In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning, vastgesteld op € 348.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, welke door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning, rekening houdend met correcties voor de zolder en de aanbouw, te hoog is vastgesteld. Uiteindelijk heeft de rechtbank de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 339.000. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep gegrond is, de uitspraak op bezwaar is vernietigd, en de aanslag OZB dienovereenkomstig moet worden verminderd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende.