In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, die de WOZ-waarde van een woning op 1 januari 2022 heeft vastgesteld op € 562.000. De belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB). De rechtbank heeft op 26 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de heffingsambtenaar zijn standpunt heeft verdedigd met een taxatiematrix en referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.