ECLI:NL:RBZWB:2025:2881

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
03-170487-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van gezag door politieambtenaar met betrekking tot binnentreden van besloten erf en valsheid in geschrifte

In deze strafzaak tegen een politieambtenaar, die samen met anderen werd verdacht van misbruik van gezag en meineed, heeft de rechtbank op 13 mei 2025 uitspraak gedaan. De verdachte is vrijgesproken van het onbevoegd binnentreden van een woning en het valselijk opmaken van een ambtsedig proces-verbaal. Wel is vastgesteld dat de verdachte, zonder toestemming van de bewoner en zonder rechtsgrond, een besloten erf heeft betreden, wat als misbruik van gezag wordt aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard, maar geen straf of maatregel opgelegd, rekening houdend met zijn lange staat van dienst en de persoonlijke impact van de zaak op hem. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 15 en 16 april 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging heeft verweren gevoerd, maar deze zijn door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is, gezien de omstandigheden van de zaak en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 03-170487-21
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 mei 2025
in de strafzaak tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
raadsman mr. B. Damen, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 en 16 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.G.J. Heldens, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
  • feit 1: als politieambtenaar samen met anderen misbruik heeft gemaakt van zijn gezag door hulpofficieren van justitie op grond van onjuiste informatie machtigingen tot binnentreden in woningen te laten ondertekenen, zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoners en zonder machtiging tot binnentreden woningen te betreden en te doorzoeken en processen-verbaal in strijd met de waarheid op te maken;
  • feit 2: opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd in een op ambtseed of -belofte opgemaakt proces-verbaal. Dit is subsidiair ten laste gelegd als valsheid in geschrifte;
  • feit 3: als politieambtenaar samen met anderen misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid bij het binnentreden van de woning aan [adres 2] te [plaats 1] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Algemene overwegingen
Uitlezen diensttelefoons
Naar aanleiding van signalen over een drietal wijkagenten van het [basisteam] dat zich zou bedienen van een houding en van gedrag dat niet hoort bij een professioneel politieambtenaar, heeft de plaatsvervangend politiechef van de Eenheid Limburg op 10 april 2019 namens de korpschef van politie aan het team Veiligheid Integriteit & Klachten (VIK) van de politie Eenheid Limburg opdracht gegeven tot het instellen van een oriënterend onderzoek, als bedoeld in het ´Protocol: onderzoek in disciplinaire zaken politie 2018´. In dat kader zijn door het VIK onder meer de diensttelefoons van verdachten - die eigendom waren van de politie - ingenomen op het moment dat zij werden geschorst. Deze diensttelefoons zijn niet strafrechtelijk in beslag genomen. In het kader van het VIK-onderzoek zijn de telefoons onderzocht door Team Digitale Opsporing. Binnen een VIK-onderzoek gelden de regels van het Wetboek van Strafrecht of het Wetboek van Strafvordering waar het gaat om het innemen en uitlezen van telefoons niet. Gesteld noch gebleken is dat deze gang van zaken onrechtmatig is geweest. Het dossier bevat het overdrachtsproces-verbaal van 5 september 2019 van het VIK aan de Rijksrecherche. Uit dit proces-verbaal blijkt dat met deze overdracht tevens de whatsappberichten ter beschikking zijn gesteld. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het Smartphone II-arrest in samenhang bezien met het Landeck-arrest. De gegevens waren immers al in het kader van het VIK-onderzoek vastgesteld. Bovendien is van belang dat hier sprake is van gegevens uit diensttelefoons, waardoor inzage in deze gegevens in beginsel niet een min of meer compleet beeld geeft van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van de gebruiker van de telefoon. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat dat in dit geval anders ligt. Ook om die reden acht de rechtbank geen sprake van een vormverzuim op grond waarvan niet-ontvankelijkheid van het OM zou moeten volgen.
De overdrachtsrapportage is volgens het VIK opgemaakt om de Rijksrecherche richting te geven naar mogelijk strafrechtelijk verwijtbaar handelen op basis van de eerste indicaties uit het disciplinair onderzoek, alsmede om in opdracht van het bevoegd gezag de tot dan toe verzamelde gegevens te verstrekken. Vervolgens is de Rijksrecherche een strafrechtelijk onderzoek gestart, terwijl het disciplinaire traject daarnaast is voortgezet. De rechtbank ziet in deze gang van zaken geen onrechtmatigheden die tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zouden moeten leiden, zoals door de verdediging bepleit. De verweren van de verdediging worden dan ook verworpen.
Feit 1 onvoldoende verfeitelijkt
De verdediging heeft aangevoerd dat het onder 1 laste gelegde onvoldoende is verfeitelijkt. Dit zou tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moeten leiden.
De rechtbank stelt voorop dat schending van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) leidt tot (gedeeltelijke) nietigheid van de dagvaarding en niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Uit artikel 261 Sv volgt dat het strafrechtelijk verwijt dat verdachte wordt gemaakt voldoende moet worden verfeitelijkt, zodat alle procesdeelnemers weten waar zij hun aandacht op moeten richten tijdens het proces. In de dagvaarding staan onder drie gedachtestreepjes de aan verdachten verweten gedragingen vermeld onder verwijzing naar vijf zaaksdossiers. Naar het oordeel van de rechtbank is de dagvaarding, gelezen in samenhang met het dossier, voldoende duidelijk en begrijpelijk; er blijkt uit wat verdachte en de medeverdachten wordt verweten en waartegen zij zich dienen te verweren. Dat het voor verdachte en de medeverdachten duidelijk is geweest waartegen zij zich dienden te verdedigen, blijkt mede uit hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte en de medeverdachten ter verdediging naar voren is gebracht. Er is dan ook voldaan aan de eisen van artikel 261 Sv. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Medeplegen feit 1
De rechtbank heeft geconstateerd dat meerdere zaaksdossiers ten grondslag liggen aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank stelt echter vast dat niet elke verdachte in dit onderzoek in elk zaaksdossier betrokken is geweest. Evenmin blijkt van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de zaaksdossiers in onderling verband. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van medeplegen van alle verdachten ten aanzien van alle ten laste gelegde zaaksdossiers. De verdachten die niet voorkomen in een zaaksdossier zullen daarom voor dat zaaksdossier partieel worden vrijgesproken van het in dat kader ten laste gelegde. Dat betekent echter niet zonder meer dat binnen een zaaksdossier geen sprake kan zijn van medeplegen; de rechtbank zal dit per zaaksdossier beoordelen.
Op grond van het hiervoor overwogene zal verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde partieel worden vrijgesproken van zaaksdossiers 7 ( [adres 3] te [plaats 2] ), 8 ( [adres 4] te [plaats 3] ) en 11 ( [adres 5] te [plaats 2] ).
4.3.2.2
Zaaksdossier 2 ( [adres 6] te [plaats 4] )
Meineed (feit 2)
Op 30 oktober 2017 kwam bij Meld Misdaad Anoniem (MMA) een melding binnen over het vermoeden van een hennepkwekerij aan [adres 6] te [plaats 4] . Deze melding werd op 9 november 2017 doorgestuurd naar verdachte. In de mailbox van verdachte is echter een e-mail aangetroffen van 1 november 2017 van verdachte aan een medewerker van Enexis waarin hij verzocht een blokmeting uit te voeren op dit adres. Hoewel dit ruim een week was voordat verdachte per e-mail de melding van MMA ontving, leek hij op dat moment al op de hoogte te zijn van de MMA-melding. In het proces-verbaal van aanhouding van de bewoner [naam 1] heeft verdachte gerelateerd dat hij op 9 november 2017 een melding ontving van MMA en dat hij naar aanleiding van die melding een blokmeting heeft aangevraagd bij Enexis. De rechtbank stelt vast dat het klopt dat verdachte op 9 november 2017 de MMA-melding heeft ontvangen, maar stelt tevens vast dat het onjuist is dat verdachte naar aanleiding van die melding een blokmeting bij Enexis heeft aangevraagd. Dat had verdachte namelijk al op 1 november 2017 gedaan. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij door contact met ketenpartners al eerder op de hoogte was van de MMA-melding, maar dat hij niet wist of hij die informatie mocht delen en dat hij daarom die eerdere datum niet had genoemd in het proces-verbaal. Door niet te relateren dat hij ambtshalve reeds eerder op de hoogte was van de MMA-melding, heeft verdachte een onvolledig proces-verbaal opgemaakt. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat verdachte daarmee ook opzettelijk
valselijkin strijd met de waarheid heeft verklaard. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Misbruik maken van gezag (feit 1)
Op 28 november 2017 gingen verdachte en zijn collega, [verbalisant 1] , naar [adres 6] te [plaats 4] . Ze hebben daar aangebeld en -geklopt, maar de voordeur werd niet geopend. Vervolgens hebben zij de woning via de achterzijde benaderd. Door een bouwhek te verplaatsen hebben zij zich de toegang verschaft tot de achtertuin. Daar hebben zij nogmaals aangeklopt. Ze zagen door het raam een man gehurkt achter een isolatieplaat zitten. Dit bleek [naam 1] te zijn. Na aanroepen opende [naam 1] de deur en heeft hij verdachte en [verbalisant 1] zijn woning binnengelaten. Verdachte heeft verklaard dat [verbalisant 1] bij de voordeur het woord heeft gevoerd en dat hij, verdachte, niet heeft gehoord wat daar precies is gezegd. [naam 1] is drie jaar na dit incident voor het eerst gehoord. Hij heeft verklaard dat hij de deur heeft geopend voor de politie, dat de politie in zijn huis wilde kijken, dat hij met de politie door zijn huis is gelopen en dat de politie kastjes heeft opengetrokken. Uit het dossier blijkt niet dat [naam 1] op een eerder moment een opmerking heeft gemaakt over het al dan niet rechtmatige binnentreden en doorzoeken van de woning door verdachte en [verbalisant 1] .
De rechtbank stelt vast dat verdachte en [verbalisant 1] - zoals zij ook zelf in hun proces-verbaal van bevindingen hebben gerelateerd - een bouwhek hebben verplaatst en zich de toegang hebben verschaft tot de achtertuin, het besloten erf, van de woning. Dit hebben zij gedaan zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, want zij hadden [naam 1] immers nog niet gesproken. Daarnaast hadden verdachte en [verbalisant 1] ook geen rechtsgrond om dit besloten erf te betreden, aangezien zij enkel ter plaatse zijn gegaan naar aanleiding van een MMA-melding, waar zij geen bevoegdheden aan konden ontlenen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [verbalisant 1] misbruik heeft gemaakt van zijn gezag door zonder toestemming van de bewoner en zonder rechtsgrond een besloten erf te betreden.
Verdachte en [verbalisant 1] hebben daarna de woning betreden met toestemming van [naam 1] . Gelet op deze toestemming is het betreden van de woning niet onrechtmatig geweest. Daarnaast kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte en [verbalisant 1] de woning hebben doorzocht. Verdachte en [verbalisant 1] hebben dit ontkend. [naam 1] heeft hier bovendien pas drie jaar na het incident voor het eerst over verklaard, nadat de politie hem daar vragen over stelde. Uit niets is gebleken dat [naam 1] hier op een eerder moment, bijvoorbeeld bij zijn aanhouding of verhoor in 2017, iets over heeft opgemerkt. Verdachte wordt daarom partieel vrijgesproken van het onrechtmatig betreden en doorzoeken van de woning.
Gelijkheidsbeginsel
De verdediging heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en daarbij niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Doordat verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd en [verbalisant 1] niet, is er volgens de verdediging geen sprake van een gelijke behandeling.
De rechtbank stelt voorop dat het Openbaar Ministerie op grond van het opportuniteitsbeginsel de vrijheid toekomt om te beslissen tegen wie het al dan niet een strafrechtelijke vervolging instelt. De rechtbank stelt vast dat dit onderzoek zich heeft gericht op een groep agenten die ervan werd verdacht zich gezamenlijk gedurende een lange periode schuldig te hebben gemaakt aan misbruik van hun gezag. Verdachte en de medeverdachten zaten ook samen in een whatsappgroep genaamd ‘ [naam groep] ’. Verdachte is samen met de medeverdachten door het Openbaar Ministerie medeplegen in vijf zaaksdossiers ten laste gelegd, terwijl [verbalisant 1] slechts in één zaaksdossier naar voren komt. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat sprake is van gelijke gevallen. De verdediging kan daarom geen geslaagd beroep doen op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep wordt door de rechtbank dan ook verworpen.
4.3.2.3
Zaaksdossier 4 ( [adres 2] te [plaats 1] )
Machtigingen aanvragen op basis van valse en onjuiste informatie
Op 17 januari 2018 omstreeks 08:26 uur hebben verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] aangebeld bij [adres 2] te [plaats 1] , waar [naam 2] woonachtig was. Zij muteerden dat de deur niet werd geopend en dat zij een henneplucht roken. In de telefoon van [verbalisant 2] is het volgende Whatsappgesprek aangetroffen tussen hem en medeverdachte [naam 4] van 17 januari 2018:
[naam 4] , 09:38 uur: Heb je [naam 2] zelf ook gealroken?
[naam 4] , 09:46 uur: ik maak wel ff melding bij MMA dan gaan we volgende week ff bezoekje brengen
[naam 4] , 09:47 uur: Wist niet of [naam 3] misschien mee leest
[verbalisant 2] , 09:47 uur: Nee is al na Venlo
[verbalisant 2] , 09:48 uur: Maar die is wel in die zin t zelfde ingesteld
[naam 4] , 10:21 uur: dat geloof ik wel maar weet niet goed hoe hij reageert als iemand net even buiten zn boekje gaat
Op 17 januari 2018 om 14:02 uur informeerde Meld Misdaad Anoniem (MMA) de Dienst Regionale Informatie Organisatie dat zij een melding hadden ontvangen over wietkweek aan [adres 2] te [plaats 1] , waar een wietlucht rondom de woning zou hangen. Op basis van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat [naam 4] zelf deze MMA-melding heeft gemaakt. Hij stuurde immers het bericht naar [verbalisant 2] dat hij zelf een MMA-melding zou gaan maken over [naam 2] en diezelfde dag, enkele uren later, ontving MMA daadwerkelijk een melding over [adres 2] , waarvan de bewoner [naam 2] genaamd is. Uit het door [naam 4] gestuurde bericht dat hij ‘niet goed weet hoe [naam 3] reageert als iemand buiten z’n boekje gaat’ blijkt naar het oordeel van de rechtbank temeer dat [naam 4] zelf de MMA-melding heeft gemaakt en dat hij wist dat dit niet verenigbaar was met zijn functie als verbalisant.
Voorts heeft [naam 4] op basis van de door hem zelf gedane MMA-melding op 18 januari 2018 en op 30 januari 2018 twee hulpofficieren verzocht om een machtiging tot binnentreden. Daarbij vermeldde [naam 4] ook dat [verbalisant 2] (de rechtbank begrijpt: [verbalisant 2] ) een hennepgeur heeft waargenomen bij de woning, dat [naam 2] antecedenten had inzake de Opiumwet en dat sprake was van opvallend leefgedrag.
De rechtbank stelt vast dat niet gebleken is van een hennepgeur zoals bij een hennepkwekerij het geval is. Daarnaast is uit het politiesysteem BVI-IB gebleken dat [naam 2] in de periode van juni 2015 tot februari 2018 slechts één delict op zijn naam had staan inzake de Opiumwet, namelijk het bezit van xtc-pillen op 7 maart 2016. Tevens is uit stukken niet gebleken van opvallend leefgedrag bij [naam 2] .
De rechtbank stelt op basis van het vorenstaande vast dat [naam 4] hulpofficieren van justitie [naam 5] en [naam 6] op basis van valse en onjuiste informatie machtigingen tot binnentreden van [adres 2] te [plaats 1] heeft laten ondertekenen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt niet uit het dossier dat verdachte op de hoogte was van het handelen van [naam 4] omtrent het aanvragen van deze machtigingen, noch dat zij daarover hebben gecommuniceerd. Er was daarom geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam 4] . Het handelen van [naam 4] kan verdachte daarom niet worden aangerekend.
Binnentreden en doorzoeken
Op basis van de door [naam 6] afgegeven machtiging tot binnentreden hebben verdachte en [naam 4] op 3 februari 2018 de woning aan [adres 2] betreden. Omdat aan verdachte en [naam 4] een machtiging tot binnentreden was afgegeven, hebben zij hun bevoegdheden niet overschreden en hebben zij de bij de wet bepaalde vormen in acht genomen. Dat verdachte en [naam 4] na het binnentreden ook de woning hebben doorzocht, is onvoldoende komen vast te staan.
Gelet op het vorenstaande wordt verdachte onder 1 partieel vrijgesproken van zaaksdossier 4 en wordt verdachte vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
4.3.2.4
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van zaaksdossier 2 misbruik heeft gemaakt van zijn gezag, zoals onder 1 is ten laste gelegd. Verdachte wordt voor het onder 1 ten laste gelegde partieel vrijgesproken van zaaksdossiers 4, 7, 8 en 11. Verder wordt verdachte vrijgesproken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op
28 november 2017te [plaats 4] , als politieambtenaar, werkzaam bij het [basisteam] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk door misbruik van gezag iemand heeft gedwongen iets te dulden, immers
hebbenverdachte en zijn mededader zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, zonder machtiging tot binnentreden en zonder rechtsgrond een besloten
erfbetreden;
Zaakdossier 2 ( [plaats 4] ).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voorop gesteld wordt dat de verdachte een politieambtenaar was, die ten tijde van het delict zijn beroep uitoefende. Verdachte heeft zich in die hoedanigheid schuldig gemaakt aan het misbruik maken van zijn gezag door zonder toestemming, machtiging of rechtsgrond een afgesloten tuin te betreden. Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de privacy van de eigenaar van dit erf.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte wordt onder meer meegewogen dat hij een lange staat van dienst had bij de politie en niet is gebleken dat hij eerder is aangesproken op zijn functioneren. Er is een disciplinair onderzoek gestart naar verdachte en hij is als gevolg daarvan ontslagen. Inmiddels heeft hij nieuw werk gevonden. Ter zitting heeft verdachte verklaard nog altijd verdriet te hebben van het verlies van zijn baan als politieagent. Er is veel media-aandacht voor deze zaak geweest en ook dat heeft verdachte niet onberoerd gelaten. Er zijn verschillende berichten verschenen in kranten, op internet en op social media. Deze voor verdachte negatieve publiciteit en in zijn ogen onjuiste berichtgeving hebben bij verdachte geleid tot een sterk gevoel van onrechtvaardigheid. Daarnaast is de persoonlijke impact groot geweest voor verdachte. De verdenking, het langlopende onderzoek en de onzekerheid over de uitkomst van deze strafzaak zijn behoorlijk belastend geweest voor hem en zijn gezin.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij nooit eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Nu verdachte is ontslagen acht de rechtbank de kans op recidive bovendien klein.
De rechtbank houdt met deze omstandigheden in het voordeel van verdachte rekening bij de bepaling van de strafmaat.
Alles afwegend wordt aanleiding gezien artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen en verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van enige straf of maatregel. De rechtbank wijkt daarbij sterk af van de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf. Dit vindt allereerst zijn oorzaak in de aanzienlijk beperkte bewezenverklaring van het tenlastegelegde, die slechts een enkel moment van onrechtmatig betreden van een achtertuin in een van de vijf zaaksdossiers omvat. Voorts is acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Tevens stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn ex artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ernstig is overschreden.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank geen straf of maatregel zal opleggen.
7
De benadeelde partij
[benadeelde] (zaaksdossier 8) heeft zich als benadeelde partij gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 47,79 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 750,- aan immateriële schade.
Beoordeling
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat verdachte partieel wordt vrijgesproken van feit 1 voor zover dat ziet op zaaksdossier 8, [adres 4] te [plaats 3] . Nu de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij specifiek op dit zaaksdossier ziet, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1:medeplegen van als ambtenaar door misbruik van gezag iemand dwingen iets te
dulden;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter,
en mrs. P.A.M. Wijffels en D.L.J. Martens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 mei 2025.
De griffier is buiten staat de uitspraak mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 oktober 2017 tot en met 10 april 2019, te [plaats 4] en/of [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans in de [gemeente] , als (politie)ambtenaar, werkzaam bij het [basisteam] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk door misbruik van gezag iemand heeft gedwongen iets te doen en/of niet te doen en/of te dulden, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
- een of meer hulpofficier(en) van justitie op grond van valse en/of onjuiste en/of onvolledige weergegeven of verstrekte informatie (een) machtiging(en) tot binnentreden in (een) woning(en) laten ondertekenen en/of
- zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoner(s) en/of zonder machtiging tot binnentreden en/of zonder (rechts)grond(en) een of meer (besloten) erven en/of woning(en) betreden en/of (vervolgens) doorzocht en/of
(al dan niet naar aanleiding van vorenstaande)
- (vervolgens) een of meerdere mutaties en/of processen-verbaal in strijd met de waarheid en/of zeer summier opgemaakt en/of gebruikt;
Zaakdossiers 2 ( [plaats 4] ), 4 ( [plaats 1] ), 7 ( [plaats 2] ), 8 ( [plaats 3] ) en 11 ( [plaats 2] );
2
hij, in of omstreeks de periode van 27 oktober 2017 tot en met 16 februari 2018, in de [gemeente] , althans in Nederland, in een (onder meer) door hem, werkzaam als brigadier van politie bij [basisteam] ,
ambtsedig opgemaakt proces-verbaal d.d. 28 november 2017, betreffende [adres 6] te [plaats 4] (zie p. 505 e.v. van het einddossier), in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, schriftelijk, persoonlijk, opzettelijk valselijk een verklaring onder ede heeft afgelegd, door persoonlijk, schriftelijk, opzettelijk valselijk geheel of ten dele in strijd met de waarheid te verklaren:
- (op pagina 1 van het proces-verbaal): “Op 9 november 2017 ontving ik, [verdachte] een melding van Meld Misdaad Anoniem. (…) Naar aanleiding van voornoemde melding heb ik, [verdachte] bij netbeheerder, Enexis, een blokmeting aangevraagd” en/of (vervolgens) dit proces-verbaal op ambtseed/ambtsbelofte te ondertekenen
zulks terwijl de valse verklaring is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de beklaagde of verdachte;
subsidiair:
hij, in of omstreeks de periode van 27 oktober 2017 tot en met 16 februari 2018 in de [gemeente] , althans in Nederland, opzettelijk
a. een proces-verbaal van bevindingen (
PL2300-2017190156-3) d.d. 28 november 2017 betreffende [adres 6] te [plaats 4] (
zie p. 505 e.v. van het einddossier), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, bestaande de valsheid of vervalsing hierin dat in dat voornoemde proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2017, in strijd met de waarheid, staat vermeld en/of is opgenomen
- (op pagina 1 van het proces-verbaal): “Op 9 november 2017 ontving ik, [verdachte] een melding van Meld Misdaad Anoniem. (…) Naar aanleiding van voornoemde melding heb ik, [verdachte] bij netbeheerder, Enexis, een blokmeting aangevraagd” en/of hij, in of omstreeks de periode van 27 oktober 2017 tot en met 16 februari 2018 in de [gemeente] , althans in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse of vervalste geschriften, te weten voornoemd proces-verbaal onder a.,
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst en/of opzettelijk zodanige geschriften heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, genoemde proces-verbaal onder a. op of omstreeks 15 februari 2018 bij de het Openbaar Ministerie en de Rechtbank heeft ingediend en bestaande die valsheid uit hetgeen hiervoor onder het gedachtestreepje bij 'met betrekking tot a.' staat gemeld althans is opgenomen als zijnde in strijd met de waarheid;
3
hij, in of omstreeks de periode van 17 januari 2018 tot en met 4 februari 2018, te [plaats 1] , althans in de [gemeente] , als (politie)ambtenaar, werkzaam bij het [basisteam] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met overschrijding van zijn bevoegdheid of zonder inachtneming van de bij de wet bepaalde vormen, in de woning of een besloten lokaal of erf, gelegen aan [adres 2] , te [plaats 1] en bewoond door [naam 2] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s) in gebruik, diens ondanks is binnengetreden.

Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna in de bewijsmiddelen wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van zaaksdossier Extremadura van de Rijksrecherche, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 3.530 (hierna te noemen: eindproces-verbaal). Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte [naam 1] , pagina’s 722 t/m 724 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:

Wij, verbalisanten [verdachte] en [verbalisant 1] verklaren het volgende. Op 28 november 2017 waren wij op de locatie [adres 6] te [plaats 4] . Wij hebben de woning via de achterzijde benaderd. Middels het verplaatsen van een bouwhek hebben wij ons de toegang tot de achtertuin verschaft.

2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , pagina’s 2.932 t/m 2.945 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:

Op 28 november 2017 stond ik ingeschreven op [adres 6] te [plaats 4] . Twee politiemannen bonsden op de deur. Naast het huis is een houten poortje en daar is een ingang naar de tuin. Daar ging de politie heen en toen gingen ze op het raam van de keuken bonzen.