ECLI:NL:RBZWB:2025:2896

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
BRE 24-6556
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet ongegrond wegens niet tijdig overleggen uittreksel handelsregister

Op 13 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De rechtbank had eerder, op 17 februari 2025, het beroep van de opposante niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen uittreksel uit het handelsregister had overgelegd. De opposante dacht dat dit document al in het bezit van de rechtbank was vanwege een eerdere beroepszaak. In het verzet heeft de opposante aangevoerd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat het uittreksel niet opnieuw ingediend hoefde te worden. De rechtbank heeft het verzet op 16 april 2025 behandeld, waarbij de opposante zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de minister niet aanwezig was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de opposante geen argumenten heeft aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De rechtbank benadrukte dat het verzuim van het niet indienen van het uittreksel aan de opposante kan worden tegengeworpen, ondanks haar veronderstelling. De rechtbank had de opposante eerder al meerdere keren de gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen, maar zij had hier niet op gereageerd. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6556 NOW V

uitspraak van 13 mei 2025 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposante] ., te [plaats] , opposante [1]
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 februari 2025 in het geding tussen
opposante
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Procesverloop

1. Opposante heeft tegen de beslissing op bezwaar van de minister van 25 juli 2024 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
1.1.
Bij uitspraak van 17 februari 2025 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het verzet op 16 april 2025 op zitting behandeld. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister is niet verschenen.

Overwegingen

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat het uittreksel uit het handelsregister niet is ingediend.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank (samengevat) aan dat zij in de veronderstelling was dat de rechtbank reeds over het uittreksel uit het handelsregister beschikte in verband met het eerste beroep dat door opposante was ingediend. Opposante heeft niet begrepen dat dit voor ieder beroep nodig is.
Bij het verzetschrift is een kopie van het uittreksel uit het handelsregister gevoegd. Uit dit uittreksel blijkt dat [gemachtigde] alleen/zelfstandig bevoegd is op te treden namens opposante.
5. De verzetrechter is van oordeel dat opposante in verzet geen argumenten heeft aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat de rechtbank het beroep ten onrechte zonder zitting niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.1.
In artikel 8:24, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de rechtbank van een gemachtigde een schriftelijke machtiging kan verlangen. Omdat de machtiging in dit geval ziet op een bedrijf, wordt eveneens verzocht om een uittreksel uit het handelsregister in te dienen. De verzetrechter stelt vast dat [gemachtigde] de machtiging althans het uittreksel uit het handelsregister niet heeft ingediend in de beroepsprocedure. Dit is in verzet ook niet bestreden.
5.2.
De verzetrechter acht het voorstelbaar dat opposante in eerste instantie in de veronderstelling verkeerde dat de rechtbank reeds over het uittreksel uit het handelsregister beschikte in verband met een eerder ingediende beroepszaak en dat dit stuk daarom niet opnieuw in hoefde te worden overgelegd in de onderhavige beroepsprocedure. Bovendien volgt uit het uittreksel – dat in verzet alsnog is overgelegd – dat een schriftelijke machtiging niet nodig was.
De verzetrechter is echter van oordeel dat het voorgaande niet betekent dat het verzuim in deze beroepszaak niet aan opposante kan worden tegengeworpen, en heeft daarbij het navolgende in aanmerking genomen: Opposante is herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen: eerst bij gewone brief van 23 september 2024 en vervolgens bij aangetekende brief van 24 oktober 2024. Daarnaast heeft de rechtbank, naar aanleiding van de door opposante per e-mail op 30 oktober 2024 gestelde vragen, via e-mail van dezelfde dag opposante nogmaals medegedeeld dat de rechtbank in afwachting was van (onder andere) een uittreksel uit het handelsregister. Naar aanleiding hiervan had het opposante duidelijk moeten zijn wat er van haar verwacht werd. Hierop is door opposante niet meer gereageerd. Aangezien opposante niet eerder dan in verzet het uittreksel uit het handelsregister heeft overgelegd, blijft het gevolg hiervan voor haar rekening. De verzetprocedure biedt niet de mogelijkheid om een verzuim uit de beroepsprocedure, zoals het niet overleggen van een uittreksel uit het handelsregister, alsnog te herstellen. De rechtbank heeft het beroep daarom terecht (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard.
6. In wat opposante heeft aangevoerd ziet de rechtbank dus geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 17 februari 2025. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 13mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Met opposante wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.