ECLI:NL:RBZWB:2025:2848

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
C/02/428567 / FA RK 24-5228
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Roose
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van gezamenlijk gezag over minderjarige in het kader van een complexe gezinsproblematiek

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige]. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. C.A.E.C.J.M. Hooft, verzoekt om het gezamenlijk gezag met de man te beëindigen en alleen het gezag over [minderjarige] te verkrijgen. De man verzet zich tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gewijzigde omstandigheden zijn, waaronder een contactverbod tussen de ouders en de uithuisplaatsing van [minderjarige]. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot 16 september 2025 om de ontwikkelingen te volgen en om de GI (gecertificeerde instelling) te verzoeken om een update over de situatie van [minderjarige]. De rechtbank oordeelt dat het gezamenlijk gezag voorlopig moet blijven bestaan, zodat de GI haar rol als tussenpersoon kan blijven vervullen. De vrouw heeft zorgen geuit over de veiligheid van [minderjarige] bij de man, terwijl de man zijn zorgen over de vrouw heeft geuit. De rechtbank benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en de GI in het belang van [minderjarige].

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/428567 / FA RK 24-5228
datum uitspraak: 13 mei 2025
beschikking over wijziging gezag
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.A.E.C.J.M. Hooft in Gilze,
tegen
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats] ,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.
Informant in deze procedure is:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI), gevestigd in Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 11 november 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de op 22 november 2024 ontvangen geboorteakte;
- het op 22 november 2024 ontvangen F9-formulier van mr. Hooft;
- het op 29 januari 2025 ontvangen bericht van mr. Hooft;
- het e-mailbericht van de man van 13 februari 2025;
- het F9-formulier van mr. Hooft van 20 februari 2025.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 22 april 2025. Bij die behandeling is aanwezig geweest de man, alsook mr. D. Boudrad, een kantoorgenote van mr. Hooft. De vrouw heeft via een Teams-verbinding aan de mondelinge behandeling deelgenomen. Ook waren aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad en een vertegenwoordiger namens de GI.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op [datum] 2021 te [woonplaats] een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 30 mei 2024 is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken en deze beschikking is op 12 juli 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.2
Tijdens het geregistreerd partnerschap van partijen is [minderjarige] geboren.
2.3
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 juli 2023 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere gezaghebbende ouder (de moeder) in een veilige opvang met ingang van 14 juli 2023 en tot 28 juli 2023 verleend. Bij beschikking van de kinderrechter van 21 juli 2023 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 14 oktober 2023.
2.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 september 2023 is [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld en is een machtiging tot uithuisplaatsing bij de andere gezaghebbende ouder (de moeder) verleend met ingang van 14 oktober 2023 tot 14 oktober 2024.
2.6
Bij vonnis in kort geding van 19 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter de man verboden zich te bevinden binnen een straal van 100 meter in de buurt van de vrouw en is daarnaast bepaald dat voormeld verbod van kracht zal zijn voor de duur van twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum van betekening van dit vonnis.
2.7
Bij beschikking van 20 augustus 2024 is aan de vrouw vervangende toestemming verleend om [minderjarige] in te schrijven bij een huisarts en een kinderopvanglocatie.
2.8
Bij beschikking van 11 oktober 2024 is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw bepaald.
2.9
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 oktober 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 14 oktober 2025. Tevens is bij diezelfde beschikking een verdeling van de zorg- en opvoedtaken vastgesteld die inhoudt dat de man en [minderjarige] eens per twee weken begeleide omgang in het [veiligheidshuis] te [woonplaats] hebben.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
het gezamenlijk gezag van de man en de vrouw over [minderjarige] te beëindigen en te bepalen dat de vrouw voortaan alleen het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen dan wel dusdanige beslissingen te nemen als de rechtbank in het belang van de [minderjarige] geraden acht.
3.2
De man is het niet eens met het verzoek van de vrouw en vraagt om het verzoek af te wijzen.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de vrouw is in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de man feitelijk zijn gezag niet uitoefent, dat het uitoefenen van gezamenlijk gezag niet uitvoerbaar is en dat dit leidt tot praktische problemen. Door het contactverbod en de voorwaarden die de GI in mei 2024 in het kader van de terugthuisplaatsing van [minderjarige] aan de vrouw heeft gesteld – te weten dat partijen geen contact mogen hebben en dat de man niet mag weten waar de vrouw en [minderjarige] verblijven – kunnen partijen niet met elkaar communiceren. Verbetering hierin is niet voorzienbaar. De vrouw heeft driemaal vervangende toestemming aan de rechtbank moeten vragen, nu ook de GI geen contact met de man heeft kunnen krijgen. Verder volgt uit de stukken dat er na de relatiebreuk tussen partijen meerdere incidenten zijn voorgevallen, dat de man kampt met (verbale) agressie en dat hij bij de hulpverlening en de politie bekend staat als vuurwapengevaarlijk en gewelddadig. De man heeft de vrouw meermalen (met de dood) bedreigd en is de vrouw en [minderjarige] – ondanks dat zij telkens op geheime locaties verbleven – lastig blijven vallen. Ook is de man bij eerdere zittingen niet verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat [minderjarige] sinds 17 maart jl. tot eind juni 2025 uit huis is geplaatst. De ex-partner van de vrouw heeft een terugval in het drugsgebruik gehad, waardoor de vrouw voor haar eigen veiligheid en die van [minderjarige] het noodnummer heeft moeten bellen. De relatie is beëindigd en de vrouw heeft aangifte gedaan. Naar aanleiding van dit voorval heeft de GI ingegrepen. Verder is het contactverbod tussen partijen met drie jaar verlengd en is eerder gebleken dat bemiddeling door de GI in de communicatie tussen partijen niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, waardoor er een aanzienlijke dreiging is dat [minderjarige] klem of verloren raakt. Daarnaast hebben de man en [minderjarige] elkaar al bijna een jaar niet gezien. De vrouw is bereid om mee te werken aan begeleide contactmomenten tussen de man en [minderjarige] , maar dat staat los van de gezagskwestie. Tot slot heeft de vrouw aangevoerd dat zij hard aan zichzelf werkt en begin mei 2025 een intake heeft bij [accommodatie] voor hulpverlening.
4.2
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat uit de meest recente beschikking van 27 maart 2025 volgt dat [minderjarige] voor de tweede keer uit huis is geplaatst, omdat de vrouw de situatie niet veilig genoeg kon houden. Er zijn crackpijpjes in de buurt van [minderjarige] gevonden, emmers met urine in de slaapkamer aangetroffen en er zijn zorgen rondom de partnerkeuze van de vrouw. De man benoemt dat hij de GI hiervoor heeft gewaarschuwd en zijn zorgen heeft geuit, maar dat de GI daar niets mee heeft gedaan. Hij vreest ervoor dat de situatie voor [minderjarige] nog slechter wordt als het verzoek wordt toegewezen. Partijen hebben geen contact met elkaar en de man heeft daar ook geen behoefte aan. Pas als het contactverbod is afgelopen en de vrouw van de hulpverlening heeft geprofiteerd, wil de man mogelijk weer contact met de vrouw. Deze situatie hoeft niet in de weg te staan aan het uitoefenen van gezamenlijk gezag, nu de GI betrokken is en ook de bij de man betrokken reclassering tussen partijen zou kunnen bemiddelen. Dat de vrouw driemaal vervangende toestemming aan de rechtbank heeft moeten vragen, is niet aan de man te wijten. De GI was tijdelijk de contactgegevens van de man kwijt en heeft verder geen moeite gedaan om de man te bereiken. Daar komt bij dat de man met de toenmalige advocaat van de vrouw contact heeft gehad, waarbij hij heeft aangegeven de formulieren te zullen tekenen. De man staat open voor samenwerking met de GI en de GI kan hem bereiken als zij dat wil. Gelet op de huidige situatie waarin [minderjarige] uit huis is geplaatst, de zorgen van de man over de vrouw en dat de GI als tussenpersoon kan fungeren, vindt de man dat partijen gezamenlijk het gezag moeten behouden. Verder is de man elke zitting aanwezig geweest, behalve op de zitting van 27 maart 2025. Toen kon hij er niet bij zijn in verband met een ziekenhuisopname. Tot slot voert de man aan dat hij nog geen begeleid contact met [minderjarige] heeft. De GI gaat onderzoeken waarom dat nog niet is opgestart. De man en [minderjarige] hebben elkaar nu ongeveer zes maanden niet gezien.
4.3
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het juist is dat partijen geen contact hebben. Die situatie maakt het uitvoeren van het gezamenlijk gezag lastig, maar volgens de GI is het in stand houden van gezamenlijk gezag niet onmogelijk. Tot op heden is het partijen, met de GI als tussenpersoon, gelukt om samen het gezag uit te oefenen. De GI is bereid om die rol van tussenpersoon te blijven vervullen, voor zolang als dat nodig is.
4.4
De Raad merkt tijdens de mondelinge behandeling op dat uit de stukken en de beschikkingen in het kader van de recente uithuisplaatsing van [minderjarige] blijkt dat er een onveilige situatie bij de vrouw is gezien, waarna [minderjarige] met spoed uit huis is geplaatst. Gelet op de gewijzigde situatie ten opzichte van de indiening van het verzoekschrift, dat [minderjarige] op dit moment niet thuis (bij de vrouw) woont en dat de GI de ouders ondersteunt in de communicatie en bij het nemen van gezagsbeslissingen over [minderjarige] , ziet de Raad geen noodzaak om de vrouw op dit moment eenhoofdig met het gezag te belasten. Doordat de GI als tussenpersoon fungeert, is communicatie tussen partijen voor nu niet noodzakelijk. Daar komt bij dat het helpend is als beide partijen het gezag over [minderjarige] behouden. Dit maakt dat de GI haar bemiddelende rol kan blijven uitoefenen, onder andere door de mogelijkheid om beide partijen aanwijzingen te kunnen geven. De Raad geeft verder aan de GI mee om te onderzoeken wat het (woon)perspectief van [minderjarige] is en hoe het gezag in de toekomst het beste kan worden vormgegeven.

5.De beoordeling

Juridisch kader
5.1
De rechter kan ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n juncto artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen en bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt, als zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan waardoor:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of;
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Gewijzigde omstandigheden
5.2
De rechtbank dient eerst te beoordelen of er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Tussen partijen is niet in geschil dat de omstandigheden zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie zoals die was ten tijde van het uiteengaan van partijen. Ook de rechtbank ziet dat er veel veranderd is, bijvoorbeeld de omstandigheid dat er nu een contactverbod geldt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek.
Wijziging gezag
5.3
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment nog geen definitieve beslissing op het verzoek van de vrouw kan worden genomen. Dat heeft drie redenen, die de rechtbank hierna zal bespreken.
5.4
Ten eerste stelt de rechtbank vast dat de situatie ten opzichte van de situatie zoals die was ten tijde van het indienen van het verzoek aanzienlijk is gewijzigd. Het is de rechtbank gebleken dat [minderjarige] op 17 maart jl. met spoed uit huis is geplaatst en dat er een machtiging is afgegeven die inhoudt dat [minderjarige] tot 31 juni 2025 in een voorziening voor pleegzorg kan verblijven, waarbij het overige deel van het verzoek is aangehouden tot een nader te bepalen datum vóór 31 juni 2025. [minderjarige] is uit huis geplaatst nadat er zorgen waren over haar veiligheid bij de vrouw, zo begrijpt de rechtbank. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat uit de beschikking van 27 maart 2025 volgt dat er crackpijpjes in de buurt van [minderjarige] zijn gevonden, dat er emmers met urine in de slaapkamer stonden en dat er zorgen zijn rondom de partnerkeuze van de vrouw. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat haar ex-partner een terugval in het drugsgebruik heeft gehad, waardoor de vrouw voor haar eigen veiligheid en die van [minderjarige] het noodnummer heeft moeten bellen.
5.5
Ten tweede heeft de man tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij bereikbaar is en ook bereid is om met de GI samen te werken en het gesprek met de GI aan te gaan over onder andere de (gezags)beslissingen over [minderjarige] . De rechtbank overweegt hierbij dat het zo kan zijn dat dit – om welke reden dan ook – in het verleden niet het geval is geweest, maar stelt vast dat de man nu heeft aangegeven dat hij bereikbaar is voor de GI en er voor [minderjarige] te willen zijn. Het is aan de man om deze toezegging waar te maken en te laten zien dat hij met de GI kan samenwerken.
5.6
Ten derde stelt de rechtbank vast dat, hoewel het uitoefenen van het gezamenlijk gezag lastig is doordat partijen geen contact met elkaar (mogen) hebben, het in de afgelopen periode niet onmogelijk is gebleken om gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. Zo heeft de GI toegelicht dat het partijen tot op heden is gelukt om, met de GI als tussenpersoon, samen het gezag uit te oefenen. De GI heeft desgevraagd aangegeven dat zij bereid is om die rol van tussenpersoon te blijven vervullen, voor zolang als dat nodig is. De komende periode zal moeten worden bezien hoe dit verloopt. Om ervoor te zorgen dat de GI haar rol binnen de ondertoezichtstelling op een goede manier kan blijven uitoefenen, is de rechtbank met de Raad van oordeel dat beide partijen voor nu het gezag over [minderjarige] moeten blijven behouden en dat er nog geen definitieve beslissing op het verzoek van de vrouw moet worden genomen. Doordat beide partijen met het gezag zijn belast, kan de GI beide partijen vanuit de ondertoezichtstelling blijven aansturen en (schriftelijke) aanwijzingen aan beiden geven.
5.7
Tegen deze achtergrond vindt de rechtbank het passend om de komende periode de ontwikkelingen op te volgen en daarmee de beslissing over het wijzigen van het gezag aan te houden tot 16 september 2025 pro forma. Als de GI besluit een verzoek in te dienen om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen, welke laatstelijk tot 14 oktober 2025 is verlengd, zal dit verzoek bij voorkeur tegelijkertijd worden behandeld. De rechtbank verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voorafgaand aan de genoemde pro forma datum (en dus uiterlijk 2 september 2025) een update in te dienen over de ontwikkelingen van de afgelopen periode, waaronder de ontwikkelingen binnen de ondertoezichtstelling en over de wijze waarop gezagsbeslissingen tot stand zijn gekomen. De rechtbank vraagt daarbij niet van de GI om een standpunt in te nemen over de wijziging van het gezag. Dat is een beslissing die de rechtbank moet nemen, maar het helpt wel als de rechtbank over zoveel mogelijk informatie beschikt bij het nemen van die beslissing. Van beide partijen verwacht de rechtbank dat zij bereikbaar zijn en zich meewerkend tegenover de GI zullen opstellen en in het belang van [minderjarige] zullen handelen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
houdt de behandeling van het verzoek aan tot
16 september 2025 PRO FORMA;
6.2
verzoekt de GI om de rechtbank uiterlijk twee weken voorafgaand aan de pro forma datum te informeren over de ontwikkelingen van de afgelopen periode (en dus
uiterlijk 2 september 2025), zoals opgenomen in rechtsoverweging 5.7;
6.3
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Roose, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025 in aanwezigheid van mr. Vork, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.