In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel. De rechtbank ontving op 1 april 2025 een verzoekschrift van de officier van justitie om de crisismaatregel van betrokkene voort te zetten. Betrokkene, geboren in 1991, verblijft in een accommodatie na een crisisopname die volgde op gevaarlijk gedrag, waaronder het gebruik van vuur en het schoonmaken van ramen met terpentine. Tijdens de zitting op 3 april 2025 zijn betrokkene, haar advocaat, een psychiater en een verpleegkundig specialist gehoord. De psychiater stelde vast dat betrokkene in een manisch toestandsbeeld verkeerde en dat voortzetting van de crisismaatregel noodzakelijk was voor haar stabilisatie. Betrokkene zelf beschouwde de opname als een tijdelijk verblijf en verzet zich tegen de zorg. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en dat de gevraagde machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor drie weken verleend moest worden. De rechtbank concludeerde dat de verplichte zorg noodzakelijk was om de veiligheid van betrokkene en haar omgeving te waarborgen. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie.