ECLI:NL:RBZWB:2025:2847

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
23/11524
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting in Breda

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De belanghebbende had op 15 september 2023 zijn auto geparkeerd aan de Parkstraat te Breda, maar had per abuis de verkeerde parkeerzone geselecteerd via een parkeerapp. De heffingsambtenaar legde een naheffingsaanslag op van € 54,25, bestaande uit € 1,50 aan belasting en € 52,75 aan kosten. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het bezwaar van de belanghebbende terecht ongegrond heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is en dat opzet of schuld geen rol speelt bij de verschuldigdheid van de belasting. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het parkeerregime en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De hoogte van de naheffingsaanslag is ook niet onredelijk, aangezien deze is vastgesteld volgens de geldende verordening. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11524

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 november 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van bij brief van 12 mei 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto met kenteken [kenteken] stond op 15 september 2023 omstreeks 16:28 uur geparkeerd aan de Parkstraat te Breda. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 54,25 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 52,75 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 (hierna: de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
5.1.
Volgens artikel 8 van de Verordening en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen Breda 2023 (hierna: Aanwijzingsbesluit) is de locatie Parkstraat te Breda door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
6. Artikel 2, onderdeel a, van de Verordening luidt:
“Een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;”
6.1.
Artikel 10, onderdeel 1, van de Verordening luidt als volgt:
“De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van deze verordening zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2023.”
6.2.
In bijlage 1, onderdeel E, van de Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2023 Naheffingsaanslag staat:
“De kosten van de naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedragen € 52,75.”
Gronden belanghebbende
7. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Belanghebbende heeft via de parkeerapp de auto per abuis aangemeld in de verkeerde parkeerzone. Daarbij stelt belanghebbende dat een naheffingsaanslag ter hoogte van € 54,25 niet in verhouding staat tot de vermeende vergissing of het genoten voordeel.
7.1.
Belanghebbende wijdt zijn vergissing aan de situatie ter plaatse. In parkeerzone 21900 mag, in tegenstelling tot parkeerzone 21885, het eerste kwartier kosteloos geparkeerd worden. Hierdoor is slechts het eerste kwartier geen parkeerbelasting voldaan volgens belanghebbende.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
8. Niet in geschil is dat op de locatie waar de auto geparkeerd stond tegen betaling van parkeerbelasting geparkeerd mag worden en dat er ook feitelijk sprake is geweest van parkeren. [1] Dat belanghebbende zich via de parkeerapp voor de foutieve parkeerzone heeft aangemeld en voor deze (onjuiste) zone feitelijk wel parkeerbelasting heeft voldaan is evenmin in geschil. De rechtbank stelt voorop dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet, schuld of intentie geen rol spelen. Dat betekent dat het voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting niet relevant is of belanghebbende al dan niet bewust geen parkeerbelasting heeft voldaan. Het enkele feit dat geen of te weinig parkeerbelasting is betaald, is voldoende om tot oplegging van een naheffingsaanslag parkeerbelasting over te gaan.
9. Uit vaste rechtspraak volgt dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zichzelf op de hoogte stelt van het parkeerregime dat op de parkeerlocatie van toepassing is. Deze onderzoeksplicht is ook van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van een parkeerapp. [2]
9.1.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende via de parkeerapp parkeerbelasting heeft voldaan voor de zone met nummer 21900. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de parkeerbelasting voor de zone waar belanghebbende daadwerkelijk geparkeerd stond, zijnde zone 21885, hoger is dan van de zone welke belanghebbende in de parkeerapp had geselecteerd. In de zone 21900 geldt namelijk voor het eerste kwartier gratis parkeren en dat is in zone 21885 niet het geval. Belanghebbende heeft dus te weinig parkeerbelasting betaald. De rechtbank is van oordeel dat dit voor risico van belanghebbende moet blijven. Het lag namelijk op de weg van belanghebbende om voorafgaande of bij aanvang van het parkeren te onderzoeken of betaald parkeren geldt én binnen welke zone belanghebbende parkeerde. Belanghebbende heeft dit niet of onvoldoende gedaan en daardoor de verkeerde zone geselecteerd. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de goede intenties van belanghebbende, kan zijn standpunt niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
9.1.1.
Ook de omstandigheid dát is betaald maakt het voorgaande niet anders. Op de gemeente rust geen plicht om betalingen te verrekenen. Op de daaraan impliciet gekoppelde vraag of dat redelijk is, kan de rechter geen antwoord geven. Immers, de redelijkheid der wet kan niet ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd. [3]
9.2.
In het geval van belanghebbende betekent dit dat naar het oordeel van de rechtbank de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij geloofwaardig acht dat belanghebbende de parkeerbelasting wilde voldoen, maar de intentie van belanghebbende is gelet op het objectieve karakter van de belasting niet van belang. [4]
Hoogte naheffingsaanslag
10. De stelling van belanghebbende dat de hoogte van de naheffingsaanslag niet in verhouding staat tot de vermeende vergissing of het genoten voordeel – die op zichzelf begrijpelijk is – lijdt niet tot een andere uitkomst. Indien wordt geparkeerd op een plaats die is aangewezen als een plaats waar met parkeerbelasting mag worden geparkeerd, dan moet parkeerbelasting worden voldaan. Indien deze parkeerbelasting niet, of onvoldoende, is voldaan dan wordt de parkeerbelasting nageheven. Volgens het bepaalde in artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om bij naheffing standaard een forfaitair bedrag gelijk aan de verschuldigde parkeerbelasting voor een uur in rekening te brengen, ongeacht of voor een deel van het uur wel parkeerbelasting is voldaan. [5] De kosten van de naheffingsaanslag (€ 52,75) zijn vastgesteld in artikel 10 onderdeel 1 van de Verordening, gelezen in samenhang met onderdeel E van de Tarieven- en kostentabel (bijlage bij de Verordening). De naheffingsaanslag is dus niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van M.M.I. van Dijk-Saris griffier, op 14 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen Breda 2023.
2.Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 2 juni 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2248.
3.Artikel 120 van de Grondwet.
4.Rechtbank Amsterdam 17 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1282.
5.Vgl. Hoge Raad, 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:56.