ECLI:NL:RBZWB:2025:2879

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
ECLI:NL:RBZWB:2025:2877
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het medeplegen van een diefstal met geweld van een fatbike met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 8 oktober 2024 vond in Tilburg een diefstal met geweld plaats waarbij de verdachte samen met twee medeverdachten een fatbike van de aangever heeft gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een confrontatie met de aangever, deze heeft geslagen en samen met de medeverdachten de fatbike heeft meegenomen. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van medeplegen, omdat de verdachte en zijn medeverdachten als een groep hebben gehandeld. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van opzet of nauwe samenwerking, maar de rechtbank weerlegt dit door te stellen dat de verdachte wel degelijk een bijdrage heeft geleverd aan de diefstal. De rechtbank acht de verdachte strafbaar en legt een gevangenisstraf op van 256 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod met de aangever en deelname aan een gedragsinterventie. De benadeelde partij vordert schadevergoeding, welke door de rechtbank wordt toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-341379-24
vonnis van de meervoudige kamer van 13 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1996 te [geboorteland] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. P. Janssen, advocaat te Tilburg .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 april 2025, waarbij de officier van justitie mr. J.J. Peerboom en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld van een fatbike.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de ten laste gelegde diefstal met geweld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Enerzijds vanwege het feit dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Er is immers geen sprake geweest van een intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht. Anderzijds vanwege het ontbreken van enige vorm van opzet op het plegen van een diefstal met geweld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte was op 8 oktober 2024 aan het begin van de avond samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en met anderen in het Wilhelminapark in Tilburg. Op enig moment reed [aangever] op zijn fatbike door het park. Daarbij raakte hij al rijdend medeverdachte [medeverdachte 2] . Nadat aangever daarop werd aangesproken vanuit de groep waar verdachte deel van uitmaakte, riep hij terug: “fuck jullie allemaal” of woorden van gelijke strekking. Aangever reed door en verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gingen achter hem aan. Verdachte reed daarbij op een gewone (elektrische) fiets, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] reden ieder op een fatbike. Aangever kwam het park uitgereden, waarna [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en verdachte hem in die volgorde op korte afstand volgden. Bij de verkeerslichten op de Veldhovenring, ter hoogte van [locatie] , kwam medeverdachte [medeverdachte 2] als eerste bij aangever. [medeverdachte 2] sloeg aangever, waarna aangever op de grond viel. Kort daarna arriveerden ook [medeverdachte 1] en verdachte bij [medeverdachte 2] en aangever. [medeverdachte 2] heeft aangever nog twee vuistslagen op zijn gezicht gegeven.
Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vertrokken na het geweld met in totaal vier fietsen. [medeverdachte 1] reed weg op zijn eigen fatbike, [medeverdachte 2] reed weg op een fatbike met de elektrische fiets van verdachte aan de hand meevoerend en verdachte reed weg op een fatbike. Eén van de fatbikes was de fatbike van aangever. Aangever is vervolgens in een passerende auto gestapt en de bestuurster van die auto ( [getuige 1] ) zette de achtervolging in. Enkele straten verderop is het opnieuw tot een confrontatie gekomen, waarbij [medeverdachte 2] aangever nogmaals heeft geslagen. Bij deze confrontatie heeft [medeverdachte 1] tegen een omstander die wilde ingrijpen ( [getuige 2] ) geroepen “You stay there”. Na deze confrontatie zijn verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] (wederom) met drie fatbikes en de gewone (elektrische) fiets vertrokken.
Al met al is aangever, nadat hij klappen heeft gekregen, beroofd van zijn fatbike. De verdediging voert aan dat er geen sprake is van medeplegen door verdachte en dat hij geen opzet had op het plegen van een diefstal met geweld. De diefstal met geweld op zich wordt niet betwist.
Medeplegen
Uit vaste rechtspraak volgt dat voor medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking met een ander is vereist. Om van een dergelijke samenwerking te kunnen spreken is het niet noodzakelijk dat verdachte zelf enige uitvoeringshandeling heeft verricht. Hij moet echter wel een bijdrage hebben geleverd aan het delict. Naar het oordeel van de rechtbank – en in lijn met vaste rechtspraak – is het niet zo dat er zonder voorafgaande uitdrukkelijke afspraken in het geheel niet tot medeplegen kan worden gekomen. Een stilzwijgende samenwerking kan immers ook een bewuste en nauwe samenwerking – en daarmee medeplegen – opleveren.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , dus met zijn drieën, achter aangever is aangegaan nadat aangever wat had geroepen in het park. Zij volgden elkaar op korte afstand. Zeer kort nadat [medeverdachte 2] aangever had geslagen en aangever op de grond was gevallen, kwamen [medeverdachte 1] en verdachte ter plaatse. Uit verklaringen van omstanders blijkt dat sprake was van drie mannen die bij en om aangever heen stonden voor de fatbike werd gestolen. De rechtbank ziet in het dossier geen enkel aanknopingspunt voor de verklaring van verdachte, dat hij en/of [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] achter aangever aangegaan zijn om hem aan te spreken op zijn gedrag. Uit verklaringen van omstanders blijkt namelijk helemaal niet dat er sprake is geweest van een gesprek of een poging daartoe. Zo heeft getuige [getuige 3] verklaard dat drie mannen, die haar net hadden ingehaald, een fietser op de grond duwden. [getuige 1] heeft verklaard dat er een man op de grond lag en dat er een paar mannen om hem heen stonden. Bovendien staat op basis van de bewijsmiddelen, onder andere uit de verklaring van verdachte ter zitting, als een paal boven water dat [medeverdachte 2] aangever direct sloeg toen hij bij aangever kwam, waardoor aangever ten val kwam. De rechtbank ziet daarnaast in het dossier geen aanknopingspunten voor de verklaring van verdachte dat hij en [medeverdachte 1] hebben geprobeerd om het geweld dat [medeverdachte 2] gebruikte te doen stoppen of de situatie te sussen. Daarentegen: uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] blijkt dat aangever werd geslagen en dat er een korte vechtpartij volgde. Er stonden drie mannen om aangever heen. Enkele momenten later zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vertrokken en hebben zij de fatbike van aangever meegenomen. Verdachte is hierbij niet op de fiets gestapt waarop hij was gekomen maar op een fatbike weggereden. Bij de tweede confrontatie heeft verdachte [medeverdachte 1] nog een omstander die wilde ingrijpen op afstand gehouden door naar hem te roepen “You stay there.” Dat op basis van het dossier niet vast is komen te staan wie op de fatbike van aangever is vertrokken, maakt voor de rechtbank voor de vraag of er sprake is van medeplegen geen verschil. Volgens verdachte reed [medeverdachte 2] op de gestolen fatbike weg en nam [medeverdachte 2] daarbij ook de fiets van verdachte aan de hand mee, waarna hij op de fatbike van [medeverdachte 2] wegreed. Volgens [medeverdachte 2] reed juist verdachte op de gestolen fatbike weg. Dit zijn tegenstrijdige verklaringen. Vast staat in ieder geval dat de fatbike van aangever is gestolen en door de groep van drie verdachten is meegenomen. Door het handelen van verdachte heeft hij hieraan bijgedragen. Hij heeft of zelf op de fatbike van aangever gereden of de fatbike van [medeverdachte 2] meegenomen zodat deze de gestolen fatbike kon meenemen. De rechtbank merkt hierbij verder op dat alle hiervoor beschreven gebeurtenissen zeer kort na elkaar hebben plaatsgevonden en de drie verdachten hebben zich van begin tot eind als een groepje gedragen.
Op grond van het voorgaande in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is komen vast te staan. De bijdrage van verdachte aan het feit is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht, dat het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als medeplegen.
Opzet en oogmerk
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen opzet of oogmerk was, gericht op diefstal. Verdachte moet voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit én het oogmerk hebben gehad zich de fatbike wederrechtelijk toe te eigenen én opzet hebben gehad op de samenwerking én het gebruikte geweld moet gepleegd zijn met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken.
Zoals hiervoor overwogen, biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt voor de uitleg die verdachte heeft gegeven over de reden om achter aangever aan te gaan. Toen aangever na het geweld dat door de voorop rijdende [medeverdachte 2] was gepleegd, op de grond lag, hebben verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn fatbike meegenomen. Of zij dit idee vooraf al hadden of dat er ter plekke spontaan is overgegaan tot het plegen van een diefstal met geweld, , maakt naar het oordeel van de rechtbank niet uit. Ze zijn met zijn drieën achter aangever aangegaan, stonden met zijn drieën om aangever heen en zijn, nadat er geweld tegen aangever was gebruikt, met zijn drieën met de fatbike van aangever vertrokken. Dit alles gebeurde in een kort tijdsbestek en is, als hiervoor beschreven, in groepsverband gepleegd. Ook na de tweede confrontatie vertrokken ze samen met de fatbike van aangever. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat zij samen wegreden en het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verdachte zich op enig moment heeft gedistantieerd. De fatbike is weggenomen en weggebleven. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte het oogmerk had om zich met de medeverdachten de fatbike wederrechtelijk toe te eigenen.
Het door verdachte gegeven alternatieve scenario, dat zij aangever wilden aanspreken op zijn woorden en het door hem opsteken van de middelvinger en dat verdachtes opzet alleen daarop gericht was, wordt nergens door ondersteund. Maar ook als dit verdachtes aanvankelijke bedoeling was blijkt uit al hetgeen al besproken is, dat hij dan vervolgens heeft deelgenomen aan het plegen van een diefstal met geweld.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend dat verdachte tezamen en in vereniging met twee anderen een diefstal met geweld heeft gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 oktober 2024 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen een fatbike, die aan [aangever] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en gevolgd van geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, door die [aangever] :
- meermalen te slaan tegen het lichaam
en
- meermalen te trappen tegen het lichaam.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
300 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 134 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, aangevuld met een contactverbod ten aanzien van de aangever.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de sterk ondergeschikte rol van verdachte tijdens het incident. Daarnaast zijn verschillende persoonlijke omstandigheden aanwezig die pleiten voor een lagere straf dan de richtlijnen voorschrijven, zoals het nagenoeg blanco strafblad van verdachte en het feit dat hij zeer jonge kinderen heeft. Ook is sprake van een vormverzuim, doordat verdachte is gehoord buiten aanwezigheid van zijn raadsvrouw, terwijl daar tevoren expliciet wel om was gevraagd. Het recht op een eerlijk proces uit artikel 6 van het EVRM is geschonden, waar in strafmatigende zin rekening mee moet worden gehouden. Verzocht wordt te volstaan met een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld van een fatbike. Aangever reed met zijn fatbike langs de verdachten, waarbij hij met het handvat van zijn fatbike een van de medeverdachten raakte. Er werd wat heen en weer geroepen en vervolgens zijn de verdachten met z’n drieën achter aangever aangereden. Aangever is door in ieder geval een van hen geslagen, waardoor hij van zijn fatbike af viel. Ook is hij getrapt. Vervolgens zijn de verdachten gezamenlijk, met medeneming van de fatbike van aangever, er vandoor gegaan. Door de verdachten is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Dergelijke straatroven zijn zeer ernstig en veroorzaken sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Bovendien geven zij blijk van een gebrek aan respect voor andermans eigendommen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 17 april 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder een strafbeschikking heeft gekregen voor een winkeldiefstal.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over verdachte van
19 februari 2025. De reclassering ziet risico verhogende factoren betreffende het sociaal netwerk van verdachte en zijn psychosociaal functioneren. Verdachte had ten tijde van het delict criminele vrienden/kennissen en beschikt over een beperkt probleemoplossend vermogen. Beschermende factoren zijn aanwezig in de vorm van de partner van verdachte en het feit dat hij een fulltime baan heeft die hem structuur en stabiliteit biedt en daarmee minder vatbaar maakt voor delictgedrag. Verdachte lijkt open te staan voor het meewerken aan eventuele interventies gericht op gedragsverandering. Geadviseerd wordt aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het volgen van een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting. De rechtbank neemt daarbij in strafverzwarende zin mee dat het op aangever toepaste geweld op straat, in alle openbaarheid en zichtbaar voor vele omstanders, heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft geen reden om eraan te twijfelen of het verhoor van verdachte heeft plaatsgevonden zoals in het daarover opgemaakte proces-verbaal is weergegeven. Uit dit proces-verbaal blijkt dat verdachte is gewezen op zijn recht op rechtsbijstand en verdachte verklaarde daar geen gebruik van te willen maken. Er is hiermee naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim. Voor zover verdachte niet goed begrepen zou hebben wat door de politie tegen hem werd gezegd, oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken van enig nadeel voor verdachte, nu hij ter zitting een gelijkluidende verklaring heeft afgelegd in bijzijn van zijn raadsvrouw.
De rechtbank acht naast een onvoorwaardelijk strafdeel ook een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en noodzakelijk, om de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen. Ook acht zij dat voorwaardelijk strafdeel passend, om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Gelet hierop acht de rechtbank het van belang dat deze voorwaardelijke gevangenisstraf van enige omvang is, zodat deze een voldoende stok achter de deur vormt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 256 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde voorwaarden aan de straf verbinden en zal ook een contactverbod met aangever als bijzondere voorwaarde opleggen, zoals de officier van justitie heeft gevorderd.
Gezien het feit dat het volgen van een Cognitieve Vaardigheidstraining (zgn. CoVa-training, dit betreft een leerstraf) onderdeel uitmaakt van de opgelegde bijzondere voorwaarden, acht de rechtbank het opleggen van een aparte taakstraf niet aan de orde.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 1.445,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding is niet weersproken en acht de rechtbank geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met twee anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende daarvan is aan te merken.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, voorafgegaan en gevolgd van geweld tegen een persoon, gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht
mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 256 (tweehonderdzesenvijftig) dagen, waarvan 90 (negentig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
1. dat verdachte zich zal melden bij de reclassering gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd), zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
2. dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [aangever] , geboren op
[geboortedag 2] 1984, zo lang de reclassering of het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
3. dat verdachte actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
4. dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
5. dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van
€ 1.445,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever] , € 1.445,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
8 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 24 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
* een herenfiets (Omschrijving: Fatbike, Zwart, G2786530) en
* een herenfiets (Omschrijving: Fatbike, Zwart, merk: Boss, G2786526);
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 mei 2025.
Bijlage I:
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 8 oktober 2024 te Tilburg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een fatbike, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever]
[aangever] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door die [aangever] :
- te duwen tegen het lichaam (waardoor die [aangever] ten val is
gekomen), en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, te slaan tegen het lichaam,
en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, te trappen tegen het
lichaam.
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art
312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)