ECLI:NL:RBZWB:2025:2886

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
03-170473-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van gezag door politieambtenaar met betrekking tot onrechtmatig binnentreden en doorzoeken van woningen

In deze strafzaak tegen een politieambtenaar, die samen met anderen betrokken was bij het onrechtmatig binnentreden en doorzoeken van woningen, heeft de rechtbank op 13 mei 2025 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van misbruik van gezag door zonder toestemming van de bewoners woningen te betreden en door te zoeken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 en 16 april 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in twee gevallen, op 20 november 2018 en 15 maart 2019, zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoners en zonder rechtsgrond de woningen heeft betreden en doorzocht. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het misbruik van haar gezag, maar sprak haar vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uren op, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar lange staat van dienst bij de politie en het feit dat zij inmiddels ontslagen was. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, maar vond een gevangenisstraf niet noodzakelijk, gezien de omstandigheden en het feit dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 03-170473-21
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 mei 2025
in de strafzaak tegen verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
raadsman mr. B. Damen, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 en 16 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.G.J. Heldens, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als politieambtenaar samen met anderen misbruik heeft gemaakt van haar gezag door hulpofficieren van justitie op grond van onjuiste informatie machtigingen tot binnentreden in woningen te laten ondertekenen, zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoners en zonder machtiging tot binnentreden woningen te betreden en te doorzoeken en processen-verbaal in strijd met de waarheid op te maken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Algemene overwegingen
Uitlezen diensttelefoons
Naar aanleiding van signalen over een drietal wijkagenten van het [basisteam] dat zich zou bedienen van een houding en van gedrag dat niet hoort bij een professioneel politieambtenaar, heeft de plaatsvervangend politiechef van de Eenheid Limburg op 10 april 2019 namens de korpschef van politie aan het team Veiligheid Integriteit & Klachten (VIK) van de politie Eenheid Limburg opdracht gegeven tot het instellen van een oriënterend onderzoek, als bedoeld in het ´Protocol: onderzoek in disciplinaire zaken politie 2018´. In dat kader zijn door het VIK onder meer de diensttelefoons van verdachten - die eigendom waren van de politie - ingenomen op het moment dat zij werden geschorst. Deze diensttelefoons zijn niet strafrechtelijk in beslag genomen. In het kader van het VIK-onderzoek zijn de telefoons onderzocht door Team Digitale Opsporing. Binnen een VIK-onderzoek gelden de regels van het Wetboek van Strafrecht of het Wetboek van Strafvordering waar het gaat om het innemen en uitlezen van telefoons niet. Gesteld noch gebleken is dat deze gang van zaken onrechtmatig is geweest. Het dossier bevat het overdrachtsproces-verbaal van 5 september 2019 van het VIK aan de Rijksrecherche. Uit dit proces-verbaal blijkt dat met deze overdracht tevens de whatsappberichten ter beschikking zijn gesteld. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het Smartphone II-arrest in samenhang bezien met het Landeck-arrest. De gegevens waren immers al in het kader van het VIK-onderzoek vastgesteld. Bovendien is van belang dat hier sprake is van gegevens uit diensttelefoons, waardoor inzage in deze gegevens in beginsel niet een min of meer compleet beeld geeft van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van de gebruiker van de telefoon. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat dat in dit geval anders ligt. Ook om die reden acht de rechtbank geen sprake van een vormverzuim op grond waarvan niet-ontvankelijkheid van het OM zou moeten volgen.
De overdrachtsrapportage is volgens het VIK opgemaakt om de Rijksrecherche richting te geven naar mogelijk strafrechtelijk verwijtbaar handelen op basis van de eerste indicaties uit het disciplinair onderzoek, alsmede om in opdracht van het bevoegd gezag de tot dan toe verzamelde gegevens te verstrekken. Vervolgens is de Rijksrecherche een strafrechtelijk onderzoek gestart, terwijl het disciplinaire traject daarnaast is voortgezet. De rechtbank ziet in deze gang van zaken geen onrechtmatigheden die tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zouden moeten leiden, zoals door de verdediging bepleit. De verweren van de verdediging worden dan ook verworpen.
Tenlastelegging onvoldoende verfeitelijkt
De verdediging heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde onvoldoende is verfeitelijkt. Dit zou tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moeten leiden.
De rechtbank stelt voorop dat schending van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) leidt tot (gedeeltelijke) nietigheid van de dagvaarding en niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Uit artikel 261 Sv volgt dat het strafrechtelijk verwijt dat verdachte wordt gemaakt voldoende moet worden verfeitelijkt, zodat alle procesdeelnemers weten waar zij hun aandacht op moeten richten tijdens het proces. In de dagvaarding staan onder drie gedachtestreepjes de aan verdachten verweten gedragingen vermeld onder verwijzing naar vijf zaaksdossiers. Naar het oordeel van de rechtbank is de dagvaarding, gelezen in samenhang met het dossier, voldoende duidelijk en begrijpelijk; er blijkt uit wat verdachte en de medeverdachten wordt verweten en waartegen zij zich dienen te verweren. Dat het voor verdachte en de medeverdachten duidelijk is geweest waartegen zij zich dienden te verdedigen, blijkt mede uit hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte en de medeverdachten ter verdediging naar voren is gebracht. Er is dan ook voldaan aan de eisen van artikel 261 Sv. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Medeplegen
De rechtbank heeft geconstateerd dat meerdere zaaksdossiers ten grondslag liggen aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank stelt echter vast dat niet elke verdachte in dit onderzoek in elk zaaksdossier betrokken is geweest. Evenmin blijkt van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de zaaksdossiers in onderling verband. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van medeplegen van alle verdachten ten aanzien van alle ten laste gelegde zaaksdossiers. De verdachten die niet voorkomen in een zaaksdossier zullen daarom voor dat zaaksdossier partieel worden vrijgesproken van het in dat kader ten laste gelegde. Dat betekent echter niet zonder meer dat binnen een zaaksdossier geen sprake kan zijn van medeplegen; de rechtbank zal dit per zaaksdossier beoordelen.
Op grond van het hiervoor overwogene zal verdachte voor het ten laste gelegde partieel worden vrijgesproken van zaaksdossiers 2 ( [adres 2] te [plaats 1] ) en 4 ( [adres 3] te [plaats 2] ).
4.3.2.2
Zaaksdossier 7 ( [adres 4] te [plaats 3] )
Naar aanleiding van een melding over een sterke henneplucht rondom het pand aan [adres 4] te [plaats 3] , zijn verdachte en [medeverdachte 1] daar op 23 oktober 2018 ter plaatse gegaan. Na aanbellen werd de deur geopend door bewoonster [naam 1] , die verdachte en [medeverdachte 1] binnenliet. [naam 1] heeft verklaard dat ze verdachte en [medeverdachte 1] toestemming heeft gegeven om de woning te betreden en dat ze tegen hen heeft gezegd dat ze mochten rondkijken. Verdachte heeft in haar notitieboekje opgeschreven dat [naam 1] heeft verklaard: “U mag zoeken, ligt nergens niks”. Deze verklaring is ondertekend door [naam 1] . Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat [naam 1] toestemming heeft gegeven voor het betreden en het doorzoeken van de woning. Verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van zaaksdossier 7.
4.3.2.3
Zaaksdossier 8 ( [adres 5] te [plaats 4] )
Op 24 oktober 2018 hebben medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning aan [adres 5] te [plaats 4] betreden en doorzocht. Uit de whatsappgesprekken die in de diensttelefoons van verdachten zijn aangetroffen, blijkt dat [medeverdachte 1] omstreeks 22:46 uur een bericht stuurde dat ze de sporttas bomvol hennep nog niet hadden gevonden en dat ze dat nog even moesten ‘rechtlullen’ op papier. Dit bericht is verstuurd in de whatsappgroep ‘ [naam groep] ’, waar verdachte ook lid van was en waarin zij kort voor de berichten van [medeverdachte 1] ook zelf berichten heeft verstuurd. Verder volgt uit het dossier dat de door de rechter-commissaris gemandateerde doorzoeking pas om 23:20 uur is gestart. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben in het proces-verbaal gerelateerd dat de sporttas met hennep pas tijdens deze doorzoeking is aangetroffen, terwijl uit de door [medeverdachte 1] gestuurde whatsappberichten volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dus al eerder op de hoogte waren van de aanwezigheid en inhoud van deze sporttas.
Op 25 oktober 2018 heeft verdachte het voorgeleidingsproces-verbaal met betrekking tot de bewoners van [adres 5] te [plaats 4] samengesteld. Het opmaken van een voorgeleidingsproces-verbaal is - in tegenstelling tot wat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard - niet enkel het bij elkaar voegen van alle stukken. Het maken van een relaas is ook onderdeel daarvan. Verdachte heeft het journaal bij het voorgeleidingsproces-verbaal geschreven waarin onder meer staat dat de processen-verbaal van bevindingen zijn aangevuld en samengesteld en dat de kennisgevingen van inbeslagneming zijn nagekeken en aangepast. In dit voorgeleidingsproces-verbaal staat niets vermeld over het eerder aantreffen van de sporttas met hennep, terwijl verdachte daarvan - door het whatsappgesprek van een dag eerder - wel op de hoogte was. De rechtbank stelt daarmee vast dat verdachte het voorgeleidingsproces-verbaal in strijd met de waarheid heeft opgemaakt en heeft gebruikt, zoals in de tenlastelegging is vermeld onder het derde gedachtestreepje. Dit levert echter geen misbruik van gezag op zoals is ten laste gelegd, aangezien verdachte door het in strijd met de waarheid opmaken en gebruiken van een proces-verbaal niemand heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden. Verdachte wordt daarom partieel vrijgesproken van zaaksdossier 8.
4.3.2.4
Zaaksdossier 11 ( [adres 6] te [plaats 3] )
De rechtbank stelt het volgende vast.
20 november 2018
Op 20 november 2018 hebben verdachte en [medeverdachte 1] de woning aan [adres 6] te [plaats 3] betreden. Niet is gebleken dat van dit binnentreden en doorzoeken van de woning processen-verbaal of mutaties zijn opgemaakt door verdachte en [medeverdachte 1] . Evenmin blijkt van enige toestemming hiervoor van de bewoners. De bewoners [naam 2] en [naam 3] hebben daarentegen verklaard dat hun woning in 2018 zonder toestemming is betreden en doorzocht door een politieman en -vrouw. De eigenaar van de woning, [naam 5] , heeft al in december 2018 contact met de politie opgenomen omdat de politie de woning was binnengekomen en zomaar alle kamers had doorzocht en alle kasten had bekeken. De bewoners hebben daarnaast verklaard dat de politie de post van [naam 3] heeft bekeken en kasten heeft geopend. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte op 20 november 2018 samen met [medeverdachte 1] zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoners, zonder machtiging en zonder rechtsgrond de woning aan [adres 6] te [plaats 3] heeft betreden en doorzocht.
15 maart 2019
In het whatsappgesprek met verdachte van 9 maart 2019 stuurde [medeverdachte 1] om 09:25 uur dat er ‘zomaar een MMA zou kunnen komen’ van een henneplucht bij het ‘polenpand’ aan de [adres 6] waar zij toen waren geweest. Enkele uren later kwam vanuit Meld Misdaad Anoniem (MMA) het bericht dat zij een melding hadden ontvangen over henneplucht aan [adres 6] te [plaats 3] , het pand waar verdachte en [medeverdachte 1] eerder binnen zijn geweest en waar Poolse arbeidsmigranten wonen. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 1] deze MMA-melding zelf heeft gemaakt.
Verdachte en [medeverdachte 1] hebben gemuteerd dat zij op 15 maart 2019 wederom naar het pand aan [adres 6] te [plaats 3] zijn geweest naar aanleiding van de ontvangen MMA-melding. In de mutatie staat vermeld dat zij met toestemming van de bewoners de woning hebben onderzocht. [naam 2] en [naam 3] hebben echter verklaard geen toestemming te hebben gegeven voor het betreden en doorzoeken van de woning. In het licht van de gebeurtenis op 20 november 2018 en de eerdergenoemde melding van het onrechtmatig binnentreden, hecht de rechtbank meer waarde aan deze verklaringen van de bewoners dan aan de standaard zin die is opgenomen in de door verdachte en [medeverdachte 1] opgemaakte mutatie. Er is geen toestemmingsverklaring doorzoeking woning aangemaakt, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de bewoners daadwerkelijk toestemming hebben gegeven voor het betreden en het doorzoeken van de woning. Daarnaast is in de telefoon van verdachte een whatsappgesprek aangetroffen tussen haar en [medeverdachte 1] van 27 maart 2019 waar de rechtbank uit opmaakt dat zij verbaasd waren dat er een positieve blokmeting had plaatsgevonden bij het pand aan [adres 6] te [plaats 3] . Verdachte stuurde dat ze in dat pand zijn geweest en dan echt niet goed gekeken hebben. [medeverdachte 1] stuurde dat hij de hele hut
nog een keerop de kop gaat zetten. De rechtbank maakt daaruit op dat verdachte en [medeverdachte 1] dat dus al eens eerder - op 15 maart 2019 - hebben gedaan, nu zij hebben gemuteerd dat zij op die datum de woning hebben onderzocht. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte op 15 maart 2019 samen met [medeverdachte 1] zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoners, zonder machtiging en zonder rechtsgrond de woning aan [adres 6] te [plaats 3] heeft betreden en tevens heeft doorzocht.
4.3.2.5
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van zaaksdossier 11 tweemaal misbruik heeft gemaakt van haar gezag. Verdachte wordt partieel vrijgesproken van zaaksdossiers 2, 4, 7 en 8.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van
20 november 2018tot en met
15 maart 2019te [plaats 3] , als politieambtenaar, werkzaam bij het [basisteam] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk door misbruik van gezag iemand heeft gedwongen iets te dulden, immers
hebbenverdachte en
haarmededader zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoners en zonder machtiging tot binnentreden en zonder rechtsgrond een woning betreden en vervolgens doorzocht;
Zaakdossier 11 ( [plaats 3] ).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voorop gesteld wordt dat de verdachte een politieambtenaar was, die ten tijde van het delict haar beroep uitoefende. Verdachte heeft zich in die hoedanigheid schuldig gemaakt aan het misbruik maken van haar gezag door tweemaal zonder toestemming, machtiging en rechtsgrond een woning te betreden en te doorzoeken. Hiermee heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van haar gezag en tevens inbreuk gemaakt op de privacy van de bewoners van deze woning. Dit zijn ernstige feiten die raken aan de basis van de rechtsstaat. Het handelen van verdachte heeft geleid tot imagoschade aan de zijde van de politieorganisatie en heeft schade toegebracht aan het vertrouwen dat eenieder in Nederland in de politie mag en moet kunnen stellen.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte wordt onder meer meegewogen dat zij een lange staat van dienst had bij de politie en niet is gebleken dat zij eerder is aangesproken op haar functioneren. Er is een disciplinair onderzoek gestart naar verdachte en zij is als gevolg daarvan ontslagen. Inmiddels heeft zij nieuw werk gevonden. Ter zitting heeft verdachte verklaard nog altijd verdriet te hebben van het verlies van haar baan als politieagent. Er is veel media-aandacht voor deze zaak geweest en ook dat heeft verdachte niet onberoerd gelaten. Er zijn verschillende berichten verschenen in kranten, op internet en op social media. Deze voor verdachte negatieve publiciteit en in haar ogen onjuiste berichtgeving hebben bij verdachte geleid tot een sterk gevoel van onrechtvaardigheid. Daarnaast is de persoonlijke impact groot geweest voor verdachte. De verdenking, het langlopende onderzoek en de onzekerheid over de uitkomst van deze strafzaak zijn behoorlijk belastend geweest voor haar en haar gezin.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat zij nooit eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Nu verdachte is ontslagen acht de rechtbank de kans op recidive bovendien klein.
De rechtbank houdt met deze omstandigheden in het voordeel van verdachte rekening bij de bepaling van de strafmaat.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat zij er ook ter terechtzitting geen blijk van heeft gegeven de strafwaardigheid van haar handelen in te zien, terwijl sprake is geweest van tweemaal onrechtmatig een woning binnentreden en doorzoeken. Zij ziet vooral zichzelf als slachtoffer van de hele situatie en ziet niet in wat dit voor de betrokkenen, de politieorganisatie en de samenleving als geheel heeft betekend, met name in Limburg. Misbruik van gezag door een politieagent raakt aan de wortels van de rechtsstaat en is daarmee een bijzonder ernstig strafbaar feit, waarvoor verdachte - ook al zijn sindsdien inmiddels jaren verstreken - gestraft moet worden.
Alles afwegend vindt de rechtbank een taakstraf van 100 uur passend en geboden. De rechtbank realiseert zich dat zij daarbij sterk afwijkt van de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf. Dit vindt enerzijds zijn oorzaak in het feit dat de rechtbank aanmerkelijk minder bewezen acht dan de officier van justitie en de hiervoor toegelichte persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn ex artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ernstig is overschreden.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank niet komt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een voorwaardelijke gevangenisstraf vindt zij evenmin noodzakelijk, nu verdachte niet langer werkzaam is binnen de politieorganisatie en er sindsdien al geruime tijd verstreken is waarbij geen strafbare feiten door verdachte zijn begaan. Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een forse werkstraf in deze op zijn plaats.

7.De benadeelde partij

[benadeelde] (zaakdossier 8) heeft zich als benadeelde partij gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 47,79 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 750,- aan immateriële schade.
Beoordeling
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat verdachte partieel wordt vrijgesproken van feit 1 voor zover dat ziet op zaaksdossier 8, de [adres 5] te [plaats 4] . Nu de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij specifiek op dit zaaksdossier ziet, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 365 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van als ambtenaar door misbruik van gezag iemand dwingen iets te dulden,
meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter,
en mrs. P.A.M. Wijffels en D.L.J. Martens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 mei 2025.
De griffier is buiten staat de uitspraak mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 oktober 2017 tot en met 10 april 2019, te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of [plaats 4] , althans in de [gemeente] , als (politie)ambtenaar, werkzaam bij het [basisteam] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk door misbruik van gezag iemand heeft gedwongen iets te doen en/of niet te doen en/of te dulden, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
- een of meer hulpofficier(en) van justitie op grond van valse en/of onjuiste en/of onvolledige weergegeven of verstrekte informatie (een) machtiging(en) tot binnentreden in (een) woning(en) laten ondertekenen en/of
- zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoner(s) en/of zonder machtiging tot binnentreden en/of zonder (rechts)grond(en) een of meer (besloten) erven en/of woning(en) betreden en/of (vervolgens) doorzocht en/of (al dan niet naar aanleiding van vorenstaande)
- (vervolgens) een of meerdere mutaties en/of processen-verbaal in strijd met de waarheid en/of zeer summier opgemaakt en/of gebruikt;
Zaakdossiers 2 ( [plaats 1] ), 4 ( [plaats 2] ), 7 ( [plaats 3] ), 8 ( [plaats 4] ) en 11 ( [plaats 3] ).