedragen. Omdat daarover hierboven al is geoordeeld wordt het verweer tegen de verschuldigdheid van contractuele rente gepasseerd.
5.10.
Hakvoort legt een uitgebreide renteberekening over. Daaruit volgt dat de rente over
€ 1.452,00 vanaf 23 januari 2020 en over € 4.794,01 vanaf 11 maart 2020 is berekend, in beide gevallen tot en met 31 augustus 2024. In haar berekening heeft Hakvoort rekening gehouden met haar creditfactuur, die zij op 24 september 2020 in mindering heeft gebracht op de eerste factuur en voor wat betreft het meerdere op de tot die dag verschenen rente over beide facturen. Aldus resteert volgens de berekening € 2.076,45 aan tot en met 31 augustus 2024 verschuldigde contractuele rente [4] . Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
5.11.
Op de vordering van Hakvoort zullen [kopers] hierna tevens worden veroordeeld tot betaling van de contractuele rente over de toe te wijzen factuurbedragen plus de tot en met 31 augustus 2024 berekende rente, aldus over (€ 3.459,38 + € 2.076,45 =) € 5.535,83, vanaf 1 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Incassokosten
5.12.
Hakvoort maakt verder aanspraak op een vergoeding van € 738,99 voor kosten die zij voorafgaande aan deze procedure heeft gemaakt om haar vorderingen te incasseren. Dat bedrag is het BIK-tarief bij € 7.279,72, het saldo van haar facturen, aldus Hakvoort, die daarnaast wijst op artikel 8.1 van haar algemene voorwaarden waaruit volgt dat de koper ingeval van verzuim incassokosten moet betalen. Evenals ten aanzien van Hakvoorts rentevordering voeren [kopers] buiten hun verweren tegen de verschuldigdheid van de factuurbedragen, geen zelfstandig verweer tegen de grondslag van de gevorderde incasso-kosten. Een vergoeding voor die kosten is daarom toewijsbaar, zij het dat die zal worden gerelateerd aan het toe te wijzen saldo van de facturen, zijnde € 3.459,38. Overeenkomstig artikel 2, lid 1 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden die kosten dan ook bepaald op niet meer dan € 470,94.
Eigendomsvoorbehoud
5.13.
Verder vordert Hakvoort voor het geval dat [kopers] niet binnen 14 dagen nadat dit vonnis is gewezen tot betaling van de gevorderde bedragen overgaan, dat [kopers] worden veroordeeld tot afgifte van de bakwand, en wel op straffe van verbeurte van een dwangsom. Hakvoort stelt dat zij bij verkoop van de bakwand een eigendomsvoorbehoud heeft bedongen [5] . Uit haar algemene voorwaarden blijkt dat [kopers] de eigendom van de bakwand pas verkrijgen nadat zij al datgene hebben gedaan wat Hakvoort uit hoofde van alle (eerdere of latere) verkoopovereenkomsten met [kopers] en/of door Hakvoort in dat kader verrichte diensten of werkzaamheden te vorderen mocht hebben of mocht verkrijgen, aldus Hakvoort in haar in de dagvaarding gegeven toelichting op deze vordering. Ter zitting heeft zij echter verklaard dat de eigendom van de bakwand op [kopers] overgaat zodra de eerste twee facturen zijn betaald.
5.14.
In haar dagvaarding stelt Hakvoort ter verduidelijking dat zij een tweetrapsraket hanteert: eerst betaling, en als betaling niet volgt, tevens afgifte op straffe van dwang-sommen. Daarin kan zij echter niet worden gevolgd. Een wezenlijk kenmerk van eigendomsvoorbehoud is dat bij terugname van (in dit geval) de bakwand wordt verondersteld dat Hakvoort een beroep doet op de ontbindende voorwaarde waaronder de eigendom van de bakwand is overgedragen. Als gevolg hiervan is de koopovereenkomst ontbonden. Daardoor kan niet langer op grond van die overeenkomst door de verkoper/eigenaar Hakvoort een betalingsverplichting worden afgedwongen. Hakvoort lijkt echter in het geval van teruggave van de bakwand na niet tijdige betaling binnen de termijn, nog steeds (“
tevens”) aanspraak op betaling van twee van haar facturen te maken. Voor het toewijzen van beide vorderingen bestaat echter geen grond. Voor zover Hakvoort de vordering aldus heeft ingestoken dat het eigendomsvoorbehoud enkel wordt uitgeoefend om te bewerkstelligen dat [kopers] de facturen betalen, waarna Hakvoort de bakwand weer terug zou leveren aan [kopers] , dan geldt dat Hakvoort bij een dergelijke vordering onvoldoende belang heeft. Hakvoort kan immers betaling van de facturen door middel van tenuitvoerlegging van dit vonnis afdwingen.
5.15.
De vordering tot afgifte van de bakwand op straffe van een dwangsom wordt dan ook afgewezen.
Conclusie
5.16.
Uit het bovenstaande volgt dat [kopers] nog aan Hakvoort verschuldigd zijn
(€ 3.459,38 + € 2.076,45 + € 470,94 =) € 6.006,77 en tevens de wettelijke handelsrente, vermeerderd met 2 procentpunt over € 5.535,83. [kopers] zullen daarom hierna tot betaling daarvan worden veroordeeld.
5.17.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat zowel [koper 1] , als [koper 2] kan worden gedwongen om het hele bedrag te betalen. Daarbij geldt dat wanneer één van beiden (een deel) betaalt, de ander dat (deel van het totale) bedrag niet meer hoeft te betalen.
in reconventie
5.18.
[kopers] willen dat wanneer zij worden veroordeeld tot teruggave van de bakwand, Hakvoort aan hen de waarde daarvan, zijnde € 15.500,00, vergoedt. In conventie hebben zij in hun verweer tegen de vordering van Hakvoort tot afgifte van de bakwand verzocht om, in het geval die vordering zou worden toegewezen, Hakvoort tot betaling van die vergoeding te veroordelen. Nu vorderen zij in reconventie voor het geval dat de vordering van Hakvoort tot afgifte van de bakwand zou worden toegewezen zonder daarbij de door [kopers] verlangde voorwaarde van betaling van vermeld bedrag, aldus voorwaardelijk, om Hakvoort te veroordelen dat bedrag aan hen te voldoen.
5.19.
Omdat, zoals volgt uit hetgeen in conventie is overwogen, niet aan de gestelde voorwaarde wordt voldaan, behoeft de vordering van [kopers] geen beoordeling. Zij wordt dan ook afgewezen.

6.De proceskosten

in conventie
6.1.
[kopers] zijn overwegend in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Hakvoort worden vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
113,61
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.450,61
6.2.
De in de dagvaarding begrepen vergoeding voor ‘Info DBR’ is niet toewijsbaar nu daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. Niet valt in te zien dat kosten in verband met (het raadplegen van) het digitaal beslagregister waarvoor deze vergoeding onder de noemer verschotten wordt gevorderd, noodzakelijk zijn gemaakt voor de goede verrichting van de betreffende ambtshandeling, in casu het uitbrengen van de dagvaarding, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1, onder a van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. Op de explootkosten wordt daarom € 1,10 (exclusief btw) in mindering gebracht.
6.3.
Hierboven is geoordeeld dat twee van de in de vordering van Hakvoort begrepen factuurbedragen niet toewijsbaar zijn. Om die reden wordt de in de proceskosten begrepen vergoeding voor het betaalde griffierecht bepaald op € 524,00, zijnde het bedrag dat op het moment waarop de dagvaarding werd uitgebracht verschuldigd was bij vorderingen tot
€ 12.500,00 [6] .
6.3.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
6.4.
Ook de veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover wordt hoofdelijk uitgesproken.
in reconventie
6.5.
In verband met de beperkte omvang van het debat worden de proceskosten gecompenseerd. Dat wil zeggen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt [kopers] hoofdelijk om aan Hakvoort te betalen het bedrag van
€ 6.006,77, alsmede de wettelijke handelsrente, vermeerderd met 2 procentpunt, berekend over € 5.535,83 vanaf 1 september 2024 tot aan de dag van de algehele betaling;
7.2.
veroordeelt [kopers] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.450,61, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening indien [kopers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
7.3.
veroordeelt [kopers] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
7.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7.6.
wijst de vordering af;
7.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.

Voetnoten

1.Art. 236 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Art. 7:755 BW.
3.Artt. 6:119a en 120 lid 2 BW.
4.Dit is de som van de bedragen in de kolom ‘mutatie’ bij vordering 2 op pagina 2 van productie 15 bij de dagvaarding, vanaf 24 september 2020 (€ 103,18) t/m 31 augustus 2024 (€ 379,91).
5.Art. 3:92 BW.
6.Zie de tabel bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, geldig op 8 oktober 2024.