In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 23 mei 2024 tegen een eerdere beslissing van 1 mei 2024. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat eiseres het UWV op 10 oktober 2024 in gebreke heeft gesteld, en dat er sindsdien geen besluit is genomen. Hierdoor is de termijn voor het UWV overschreden.
De rechtbank bepaalt dat het UWV binnen twee weken na deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen, maar geeft het UWV vier maanden de tijd om dit te doen, rekening houdend met de beperkte capaciteit van verzekeringsartsen en de grote werkvoorraden. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 453,50, omdat het UWV het griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.