ECLI:NL:RBZWB:2025:2843

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
02/360272-24 en 02-121490-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing adolescentenstrafrecht bij aanranding en mishandeling op scooter

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding en mishandeling. De verdachte heeft op 21 augustus 2024, terwijl hij op zijn scooter reed, een aangeefster hard op haar bil geslagen. De rechtbank past het adolescentenstrafrecht toe en legt een taakstraf op van 50 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van een maand met een proeftijd van twee jaar. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 april 2025, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging is gewijzigd en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de getuigen als bewijs gebruikt en heeft geoordeeld dat de verdachte de feiten wettig en overtuigend heeft gepleegd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en eerdere veroordelingen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte in de gelegenheid stelt om een werkstraf te verrichten in plaats van jeugddetentie. De benadeelde partij, de aangeefster, heeft een schadevergoeding van € 1.650,-- gevorderd, maar de rechtbank heeft dit bedrag verlaagd tot € 750,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/360272-24 en 02-121490-22 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding en mishandeling door aangeefster op haar bil te slaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde en het onder feit 2 tenlastegelegde heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van verdachte zelf, de foto van het letsel en de verklaringen van de vriend en stiefvader van de aangeefster. Er is sprake van eendaadse samenloop.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte degene was die heeft geslagen. Indien dit door de rechtbank wel wordt vastgesteld, geldt dat er geen sprake was van een handeling met een seksuele strekking. Om die reden dient ook subsidiair vrijspraak voor feit 1 te volgen. Voor de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling refereert de raadsman zich in dat geval aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt op basis van de aangifte en de foto van het letsel vast dat aangeefster op 21 augustus 2024 door een persoon op een scooter uit het niets hard op haar bil is geslagen op [straat] in [plaats] . De foto die zich in het dossier bevindt, sluit aan bij de verklaring van aangeefster en de rechtbank heeft geen enkele reden om eraan te twijfelen dat het letsel dat daarop zichtbaar is door de klap is ontstaan.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of het ook verdachte is geweest die de klap heeft gegeven. In dat kader overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij op het tijdstip van het incident bij [straat] was met zijn scooter en na het passeren van een meisje stil is gaan staan. Dat sluit voor een deel aan bij de verklaring van aangeefster. Ter zitting heeft verdachte bovendien een omschrijving van dit meisje gegeven, die nauw aansluit bij het uiterlijk van aangeefster. Verdachte ontkent weliswaar dat hij haar heeft geslagen, maar aangeefster heeft degene die de klap heeft uitgedeeld een aantal keer goed kunnen zien en heeft direct haar vriend gebeld en een signalement van die persoon gegeven. Haar vriend kwam haar meteen te hulp en heeft kort daarna een persoon gezien die aan dit signalement voldeed en heeft deze persoon via FaceTime aan aangeefster laten zien. Aangeefster heeft daarop bevestigd dat dit de persoon was die de klap heeft uitgedeeld en haar daarna stond op te wachten. Deze persoon bleek later verdachte te zijn. De verklaring van de vriend van aangeefster komt exact overeen met de verklaring die aangeefster heeft afgelegd. De rechtbank heeft dan ook geen enkele aanleiding om te twijfelen aan hetgeen aangeefster heeft verklaard. Gelet op het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die aangeefster op haar bil heeft geslagen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het meisje, waarbij de rechtbank er dus vanuit gaat dat dit aangeefster was, mooi vond en wilde vragen naar haar telefoonnummer of Snapchat-account. Het onder die omstandigheden slaan op de bil van aangeefster, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat dit een handeling was met een seksuele strekking. Verdachte wist dat bij [aangeefster] hiertoe de wil ontbrak. De rechtbank is gelet op voornoemde van oordeel dat de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Er is daarbij sprake van eendaadse samenloop.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 21 augustus 2024 te [plaats] , met een persoon, te weten [aangeefster]
een seksuele handeling heeft verricht, te weten het slaan
opde billen van die [aangeefster] terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak;
2
op 21 augustus 2024 te [plaats] , [aangeefster] heeft mishandeld door die [aangeefster] te slaan tegen haar billen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het adolescentenstrafrecht van toepassing is op verdachte en dat hij moet worden bestraft als een jeugdige. De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 50 uur en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van een maand met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en indien verdachte wordt veroordeeld een lagere taakstraf dan geëist op te leggen, waarvan een deel voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding en mishandeling door aangeefster uit het niets hard op haar bil te slaan, terwijl hij haar voorbijreed op zijn scooter. Door het geven van deze klap heeft verdachte de lichamelijke integriteit van aangeefster geschonden. Zij heeft daaraan pijn en letsel overgehouden. Een feit zoals gepleegd door verdachte is naar en indringend. Het kan er voor zorgen dat het gevoel van veiligheid, waar aangeefster recht op heeft, voor langere tijd wordt weggenomen. Dat wordt nog versterkt door de omstandig-heid dat verdachte haar na het slaan opnieuw heeft ingehaald en opgewacht. Dat het voorval veel met aangeefster heeft gedaan, blijkt duidelijk uit hetgeen namens haar ter zitting naar voren is gebracht.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de aard en ernst van het handelen, de omstandigheden waaronder dit is verricht en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat verdachte eerder voor een zedenfeit is veroordeeld. Het moet worden voorkomen dat verdachte opnieuw in de fout gaat. Aan de andere kant ziet de rechtbank ook dat verdachte tot het plegen van deze feiten op de goede weg leek te zijn en dat de begeleiding door de reclassering goed verloopt. Ook de deskundige heeft ter zitting aangegeven dat het goed gaat met verdachte en dat hij zijn afspraken nakomt. Wel is het vereist dat hij de nodige begeleiding blijft houden en dat die zelfs geïntensiveerd wordt binnen begeleid wonen. Verdachte functioneert op verstandelijk beperkt tot laag begaafd niveau en er is sprake van ADD. Hij overschat zichzelf, maar dat gebeurt ook door familieleden en hulpverleners, terwijl er een hoge mate van onmacht bij hem bestaat. De rechtbank volgt de lezing van de deskundige.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de reclasseringsrapportage en toelichting van de deskundige ter zitting voldoende aanleiding geven om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier passend is. Zij zal deze volgen. De rechtbank acht een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 50 uur en een maand jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Daaraan zal de rechtbank de voorwaarden koppelen zoals geadviseerd door de reclassering.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van de meervoudige kamer die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 20 juni 2023 gedeeltelijk ten uitvoer zal worden gelegd. De officier van justitie is van mening dat er 50 dagen jeugddetentie ten uitvoer zullen worden gelegd, maar dat deze moeten worden omgezet naar 100 uur taakstraf in de vorm van een werkstraf.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen, maar in geval van een (gedeeltelijke) toewijzing deze om te zetten in een taakstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wist dat hij in een proeftijd liep en dat er een voorwaardelijke straf boven zijn hoofd hing. Toch is hij opnieuw de fout in gegaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering tenuitvoerlegging toewijsbaar is.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging gedeeltelijk toewijzen en verdachte in de gelegenheid stellen een werkstraf te verrichten in plaats van de gedeeltelijke uitvoering van de opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie te gelasten. Zij bepaalt dat verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 100 uur, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie, moet verrichten.

8.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 1.650,-- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Aangeefster heeft fysiek letsel opgelopen en dit letsel staat voldoende in verband met het bewezen feit, waardoor voor dit deel een schadevergoeding kan worden toegewezen.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 750,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 55, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 241 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
De eendaadse samenloop van
feit 1 primair:opzetaanranding
feit 2:mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
25 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij zijn toezichthouder van de jeugdreclassering (JBB) op het adres Saal van Zwanenbergweg 3 te Tilburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat begeleiden door stichting Self of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding is reeds gestart. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de begeleidende instantie geeft;
* dat verdachte verblijft bij een begeleid wonen setting voor beschermd wonen zodra dit door de reclassering wordt geïndiceerd. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 20 juni 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/121490-22
gedeeltelijk ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 50 dagen jeugddetentie;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie wordt vervangen door
een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
50 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangeefster]van
€ 750,--aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster] , € 750,--te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.H. van Drunen, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 mei 2025.
De voorzitter, de oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 21 augustus 2024 te [plaats] , althans in Nederland,
met een persoon, te weten [aangeefster]
een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten het slaan en/of betasten van de billen van die [aangeefster]
terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak;
( art 240 Wetboek van Strafrecht, art 241 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 augustus 2024 te [plaats] , althans in Nederland,
in het openbaar
een ander, te weten [aangeefster]
indringend seksueel heeft benaderd, door middel van een of meer
opmerkingen, gebaren, geluiden en/of aanrakingen op een wijze die
vreesaanjagend, vernederend, kwetsend en/of onterend was te achten, door
het onverhoeds slaan tegen de billen van die [aangeefster] ;
( art 429ter Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 21 augustus 2024 te [plaats] , althans in Nederland,
[aangeefster] heeft mishandeld door die [aangeefster] te slaan tegen haar billen althans
tegen/op het lichaam;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )