In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een zorgmachtiging voor betrokkene, geboren in 1977. De officier van justitie heeft verzocht om een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden, maar de rechtbank heeft deze verlening beperkt tot zes maanden, aangezien het een eerste machtiging betreft. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, waaronder schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, wat zich uit in ernstige gedragsproblemen en gevaar voor zichzelf en anderen.
Tijdens de zitting zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, haar advocaat, en haar behandelaar. De behandelaar heeft aangegeven dat betrokkene in een restrictieve setting beter behandeld kan worden, en dat verplichte zorg noodzakelijk is om haar medicatie in depotvorm te kunnen toedienen. De advocaat van betrokkene heeft gepleit voor ambulante zorg met opname als laatste redmiddel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis, en dat verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen.
De rechtbank heeft de gevraagde zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van medicatie, medische controles, en beperkingen in de vrijheid van betrokkene. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de toegewezen zorgvormen evenredig en effectief zijn. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie.