4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Algemene overwegingen
Uitlezen diensttelefoons
Naar aanleiding van signalen over een drietal wijkagenten van het [basisteam] dat zich zou bedienen van een houding en van gedrag dat niet hoort bij een professioneel politieambtenaar, heeft de plaatsvervangend politiechef van de Eenheid Limburg op 10 april 2019 namens de korpschef van politie aan het team Veiligheid Integriteit & Klachten (VIK) van de politie Eenheid Limburg opdracht gegeven tot het instellen van een oriënterend onderzoek, als bedoeld in het ´Protocol: onderzoek in disciplinaire zaken politie 2018´. In dat kader zijn door het VIK onder meer de diensttelefoons van verdachten - die eigendom waren van de politie - ingenomen op het moment dat zij werden geschorst. Deze diensttelefoons zijn niet strafrechtelijk in beslag genomen. In het kader van het VIK-onderzoek zijn de telefoons onderzocht door Team Digitale Opsporing. Binnen een VIK-onderzoek gelden de regels van het Wetboek van Strafrecht of het Wetboek van Strafvordering waar het gaat om het innemen en uitlezen van telefoons niet. Gesteld noch gebleken is dat deze gang van zaken onrechtmatig is geweest. Het dossier bevat het overdrachtsproces-verbaal van 5 september 2019 van het VIK aan de Rijksrecherche. Uit dit proces-verbaal blijkt dat met deze overdracht tevens de whatsappberichten ter beschikking zijn gesteld. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het Smartphone II-arrest in samenhang bezien met het Landeck-arrest. De gegevens waren immers al in het kader van het VIK-onderzoek vastgesteld. Bovendien is van belang dat hier sprake is van gegevens uit diensttelefoons, waardoor inzage in deze gegevens in beginsel niet een min of meer compleet beeld geeft van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van de gebruiker van de telefoon. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat dat in dit geval anders ligt. Ook om die reden acht de rechtbank geen sprake van een vormverzuim op grond waarvan niet-ontvankelijkheid van het OM zou moeten volgen.
De overdrachtsrapportage is volgens het VIK opgemaakt om de Rijksrecherche richting te geven naar mogelijk strafrechtelijk verwijtbaar handelen op basis van de eerste indicaties uit het disciplinair onderzoek, alsmede om in opdracht van het bevoegd gezag de tot dan toe verzamelde gegevens te verstrekken. Vervolgens is de Rijksrecherche een strafrechtelijk onderzoek gestart, terwijl het disciplinaire traject daarnaast is voortgezet. De rechtbank ziet in deze gang van zaken geen onrechtmatigheden die tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zouden moeten leiden, zoals door de verdediging bepleit. De verweren van de verdediging worden dan ook verworpen.
Tenlastelegging onvoldoende verfeitelijkt
De verdediging heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde onvoldoende is verfeitelijkt. Dit zou tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moeten leiden.
De rechtbank stelt voorop dat schending van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) leidt tot (gedeeltelijke) nietigheid van de dagvaarding en niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Uit artikel 261 Sv volgt dat het strafrechtelijk verwijt dat verdachte wordt gemaakt voldoende moet worden verfeitelijkt, zodat alle procesdeelnemers weten waar zij hun aandacht op moeten richten tijdens het proces. In de dagvaarding staan onder drie gedachtestreepjes de aan verdachten verweten gedragingen vermeld onder verwijzing naar vijf zaaksdossiers. Naar het oordeel van de rechtbank is de dagvaarding, gelezen in samenhang met het dossier, voldoende duidelijk en begrijpelijk; er blijkt uit wat verdachte en de medeverdachten wordt verweten en waartegen zij zich dienen te verweren. Dat het voor verdachte en de medeverdachten duidelijk is geweest waartegen zij zich dienden te verdedigen, blijkt mede uit hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte en de medeverdachten ter verdediging naar voren is gebracht. Er is dan ook voldaan aan de eisen van artikel 261 Sv. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Medeplegen
De rechtbank heeft geconstateerd dat meerdere zaaksdossiers ten grondslag liggen aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank stelt echter vast dat niet elke verdachte in dit onderzoek in elk zaaksdossier betrokken is geweest. Evenmin blijkt van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de zaaksdossiers in onderling verband. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van medeplegen van alle verdachten ten aanzien van alle ten laste gelegde zaaksdossiers. De verdachten die niet voorkomen in een zaaksdossier zullen daarom voor dat zaaksdossier partieel worden vrijgesproken van het in dat kader ten laste gelegde. Dat betekent echter niet zonder meer dat binnen een zaaksdossier geen sprake kan zijn van medeplegen; de rechtbank zal dit per zaaksdossier beoordelen.
Op grond van het hiervoor overwogene zal verdachte voor het ten laste gelegde partieel worden vrijgesproken van zaaksdossiers 2 ( [adres 2] te [plaats 1] ) en 4 ( [adres 3] te [plaats 2] ).
4.3.2.2
Zaaksdossier 7 ( [adres 4] te [plaats 3] )
Naar aanleiding van een melding over een sterke henneplucht rondom het pand aan [adres 4] te [plaats 3] , zijn verdachte en [medeverdachte 1] daar op 23 oktober 2018 ter plaatse gegaan. Na aanbellen werd de deur geopend door bewoonster [naam 1] , die verdachte en [medeverdachte 1] binnenliet. [naam 1] heeft verklaard dat ze verdachte en [medeverdachte 1] toestemming heeft gegeven om de woning te betreden en dat ze tegen hen heeft gezegd dat ze mochten rondkijken. Verdachte heeft in haar notitieboekje opgeschreven dat [naam 1] heeft verklaard: “U mag zoeken, ligt nergens niks”. Deze verklaring is ondertekend door [naam 1] . Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat [naam 1] toestemming heeft gegeven voor het betreden en het doorzoeken van de woning. Verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van zaaksdossier 7.
4.3.2.3
Zaaksdossier 8 ( [adres 5] te [plaats 4] )
Op 24 oktober 2018 hebben medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning aan [adres 5] te [plaats 4] betreden en doorzocht. Uit de whatsappgesprekken die in de diensttelefoons van verdachten zijn aangetroffen, blijkt dat [medeverdachte 1] omstreeks 22:46 uur een bericht stuurde dat ze de sporttas bomvol hennep nog niet hadden gevonden en dat ze dat nog even moesten ‘rechtlullen’ op papier. Dit bericht is verstuurd in de whatsappgroep ‘ [naam groep] ’, waar verdachte ook lid van was en waarin zij kort voor de berichten van [medeverdachte 1] ook zelf berichten heeft verstuurd. Verder volgt uit het dossier dat de door de rechter-commissaris gemandateerde doorzoeking pas om 23:20 uur is gestart. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben in het proces-verbaal gerelateerd dat de sporttas met hennep pas tijdens deze doorzoeking is aangetroffen, terwijl uit de door [medeverdachte 1] gestuurde whatsappberichten volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dus al eerder op de hoogte waren van de aanwezigheid en inhoud van deze sporttas.
Op 25 oktober 2018 heeft verdachte het voorgeleidingsproces-verbaal met betrekking tot de bewoners van [adres 5] te [plaats 4] samengesteld. Het opmaken van een voorgeleidingsproces-verbaal is - in tegenstelling tot wat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard - niet enkel het bij elkaar voegen van alle stukken. Het maken van een relaas is ook onderdeel daarvan. Verdachte heeft het journaal bij het voorgeleidingsproces-verbaal geschreven waarin onder meer staat dat de processen-verbaal van bevindingen zijn aangevuld en samengesteld en dat de kennisgevingen van inbeslagneming zijn nagekeken en aangepast. In dit voorgeleidingsproces-verbaal staat niets vermeld over het eerder aantreffen van de sporttas met hennep, terwijl verdachte daarvan - door het whatsappgesprek van een dag eerder - wel op de hoogte was. De rechtbank stelt daarmee vast dat verdachte het voorgeleidingsproces-verbaal in strijd met de waarheid heeft opgemaakt en heeft gebruikt, zoals in de tenlastelegging is vermeld onder het derde gedachtestreepje. Dit levert echter geen misbruik van gezag op zoals is ten laste gelegd, aangezien verdachte door het in strijd met de waarheid opmaken en gebruiken van een proces-verbaal niemand heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden. Verdachte wordt daarom partieel vrijgesproken van zaaksdossier 8.
4.3.2.4
Zaaksdossier 11 ( [adres 6] te [plaats 3] )
De rechtbank stelt het volgende vast.
20 november 2018
Op 20 november 2018 hebben verdachte en [medeverdachte 1] de woning aan [adres 6] te [plaats 3] betreden. Niet is gebleken dat van dit binnentreden en doorzoeken van de woning processen-verbaal of mutaties zijn opgemaakt door verdachte en [medeverdachte 1] . Evenmin blijkt van enige toestemming hiervoor van de bewoners. De bewoners [naam 2] en [naam 3] hebben daarentegen verklaard dat hun woning in 2018 zonder toestemming is betreden en doorzocht door een politieman en -vrouw. De eigenaar van de woning, [naam 5] , heeft al in december 2018 contact met de politie opgenomen omdat de politie de woning was binnengekomen en zomaar alle kamers had doorzocht en alle kasten had bekeken. De bewoners hebben daarnaast verklaard dat de politie de post van [naam 3] heeft bekeken en kasten heeft geopend. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte op 20 november 2018 samen met [medeverdachte 1] zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoners, zonder machtiging en zonder rechtsgrond de woning aan [adres 6] te [plaats 3] heeft betreden en doorzocht.
15 maart 2019
In het whatsappgesprek met verdachte van 9 maart 2019 stuurde [medeverdachte 1] om 09:25 uur dat er ‘zomaar een MMA zou kunnen komen’ van een henneplucht bij het ‘polenpand’ aan de [adres 6] waar zij toen waren geweest. Enkele uren later kwam vanuit Meld Misdaad Anoniem (MMA) het bericht dat zij een melding hadden ontvangen over henneplucht aan [adres 6] te [plaats 3] , het pand waar verdachte en [medeverdachte 1] eerder binnen zijn geweest en waar Poolse arbeidsmigranten wonen. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 1] deze MMA-melding zelf heeft gemaakt.
Verdachte en [medeverdachte 1] hebben gemuteerd dat zij op 15 maart 2019 wederom naar het pand aan [adres 6] te [plaats 3] zijn geweest naar aanleiding van de ontvangen MMA-melding. In de mutatie staat vermeld dat zij met toestemming van de bewoners de woning hebben onderzocht. [naam 2] en [naam 3] hebben echter verklaard geen toestemming te hebben gegeven voor het betreden en doorzoeken van de woning. In het licht van de gebeurtenis op 20 november 2018 en de eerdergenoemde melding van het onrechtmatig binnentreden, hecht de rechtbank meer waarde aan deze verklaringen van de bewoners dan aan de standaard zin die is opgenomen in de door verdachte en [medeverdachte 1] opgemaakte mutatie. Er is geen toestemmingsverklaring doorzoeking woning aangemaakt, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de bewoners daadwerkelijk toestemming hebben gegeven voor het betreden en het doorzoeken van de woning. Daarnaast is in de telefoon van verdachte een whatsappgesprek aangetroffen tussen haar en [medeverdachte 1] van 27 maart 2019 waar de rechtbank uit opmaakt dat zij verbaasd waren dat er een positieve blokmeting had plaatsgevonden bij het pand aan [adres 6] te [plaats 3] . Verdachte stuurde dat ze in dat pand zijn geweest en dan echt niet goed gekeken hebben. [medeverdachte 1] stuurde dat hij de hele hut
nog een keerop de kop gaat zetten. De rechtbank maakt daaruit op dat verdachte en [medeverdachte 1] dat dus al eens eerder - op 15 maart 2019 - hebben gedaan, nu zij hebben gemuteerd dat zij op die datum de woning hebben onderzocht. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte op 15 maart 2019 samen met [medeverdachte 1] zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoners, zonder machtiging en zonder rechtsgrond de woning aan [adres 6] te [plaats 3] heeft betreden en tevens heeft doorzocht.
4.3.2.5
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van zaaksdossier 11 tweemaal misbruik heeft gemaakt van haar gezag. Verdachte wordt partieel vrijgesproken van zaaksdossiers 2, 4, 7 en 8.