ECLI:NL:RBZWB:2025:2796

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
11317715 CV EXPL 24-3419 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van studiekosten door werkgever met loon van werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over de verrekening van studiekosten met het loon van de werknemer. De werknemer, werkzaam als accountmanager, had zich ingeschreven voor een cursus Hydrauliek-basis, waarvan de kosten door de werkgever waren voorgeschoten. Na de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer, heeft de werkgever een bedrag van € 565,00 aan studiekosten met het loon van de werknemer verrekend. De werknemer vorderde terugbetaling van dit bedrag, stellende dat de werkgever niet gerechtigd was tot verrekening zonder zijn uitdrukkelijke instemming.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende duidelijk had gemaakt wat de financiële consequenties waren van de studiekosten en dat de verrekening onterecht was. De kantonrechter baseerde zijn oordeel op artikel 7:611a van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat scholing die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie kosteloos moet worden aangeboden. De werkgever had niet aangetoond dat de cursus verplicht was en had niet voldaan aan de eisen van goed werkgeverschap door de werknemer niet tijdig te informeren over de kosten en de gevolgen van de cursus. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer tot terugbetaling van het ingehouden bedrag toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en rente, en de proceskosten aan de werknemer vergoed.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11317715 \ CV EXPL 24-3419
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
[werknemer],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: mr. S.J. de Leng- van Vliet, als jurist werkzaam bij FNV Individuele Belangenbehartiging Weert,
tegen
[werkgever] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [werkgever] ,
gemachtigde: mr. R.G. Verheij, advocaat te Leiden.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [werkgever] op grond van het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding gerechtigd was om een bedrag aan studiekosten met het loon van [werknemer] te verrekenen.
1.2.
De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is en wijst de vorderingen van [werknemer] tot (terug)betaling van het door [werkgever] verrekende bedrag aan studiekosten toe. Hieronder legt de kantonrechter dit oordeel uit.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek met producties.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[werknemer] is op 1 mei 2022 op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor de tijd van twaalf maanden in dienst getreden van [werkgever] in de functie van accountmanager, tegen een salaris van laatstelijk € 4.264,00 bruto per maand. [werkgever] heeft [werknemer] bij brief van 14 maart 2023 medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst is verlengd tot 1 mei 2024. Ook heeft [werkgever] in deze brief aan [werknemer] medegedeeld dat alle overige bepalingen in de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst van 1 mei 2022 onverminderd van kracht blijven.
3.2.
[werknemer] heeft zich op 17 maart 2023 ingeschreven voor een tweedaagse cursus Hydrauliek-basis aan het [opleidingsinstituut] te [plaats 3] . De cursus werd gegeven op 26 mei 2023 en 2 juni 2023. De kosten van deze cursus bedroegen € 1.130,00 exclusief btw. Deze kosten zijn door [werkgever] aan het [opleidingsinstituut] voldaan.
3.3.
[werknemer] heeft [werkgever] per e-mail van 31 mei 2023 bericht dat hij zijn arbeidsovereenkomst opzegt tegen 1 juli 2023. Ook heeft [werknemer] in deze e-mail aan [werkgever] kenbaar gemaakt dat hij de tweede cursusdag van de cursus Hydrauliek-basis zal afzeggen.
3.4.
[werkgever] heeft bij brief van 6 juni 2023 bevestigd dat de arbeidsovereenkomst door de opzegging door [werknemer] per 1 juli 2023 is beëindigd. In de brief is ten aanzien van de studiekosten het volgende vermeld: “
In verband met de gestarte cursus Hydrauliek aan het [opleidingsinstituut] verwijzen wij naar hetgeen contractueel vastgelegd is. Bij beëindiging van het dienstverband binnen een jaar voor start/behalen van diploma ben je 100% van het cursusbedrag aan ons verschuldigd. Dit zou voor jou neerkomen op € 1130,-. Graag willen wij uit coulance jouw tegemoet komen en 50% van dit bedrag in rekening brengen bij de eindafrekening.
3.5.
[werkgever] heeft op de eindafrekening een bedrag van € 565,00 netto in mindering gebracht onder vermelding van “
netto inhouding studie kst.
3.6.
[werknemer] heeft per e-mail van 18 juni 2023 zijn bezwaren tegen deze inhouding geuit. De gemachtigde van [werknemer] heeft [werkgever] hierna tot (terug)betaling van het ingehouden bedrag aan studiekosten verzocht.

4.Het geschil

4.1.
[werknemer] vordert [werkgever] te veroordelen tot (terug)betaling van een bedrag van € 565,00 netto, te vermeerderen met wettelijke verhoging, rente en kosten. [werknemer] vordert ook dat [werkgever] in de proceskosten wordt veroordeeld. [werknemer] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
[werknemer] legt aan zijn vordering -kort gezegd- ten grondslag dat [werkgever] zonder deugdelijke grond en zonder zijn uitdrukkelijke instemming een bedrag van € 565,- netto aan studiekosten met zijn loon heeft verrekend.
4.2.
[werkgever] voert verweer. [werkgever] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [werknemer] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [werknemer] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [werknemer] in de kosten van deze procedure.
[werkgever] voert -kort gezegd- aan dat zij op grond van het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding gerechtigd was het gevorderde bedrag aan studiekosten met het loon van [werknemer] te verrekenen.

5.De beoordeling

5.1.
Voor de beantwoording van de vraag of [werkgever] terecht een bedrag van € 565,00 netto op het loon van [werknemer] heeft ingehouden is in de eerste plaats van belang of, en zo ja, welke afspraken partijen hebben gemaakt over (het verrekenen van) studiekosten. Partijen zijn het erover eens dat in de arbeidsovereenkomst hierover nadere afspraken zijn gemaakt, te weten in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst.
Studiekostenbeding in arbeidsovereenkomst
5.2.
In artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is -voor zover van belang- het volgende bepaald.

7.1. Werknemer kan door Werkgever in de gelegenheid worden gesteld om cursussen en/of opleidingen te volgen. Indien dit noodzakelijk is voor de door Werknemer te verrichten werkzaamheden of het belang van Werkgever dit vereist, kan Werknemer hiertoe worden verplicht.”
7.2.
Werknemer kan Werkgever verzoeken om de kosten van door Werknemer in het bedrijfsbelang van Werkgever gevolgde cursussen en/of opleidingen voor rekening van Werkgever te laten komen, één en ander ter beoordeling van Werkgever.
7.3.
Indien Werkgever de opleiding geheel dan wel gedeeltelijk heeft betaald, is Werknemer verplicht de kosten verband houdende met de opleiding en cursussen geheel terug te betalen indien Werknemer het dienstverband binnen 1 jaar na het voltooien van de opleiding beëindigt, om wat voor reden dan ook. Na het eerste jaar en voor het tweede jaar geldt dat 50% moet worden terugbetaald en na het tweede jaar en voor het derde jaar 25% van de gemaakte kosten.”
5.3.
[werkgever] heeft op grond van het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding de helft van de door haar betaalde studiekosten met het loon van [werknemer] verrekend.
5.4.
[werknemer] stelt echter dat [werkgever] geen beroep op het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding kan doen. [werknemer] stelt primair dat het studiekostenbeding op grond van artikel 7:611a Burgerlijk Wetboek (BW) nietig is. Subsidiair stelt [werknemer] dat het overeengekomen studiekostenbeding niet voldoet aan de vereisten van een geldig studiekostenbeding en het beding onredelijk en in strijd met goed werkgeverschap is.
5.5.
De kantonrechter zal deze gronden hierna afzonderlijk bespreken, waarbij de stellingen van beide partijen betrokken zullen worden.
Nietigheid studiekostenbeding
5.6.
[werknemer] stelt in de eerste plaats dat het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding nietig is op grond van artikel 7:611a Burgerlijk Wetboek (BW) en [werkgever] hierop geen beroep kan doen.
5.7.
In artikel 7:611a lid 1 BW is bepaald dat de werkgever de werknemer in staat stelt de scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie. Op grond van lid 2 dient deze scholing kosteloos te worden aangeboden indien de werkgever deze op grond van, kort gezegd, bij wet of cao verplicht is aan te bieden aan de werknemer. Artikel 7:611a lid 4 BW bepaalt dat een beding waarbij de kosten van scholing als bedoeld in lid 2 worden verhaald op de werknemer, nietig is.
5.8.
[werknemer] stelt dat hij door [werkgever] opgedragen werd c.q. verplicht was om de tweedaagse cursus Hydrauliek-basis te volgen en dat [werkgever] deze cursus kennelijk van belang achtte voor de uitoefening van zijn functie. [werkgever] betwist dat zij [werknemer] heeft verplicht om die cursus te volgen.
5.9.
Een werkgever dient scholing op grond van artikel 7:611a lid 2 BW kosteloos aan te bieden indien de werkgever op grond van toepasselijk Unierecht, toepasselijk nationale recht, een collectieve arbeidsovereenkomst, of een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan verplicht is zijn werknemers scholing te verstrekken om het werk waarvoor zij zijn aangenomen uit te voeren. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat scholing die de werkgever op grond van de wet verplicht moet verstrekken kosteloos moet worden aangeboden. Dat betreft dus ook de scholing die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie als bedoeld in artikel 7:611a lid 1 BW. [1]
5.10.
Het gaat om de vraag of het voor [werknemer] voor de uitoefening van zijn functie van accountmanager bij [werkgever] noodzakelijk was dat hij de tweedaagse cursus Hydrauliek-basis volgde. [werknemer] stelt dat die noodzaak blijkt uit de door [werkgever] opgelegde verplichting om de cursus te volgen en [werkgever] het van belang achtte dat [werknemer] de cursus volgde. [werkgever] betwist dat zij [werknemer] heeft verplicht om de cursus te volgen. [werkgever] stelt ook dat het voor de beoordeling niet relevant is om te weten of zij [werknemer] al dan niet heeft opgedragen om de cursus te volgen.
5.11.
In tegenstelling tot hetgeen [werkgever] stelt acht de kantonrechter voor de beoordeling van de vraag of de door [werknemer] gevolgde cursus een noodzakelijke opleiding als bedoeld in artikel 7:611a lid 1 BW is wel relevant of [werkgever] hem heeft opgedragen de cursus te volgen. Ook scholing die werkgever verplicht stelt of scholing die werknemer in het belang van werkgever volgt, kan onder noodzakelijke scholing als bedoeld in artikel 7:611a lid 1 BW vallen. [2]
5.12.
[werknemer] stelt in de inleidende dagvaarding alleen dat [werkgever] [werknemer] de tweedaagse cursus heeft verplicht, ondanks dat [werknemer] zelf aan zijn leidinggevende kenbaar had gemaakt dat deze cursus niet voor hem geschikt was. Voor zover [werknemer] zich beroept op het bij dagvaarding overgelegde en in rechtsonderdeel 3.6. genoemde e-mailbericht van 18 juni 2023 overweegt de kantonrechter dat de verplichting om de cursus te volgen ook niet zonder meer uit de inhoud van deze e-mail blijkt. [werknemer] schrijft hierover zelf: “
Deze cursus is mij min of meer door [naam] opgedrongen”. Het lag mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [werkgever] op de weg van [werknemer] om zijn stelling dat [werkgever] hem had verplicht de cursus te volgen nader te onderbouwen. De kantonrechter zal gelet hierop en bij het ontbreken van een gespecificeerd bewijsaanbod [werknemer] niet tot nadere bewijslevering in de gelegenheid stellen.
5.13.
Nu onvoldoende aannemelijk is dat [werkgever] [werknemer] heeft opgedragen tot het volgen van de tweedaagse cursus en gesteld noch gebleken is dat de cursus op andere gronden noodzakelijk was voor de uitoefening van zijn functie, valt deze cursus niet onder de verplichte scholing als bedoeld in artikel 7:611a lid 2 BW, zodat van nietigheid ex artikel 7:611a lid 4 BW geen sprake is.
Vereisten studiekostenbeding
5.14.
Omdat, zoals hiervoor al is overwogen, vast staat dat de scholing niet verplicht was, stond het partijen vrij een studiekostenbeding overeen te komen.
5.15.
De kantonrechter dient vervolgens te beoordelen of het studiekostenbeding, zoals opgenomen in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst, voldoet aan de daaraan gestelde (wettelijke) eisen, omdat [werknemer] subsidiair stelt dat dat niet het geval is. Volgens hem is het overeengekomen studiekostenbeding in te algemene bewoordingen geformuleerd en had [werkgever] nadere afspraken moeten maken over de aard, inhoud en (verdeling van de) kosten van de door [werknemer] te volgen cursus(sen).
5.16.
Het studiekostenbeding is niet specifiek geregeld in de wet. Richtinggevend voor het terugbetalen van loon en studiekosten is het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1983 (Muller / Van Opzeeland) [3] . Een werkgever mag afspraken maken over eventuele terugbetaling van studiekosten, die aanvankelijk door de werkgever zijn voldaan. Deze bevoegdheid is echter niet onbeperkt. Zij wordt begrensd door wettelijke bepalingen, door de eisen van goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW en de norm van artikel 6:248 BW.
5.17.
Eén van de criteria is dat de werkgever op voorhand duidelijk moet maken wat de consequenties voor de werknemer zijn indien het tot de situatie komt dat hij studiekosten zou moeten terugbetalen. Hier is niet aan voldaan. [werknemer] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat [werkgever] niet voorafgaand aan de tweedaagse cursus Hydrauliek-basis duidelijk aan hem kenbaar heeft gemaakt wat de kosten van deze cursus zijn en dat deze kosten bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor eigen rekening komen.
5.18.
[werkgever] kon bij de verrekening niet volstaan met de enkele verwijzing naar artikel 7 van de arbeidsovereenkomst. In artikel 7 is niet nader uiteengezet welke opleidingen en/of cursussen onder deze bepaling vallen en welke kosten hiermee (mogelijk) gemoeid zijn.
Het lag op de weg van [werkgever] om de financiële consequenties van deze bepaling duidelijker uit een te zetten. Dit geldt temeer, omdat partijen een (tweede) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn overeengekomen en de inschrijving van de cursus drie dagen na de schriftelijke mededeling van [werkgever] van verlenging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden. In de brief van [werkgever] van 14 maart 2023 wordt volstaan met de mededeling dat alle overige bepalingen in arbeidsovereenkomst van 1 mei 2022 onverminderd van kracht blijven. Van [werkgever] mocht als goed werkgever worden verwacht om op dat moment, althans op een ander voor de inschrijving gelegen moment duidelijk aan [werknemer] kenbaar te maken welke financiële consequenties er aan het volgen van de tweedaagse cursus Hydrauliek-basis verbonden waren.
Conclusie
5.19.
[werkgever] is op grond van het vorenstaande onterecht tot verrekening van (een gedeelte van) de gemaakte studiekosten overgegaan, zodat het bruto equivalent van € 565,00 netto aan loon toewijsbaar is. De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zijn ook toewijsbaar, omdat Van [werkgever] door de onterechte verrekening het loon van [werknemer] te laat heeft betaald. Nu niet uitsluitend sprake is van betalingsonwil, maar tussen partijen discussie bestond over de geldigheid van het overeengekomen studiekostenbeding ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 15%.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.20.
[werknemer] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [werknemer] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [werknemer] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal een bedrag van € 84,75 worden toegewezen. De gevorderde rente over het hiervoor genoemde bedrag is als op de wet gegrond en onvoldoende weersproken ook toewijsbaar.
Proceskosten
5.21.
[werkgever] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [werknemer] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
218,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
694,92
5.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [werkgever] om binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis aan [werknemer] te betalen:
a. het bruto equivalent van € 565,00 netto aan loon in verband met ten onrechte ingehouden studiekosten, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 15% over voornoemd bedrag aan loon, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente steeds vanaf de datum van opeisbaarheid daarvan tot aan de dag van de volledige betaling;
b. een bedrag van € 84,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van opeisbaarheid daarvan tot aan de dag van de volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [werkgever] tot het verstrekken van een eindafrekening aan [werknemer] , waarin de verrekening van de studiekosten niet is opgenomen;
6.3.
veroordeelt [werkgever] in de proceskosten van € 694,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [werkgever] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.4.
veroordeelt [werkgever] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
6.5.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025

Voetnoten

1.Kamerstukken I 2021/22, 35962, nr. C, p. 4.
2.Zie de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
3.NJ 1983, 796