ECLI:NL:RBZWB:2025:2884

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
C/02/416820 / FA RK 23-5777
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezag, omgang en informatieregeling met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende gezag, omgang en een informatieregeling met betrekking tot de minderjarige, geboren in 2021. De man, die de minderjarige heeft erkend, verzoekt om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling, terwijl de vrouw verweer voert en de verzoeken afwijst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige communicatieproblemen zijn tussen de ouders en dat de man onvoldoende zicht heeft op de situatie van de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek van de man aan te houden in afwachting van verdere ontwikkelingen. De rechtbank heeft besloten de beslissing over het gezag en de omgang aan te houden tot een pro forma datum op 17 februari 2026, en heeft een informatieregeling vastgesteld waarbij de vrouw de man maandelijks op de hoogte moet houden van belangrijke zaken omtrent de minderjarige. Deze regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan ingaan, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/416820 / FA RK 23-5777
Datum uitspraak: 12 mei 2025
Beschikking betreffende gezag, omgang en een informatieregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.E.A.H. Verstraelen te Maastricht,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg,
betreffende de minderjarige:
-
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021, hierna te noemen: [de minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 7 december 2023 ontvangen verzoekschrift tot vaststelling omgangsregeling, tot vaststelling informatieregeling en tot verkrijging gezamenlijk gezag, met bijlagen;
- de op 7 december 2023 ontvangen stelbrief van mr. Wouters van 6 december 2023;
- het vonnis in kort geding van 23 januari 2024 (C/02/416752 / KG ZA 23-596);
- de op 14 mei 2024 ontvangen (negatieve) terugmelding van het UHA-traject, met als bijlage de rapportage van de zorgaanbieder en het adviesrapport van Kind in Scheiding Zeeland (KiSZ);
- de berichten van de Raad van 15 mei 2024 en 24 juni 2024 n.a.v. de negatieve terugmelding UHA;
- de op 13 november 2024 ontvangen Raadsrapportage;
- het op 2 december 2024 ontvangen F9-formulier van mr. Wouters, met bijlage;
- het op 3 december 2024 ontvangen F9-formulier van mr. Verstraelen;
- het op 14 april 2025 ontvangen verweerschrift van mr. Wouters, met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 18 april 2025. Bij die gelegenheid is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man (in persoon), via een digitale verbinding bijgestaan door zijn advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de Raad op 29 april 2025 een e-mailbericht aan de rechtbank en partijen doen toekomen, waaruit blijkt dat de Raad op 29 april 2025 contact heeft opgenomen met de gemeente Goes voor de inzet van casusregie, omgangsbegeleiding en een vorm van ouderschapspbemiddeling voor partijen in het vrijwillig kader, en de gemeente heeft verzocht om contact op te nemen met partijen.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende, thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021, hierna te noemen: [de minderjarige] .
2.2
De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.3
De man heeft de minderjarige erkend. De vrouw oefent van rechtswege het
eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige uit.
2.4
Bij vonnis in kort geding van 23 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, partijen voor (jeugd)hulpverlening verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland (KiSZ).

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat hij gezamenlijk met de vrouw zal worden belast met het gezag over [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021;
2. een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat [de minderjarige]
als volgt bij hem verblijft:
- wekelijks van vrijdagavond van 18:00 uur tot zondagavond 20:00 uur;
- iedere woensdag van 12:00 uur tot 18:00 uur;
- jaarlijks op vaderdag en op de verjaardag van de man, waarbij [de minderjarige] vanaf de voorafgaande dag te 18:00 uur bij de man verblijft en op de dag zelf tot 20:00 uur;
- op de verjaardag van [de minderjarige] in de oneven jaren bij de man en in de even jaren bij de vrouw, waarbij [de minderjarige] vanaf de voorafgaande dag te 18:00 uur bij de man verblijft en op de dag zelf tot 20:00 uur;
- waarbij de vrouw [de minderjarige] telkens naar de man brengt en de man [de minderjarige] telkens terugbrengt naar de vrouw;
- in de oneven jaren gedurende de eerste drie weken van de zomervakantie en in de even jaren gedurende de laatste drie weken van de zomervakantie.
3. te bepalen dat de vrouw de man eenmaal per maand schriftelijk dient te informeren over belangrijke zaken ten aanzien van [de minderjarige] , afschriften van schoolrapporten stuurt en/of verslag doet hoe het met [de minderjarige] op school gaat;
4. althans een zodanige regeling vast te stellen, dan wel beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen dan wel aan te houden met een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod (UHA).
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Juridisch kader
Gezagsuitoefening
4.1
Op grond van artikel 1:253c eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt een verzoek om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten indien de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt slechts afgewezen, indien er
a) een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Omgangsregeling
4.2
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
- de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
- het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
- indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.3
De man stelt ter onderbouwing van zijn verzoek ten aanzien van het gezag dat hij graag zijn verantwoordelijkheid neemt als ouder richting [de minderjarige] . Hij wil graag betrokken zijn in het leven van [de minderjarige] en bij het nemen van de belangrijke beslissingen over [de minderjarige] . Gezamenlijk gezag is bovendien het wettelijke uitgangspunt als ouders uit elkaar gaan. Er valt niet in te zien waarom in deze situatie van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. De man stelt dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem en verloren raakt tussen de ouders indien de man mede belast wordt met het gezag en dat afwijzing van het verzoek van de man om hem mede met het gezag over [de minderjarige] te belasten evenmin anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Voor de man staat het belang van [de minderjarige] voorop. Hij is bereid om overal volledig en op een positieve manier aan mee te werken. De Raad heeft voorts gedegen onderzoek verricht en een heldere conclusie geschreven, waarin wordt geadviseerd om de man mede met het gezag over [de minderjarige] te belasten. De man betreurt het dat de Raad ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op dit advies terug lijkt te komen en stelt dat de rechtbank het oorspronkelijke, schriftelijke advies van de Raad dient over te nemen, zodat de man vanuit zijn gezagspositie alvast de nodige informatie over [de minderjarige] kan inwinnen om een beter beeld van hem te krijgen. Daarbij merkt de man op dat hij onvoldoende door de vrouw wordt geïnformeerd over [de minderjarige] en dat de vrouw er alles aan doet om het contact tussen de man en [de minderjarige] tegen te houden. Dat de man niet volledig op de hoogte is van de situatie van [de minderjarige] en er al lange tijd geen contact is geweest tussen de man en [de minderjarige] kan de man daarom niet worden tegengeworpen. Daarbij benoemt de man dat de omstandigheid dat [de minderjarige] zijn vader erg mist een grote indicatie is van zijn problematiek. Tot slot benoemt de man desgevraagd dat hij de afgelopen periode niet met hulpverlening aan de slag is gegaan. Hij heeft wel aan zichzelf gewerkt en heeft zijn leven thans beter op orde.
Ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling is door en namens de man naar voren gebracht dat de man heel graag het contact met [de minderjarige] wil herstellen en opbouwen, conform het advies van de Raad. Dit acht hij in het belang van [de minderjarige] . De man zal het contact(herstel) op een veilige en rustige wijze kunnen vormgeven en zal ook ten aanzien van het contact overal volledig en op een positieve manier aan mee werken. De man vindt het ongegrond en niet in het belang van [de minderjarige] dat de vrouw weigert om haar medewerking te verlenen aan een omgangsregeling. Volgens de man is er enige tijd geleden via de Raad contact gelegd voor omgangsbegeleiding in Sittard, maar zijn er in afwachting van de mondelinge behandeling vervolgens nog geen vervolgstappen gezet. Dit betreurt de man zeer, nu er onnodig veel tijd verloren is gegaan.
4.4
De vrouw stelt ter onderbouwing van haar verweer allereerst dat er al lange tijd veel zorgen zijn over [de minderjarige] . Hij is belast met forse kind-eigenproblematiek en er zijn diverse professionele instanties bij hem betrokken. Enkele weken geleden is de Veerkracht training vanuit [jeugdzorg 1] voor [de minderjarige] van start gegaan. Ook zal hij in september 2025 starten met de dagbehandeling bij [jeugdzorg 2] . Vervolgens zal worden onderzocht of er sprake is van een regulatiestoornis of autisme spectrumstoornis en moet duidelijk worden of [de minderjarige] op vierjarige leeftijd kan starten op school of dat hij wellicht meer specialistische zorg nodig heeft. Er moeten de komende tijd dus veel beslissingen over [de minderjarige] worden genomen ten aanzien van de inzet van hulpverlening, dagbesteding en school. De man heeft onvoldoende zicht op [de minderjarige] om te kunnen bepalen wat er in zijn belang nodig is. Daarbij komt dat de man de zorgen die de vrouw en de professionele instanties over [de minderjarige] hebben, niet lijkt in te zien. Er is dus wel degelijk sprake van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders in het geval de man mede met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt belast. Een tweede contra-indicatie voor het gezamenlijk gezag betreft volgens de vrouw het gebrek aan communicatie tussen de ouders. In het raadsrapport concludeert de Raad dat de communicatie niet goed verloopt, terwijl er de facto vrijwel geen communicatie plaatsvindt tussen partijen. De informatie over [de minderjarige] wordt via een tussenpersoon van de vrouw naar de man doorgestuurd, en de vrouw ontvangt daarop vrijwel nooit een reactie van de man. De vrouw is van mening dat partijen eerst met hun onderlinge oudercommunicatie aan de slag moeten gaan alvorens er sprake kan zijn van gezamenlijk ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De derde contra-indicatie voor het gezamenlijk gezag is volgens de vrouw gelegen in de psychische problematiek waar de man mee is belast en hij tot op heden geen adequate behandeling voor heeft gevolgd. Desgevraagd benoemt de vrouw dat zij zelf is gestart met traumaverwerking. Dit traject zal in juni 2025 worden hervat.
Ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling wordt door en namens de vrouw naar voren gebracht dat, wanneer het contact wordt begeleid door een professionele instantie en geleidelijk aan wordt opgebouwd, de vrouw daar niet tegen is. Er is tot op heden echter nog geen omgangsbegeleiding in gang gezet.
4.5
De Raad benoemt ter gelegenheid van de mondelinge behandeling dat de omstandigheid dat ouders niet met elkaar communiceren niet betekent dat er geen sprake kan zijn van gezamenlijk gezag. Gelet op de extra ondersteuning die [de minderjarige] nodig heeft, is in dit geval wel van groot belang dat ouders goed op de hoogte zijn van de situatie van [de minderjarige] voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Dat is bij de man thans niet het geval. De Raad adviseert daarom, in afwijking van hetgeen in het raadsrapport is geadviseerd, het verzoek ten aanzien van het gezag aan te houden in afwachting van de ontwikkelingen met betrekking tot het contactherstel en de opbouw van het contact tussen de man en [de minderjarige] .
Ten aanzien van het contact tussen de man en [de minderjarige] benoemt de Raad dat hij in de veronderstelling verkeerde dat er door de betrokken hulpverlening Integrale Vroeghulp een aanvraag voor begeleide omgang bij De Gezinsmanager zou worden gedaan. Dit is blijkbaar niet van de grond gekomen. Daarom stelt de Raad voor om zelf contact op te nemen met de gemeente Goes om ervoor te zorgen dat de hulpverlening zoals afgesproken, dus casusregie, omgangsbegeleiding en een vorm van ouderschapsbemiddeling, alsnog wordt aangevraagd. De omgang kan dan worden begeleid door De Gezinsmanager of een andere soortgelijke instantie, bijvoorbeeld [hulpverlening] . De casusregisseur kan vervolgens andere of meer hulpverlening inzetten als dat nodig zou zijn. Wanneer de ouders een maand na de aanvraag door de Raad nog steeds niets van de gemeente hebben gehoord, dienen zij, al dan niet met hulp van hun advocaten, zelf contact met de gemeente op te nemen.
4.6
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ten aanzien van het gezag
4.6.1
Uit de inhoud van de ingediende stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat de verstandhouding van partijen ernstig is verstoord en er ernstige communicatieproblemen tussen hen bestaan. Het lukt partijen op dit moment niet om met elkaar te communiceren en de informatiewisseling tussen hen over [de minderjarige] vindt plaats met tussenkomst van een of meerdere derden. Ook is het de rechtbank gebleken dat de benodigde hulpverlening in het vrijwillige kader nog niet van de grond is gekomen. Daarbij overweegt de rechtbank dat [de minderjarige] blijkens de overgelegde stukken is belast met forse problematiek en diverse specialistische hulpverlening behoeft. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het gelet daarop van groot belang is dat beide ouders goed zicht hebben op de situatie van [de minderjarige] om te kunnen bepalen wat er in zijn belang noodzakelijk is. De man is daar thans onvoldoende toe in staat nu er al lange tijd geen contact meer is geweest tussen de man en [de minderjarige] . Ook vergt deze situatie naar het oordeel van de rechtbank te meer dat ouders in staat zijn om met elkaar in overleg te treden. Ten slotte betrekt de rechtbank hierbij dat d de doorverwijzing van partijen naar het Uniform Hulpaanbod eerder is stopgezet vanwege zorgen over onveiligheid, waar nog steeds geen zicht op is verkregen.
4.6.2
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een goed gefundeerde en weloverwogen beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de man om hem mede met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Belangrijk is dat er meer zicht komt op en duidelijkheid komt over de voorliggende situatie. Daarom zal de rechtbank, in afwachting van het hieronder te noemen hulpverleningstraject dat partijen zullen gaan starten, de beslissing op het verzoek van de man ten aanzien van het gezag aanhouden tot de hierna te noemen pro forma datum. De Raad zal worden verzocht nader te rapporteren.
Ten aanzien van de omgangsregeling
4.6.3
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat, nu de hulpverlening in het vrijwillig kader tot op heden nog niet is opgestart, er ook nog geen stappen zijn gezet ten aanzien van het contactherstel en de opbouw van het contact tussen de man en [de minderjarige] . De rechtbank betreurt het dat er kostbare tijd verloren is gegaan. Tegelijkertijd is het de rechtbank gebleken dat beide partijen open staan voor een hulpverleningstraject waarbij het contact tussen de man en [de minderjarige] onder begeleiding van een professionele instantie zoals De Gezinsmanager of [hulpverlening] wordt hersteld en stapsgewijs wordt opgebouwd.
4.6.4
Vervolgens hebben partijen en de Raad ter gelegenheid van de mondelinge behandeling afgesproken dat de Raad na de mondelinge behandeling contact zal opnemen met de gemeente Goes voor de aanvraag van de genoemde hulpverlening, te weten casusregie, een vorm van ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding, in het vrijwillig kader. Het is aan partijen om vervolgens in de gaten te houden of zij de komende maand worden gebeld door de gemeente naar aanleiding van deze aanvraag, en anders zelf (al dan niet met hulp van hun advocaten) contact op te nemen met de gemeente. De rechtbank vindt dit een positieve stap en spreekt de hoop uit dat de hulpverlening ditmaal spoedig wordt opgezet en van start kan gaan, zodat er waar mogelijk op korte termijn wordt gestart met een traject contactherstel tussen [de minderjarige] en de man onder begeleiding. In afwachting daarvan zal de rechtbank het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling eveneens aanhouden. Daarbij zal de rechtbank, gelet ook op hetgeen hierboven is overwogen, de Raad vragen nader te rapporteren over het verloop van het hulpverleningstraject en naar wat er ten aanzien van zowel het gezag als de omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] wordt geacht.
4.6.5
In afwachting van het verloop van het door partijen te starten hulpverleningstraject zal de rechtbank de beslissing op de verzoeken van de man ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling aanhouden tot de hierna te noemen pro forma datum. De rechtbank verzoekt de Raad haar uiterlijk voor de hierna te noemen pro forma datum schriftelijk te rapporteren en te adviseren ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan (de advocaten van) partijen.
Ten aanzien van de informatieregeling
4.7
Op grond van het bepaalde in artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder, die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
4.8
De man heeft verzocht om een informatieregeling vast te leggen, inhoudende dat de vrouw de man eens per maand zal informeren over de belangrijke zaken betreffende [de minderjarige] . Daarbij dient de vrouw in ieder geval de afschriften van schoolrapporten door te sturen en verslag te doen van hoe het met [de minderjarige] gaat op school. De man zou ook graag maandelijks foto’s en/of een video van [de minderjarige] ontvangen.
4.9
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij kan instemmen met de door de man verzochte informatieregeling. Zij stuurt momenteel via een tussenpersoon elke twee weken een update aan de man over hoe het met [de minderjarige] gaat. Als de frequentie wordt bepaald op eens per maand, zal de vrouw ook steeds een video van [de minderjarige] kunnen meesturen. Namens de Raad wordt daarbij opgemerkt dat de verzochte informatieregeling passend is. Vervolgens zijn de man en de vrouw overeengekomen dat de vrouw de informatie elke eerste van de maand, al dan niet via tussenkomst van een of meerdere derde(n), aan de man toestuurt.
4.1
Nu de vrouw zich niet verzet tegen de door de man verzochte informatieregeling en de rechtbank met de Raad een dergelijke regeling in het belang van [de minderjarige] acht, zal het daartoe strekkende verzoek worden toegewezen. De rechtbank zal de informatieregeling opnemen in deze beschikking als in het dictum te melden en daarbij bepalen dat de informatiewisseling telkens op de eerste van de maand zal plaatshebben.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.11
De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van de informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat de vrouw de man op de eerste dag van iedere maand schriftelijk, al dan niet via tussenkomst van een of meerdere derde(n), informeert over belangrijke gebeurtenissen rondom [de minderjarige] , waarbij elke maand ook foto’s en/of een video van [de minderjarige] worden verstrekt, alsmede verdere belangrijke informatie, onder meer over de schoolrapporten en hoe het op school gaat met [de minderjarige] ;
5.2
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
houdt de behandeling van deze zaak aan tot
17 februari 2026 PRO FORMA, in afwachting van het verloop van het traject, alsmede van het rapport van de Raad, zoals verzocht in rechtsoverweging 4.6.5;
5.4
houdt de beslissingen ten aanzien van het gezag en de omgang aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2025 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.