ECLI:NL:RBZWB:2025:2903

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
BRE 23/9980
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtschelding conserverende aanslag inkomstenbelasting 2012

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van een conserverende aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2012. De ontvanger van de Belastingdienst had het verzoek om kwijtschelding afgewezen, omdat de belanghebbende volgens de ontvanger niet de benodigde informatie had verstrekt. De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de ontvanger aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de ontvanger het verzoek om kwijtschelding ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de ontvanger niet het recht had om na de 10-jaarstermijn te beoordelen of er reden was om het uitstel van betaling te beëindigen. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende alle benodigde informatie heeft verstrekt en dat er geen reden is om de kwijtschelding te weigeren. De rechtbank verleent kwijtschelding van het bedrag van € 12.198.669 en vernietigt de uitspraak op bezwaar van de ontvanger. Tevens wordt de ontvanger veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9980

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Zwitserland), belanghebbende

(gemachtigde: mr. D.J.E. de Kruif),
en

de ontvanger van de Belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 23 augustus 2023.
1.1.
De ontvanger heeft bij beschikking het verzoek om kwijtschelding van de belasting van de conserverende aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 afgewezen.
1.2.
De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De ontvanger heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde, vergezeld van mr. [persoon 1] (echtgenoot van belanghebbende) en namens de ontvanger mr. [persoon 2] en mr. [persoon 3] .

Feiten

2. Belanghebbende is in december 2012 van Nederland naar Zwitserland geëmigreerd. Hij was toen en is nog enig aandeelhouder van [N.V.] (de NV). De NV is gevestigd op Curaçao.
2.1.
Vanwege de emigratie is aan belanghebbende met dagtekening 23 september 2016 een conserverende aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2012 opgelegd naar een te conserveren inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) van € 48.794.921. Het over dat inkomen verschuldigde bedrag aan IB is € 12.198.730. Voor een gedeelte groot € 12.198.669 daarvan heeft de ontvanger bij beschikking van 19 november 2019 uitstel van betaling verleend op grond van artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990 ( IW).
2.2.
Belanghebbende heeft op 2 februari 2022 verzocht om kwijtschelding van het bedrag van € 12.198.669 op grond van artikel 26, tweede lid, juncto artikel 70ea, IW.
2.3.
De ontvanger heeft op 2 mei 2022 een brief aan de gemachtigde gestuurd met – voor zover hier van belang – de volgende inhoud:
“Voordat ik uw verzoek in behandeling kan nemen dien ik te beschikken over de navolgende informatie:
· over het actuele adres en de werkelijke verblijfplaats van uw cliënt.
Een verklaring (van een notaris of een uittreksel uit het aandeelhoudersregister)
waaruit blijkt:
· dat de aandelen of winstbewijzen die aan dit uitstel ten grondslag liggen nog in zijn bezit zijn of in de periode vanaf de emigratie niet zijn vervreemd;
· of door de vennootschap waar uw cliënt de aandelen of winstbewijzen van houdt, reserves aan uw cliënt zijn uitgedeeld;
· of teruggaaf was van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigheid in een fonds voor gemene rekening is gestort, of van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd;
De verklaring moet worden onderbouwd met de volgende documenten:
· naar Nederlandse maatstaven opgestelde actuele fiscale balansen over de jaren vanaf immigratie tot en met 2021;
· naar Nederlandse maatstaven actuele verlies- en winstrekeningen over de jaren vanaf immigratie tot en met 2021;
· alle overige documenten waaruit eventuele winstuitdelingen en gerechtigde blijken.
Voornoemde informatie dient uiterlijk op 7 juni 2022 in mijn bezit te zijn.”
2.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 19 mei 2022 gereageerd. In deze brief is het actuele adres van belanghebbende in Zwitserland doorgegeven. Ook is een verklaring bijgevoegd van 2 mei 2022 van [B.V.] waaruit volgt dat belanghebbende sinds 25 mei 2009 alle aandelen bezit van de NV met overzichten van de fiscale rapporten van de NV over de jaren 2011 tot en met 2020.
2.5.
Belanghebbende heeft per e-mail op 29 juni 2022, 15 augustus 2022 en 14 oktober 2022 verzocht om een reactie van de ontvanger. Bij brief van 8 november 2022 heeft de gemachtigde de ontvanger in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken een beschikking inzake het kwijtscheldingsverzoek af te geven.
2.6.
Op 19 december 2022 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig geven van een beslissing op het verzoek om kwijtschelding.
2.7.
Bij brief van 12 januari 2023 heeft de ontvanger het verzoek om kwijtschelding afgewezen, omdat belanghebbende
“de op 2 mei 2022 verzochte informatie en de voor beoordeling van het verzoek benodigde gegevens niet dan wel onvolledig heeft verstrekt.”
2.8.
Belanghebbende heeft bij brief van 19 januari 2023 bezwaar gemaakt.
2.9.
Bij brief van 21 maart 2023 heeft de ontvanger belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek. Over het horen heeft een briefwisseling plaatsgevonden. Belanghebbende is uiteindelijk uitgenodigd voor een hoorgesprek op 6 juli 2023. Bij brief van 3 juli 2023 heeft de gemachtigde geschreven niet te komen omdat niet duidelijk was welke informatie nog zou moeten worden verstrekt. Bij brief van 5 juli 2023 heeft de gemachtigde per e-mail aan de ontvanger bericht op 6 juli 2023 verhinderd te zijn.
2.10.
Bij brief van 23 augustus 2023 heeft de ontvanger uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen. Hij heeft daarbij vermeld dat de brief van 5 juli 2023 pas is ontvangen na het tijdstip waarop het hoorgesprek was gepland en dat hij heeft besloten af te zien van het horen. Belanghebbende stelt dat het hoorrecht is geschonden. Hij heeft de rechtbank verzocht om in de zaak zelf te voorzien en het kwijtscheldingsverzoek toe te wijzen.
2.11.
Tot de stukken behoren door belanghebbende bij brief van 18 mei 2022 overgelegde fiscale rapporten van de NV over de jaren 2011-2020 die volgens belanghebbende zijn opgesteld op basis van Nederlandse fiscale maatstaven, gebaseerd op de Curaçaose jaarrekeningen, en door belanghebbende bij brief van 12 april 2023 overgelegde Curaçaose jaarrekeningen van de NV over de jaren 2011-2021. De fiscale rapporten verschillen cijfermatig van de jaarrekeningen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de ontvanger het verzoek om kwijtschelding van het bedrag van de conserverende aanslag terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van de conserverende aanslag moet worden kwijtgescholden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. Ingevolge artikel 70ea IW blijven op belastingaanslagen die zijn opgelegd naar aanleiding van belastbare feiten die zich hebben voorgedaan voor 15 september 2015, 15.15 uur, de artikelen 25, achtste lid IW en 26, tweede lid IW zoals die luidden op 14 september 2015, van toepassing. Niet in geschil is dat deze regels (de oude regelgeving) van toepassing zijn.
4.1.
De oude regelgeving bepaalde het volgende.
Artikel 25, lid 8 IW:
“Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd ter zake van geconserveerd inkomen als bedoeld in artikel 2.8, vierde, vijfde, zesde of zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of ter zake van geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van die wet of van artikel 7.5, vierde, vijfde of zevende lid, van die wet. Het in de eerste volzin bedoelde uitstel wordt verleend tot uiterlijk het begin van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. De in de eerste volzin bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het stellen van voldoende zekerheid.
Het uitstel wordt beëindigd:
a.
ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen, worden vervreemd in de zin van de artikelen 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g, i of j, tweede lid, derde lid of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. In geval van een vervreemding in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001, een splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van die wet of een fusie als bedoeld in artikel 3.57 van die wet kan het uitstel van betaling onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet. In geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdelen e, f en g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of wegens een verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater onderscheidenlijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, kan het uitstel van betaling eveneens onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet. In geval van schenking aan een natuurlijk persoon kan het uitstel van betaling eveneens onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet, mits de verkrijger reeds gedurende de 36 maanden die onmiddellijk voorafgaan aan het tijdstip van de schenking in dienstbetrekking is van de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen betrekking hebben;
b.
ingeval de vennootschap waarin de aandelen of winstbewijzen worden gehouden, haar onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt en haar reserves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd, dan wel, ingeval geen onderneming is gedreven, haar reserves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd;
c.
in geval van een teruggaaf van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening is gestort dan wel van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd. (…)”
Artikel 26, lid 2 IW :
“Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25, vijfde of achtste lid, uitstel van betaling is verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend indien dit uitstel eindigt doordat de termijn, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, tweede volzin, onderscheidenlijk de termijn, bedoeld in artikel 25, achtste lid, tweede volzin, is verstreken. Kwijtschelding van belasting kan worden verleend tot een bedrag gelijk aan het nog openstaande bedrag nadat de termijn, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, tweede volzin, onderscheidenlijk de termijn, bedoeld in artikel 25, achtste lid, tweede volzin, is verstreken.
Artikel 1b, lid 1, Uitvoeringsregeling IW:
1. Verzoeken tot uitstel van betaling, tot kwijtschelding of tot ontslag van betalingsverplichting ingevolge deze regeling worden afgewezen door de ontvanger indien de voor de beoordeling van het daartoe strekkende verzoek benodigde gegevens niet, onjuist of onvolledig dan wel niet op de door de ontvanger aangegeven wijze zijn verstrekt.
Artikel 2 Uitvoeringsregeling IW:
1.
De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, achtste lid, eerste volzin, van de wet, mits voldoende zekerheid is gesteld en is ingestemd met door de ontvanger gestelde voorwaarden. (…)
3. Het uitstel eindigt uiterlijk op de eerste dag van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. (…)
4. Ingeval aandelen of winstbewijzen waarvan de waarde ten grondslag ligt aan de in het eerste lid bedoelde belasting worden vervreemd in de zin van artikel 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g en i, en tweede tot en met vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, beëindigt de ontvanger het uitstel voor zover dit aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend. (…)
9. Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, achtste lid, onderdelen a, b of c, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
Artikel 4 Uitvoeringsregeling IW :
1. De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek kwijtschelding van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in de gevallen als bedoeld in artikel 26, tweede, vierde of vijfde lid, van de wet en tot een omvang als in die leden bedoeld, met dien verstande dat het bedrag van de kwijtschelding in totaal niet meer kan bedragen dan het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van het aandeel of winstbewijs uitstel van betaling is verleend.
4.2.
Aan belanghebbende is door de ontvanger uitstel van betaling verleend. Het uitstel van betaling verviel aan het begin van het tiende jaar na het kalenderjaar waarop de aanslag betrekking heeft, dus op 1 januari 2022.
4.3.
De ontvanger heeft na 1 januari 2022 vragen gesteld over de jaarrekeningen van de NV en de hoogte van de uitgekeerde reserves. Hij heeft kwijtschelding geweigerd omdat belanghebbende volgens hem niet de gegevens en inlichtingen heeft verstrekt die nodig zijn voor het bepalen of geen verboden handelingen als bedoeld in artikel 25, lid 8 IW zijn verricht en recht bestaat op kwijtschelding.
4.4.
Belanghebbende meent dat hij alle benodigde informatie heeft verstrekt en dat daarom kwijtschelding ten onrechte is geweigerd. Bovendien weigert de ontvanger concreet aan te geven welke informatie ontbreekt, waardoor belanghebbende in een onmogelijke bewijspositie verkeert, aldus belanghebbende.
De inlichtingenverplichting
4.5.
Partijen gaan er beiden vanuit dat de ontvanger bevoegd is om ook na ommekomst van de 10-jaarstermijn van artikel 26, tweede lid, IW en artikel 2, derde lid, Uitvoeringsregeling IW (oud) te beoordelen of er reden is (geweest) het voor de conserverende aanslag gegeven uitstel van betaling te beëindigen en dat belanghebbende verplicht is daarover inlichtingen te geven op straffe van weigering van de kwijtschelding. Zoals de rechtbank ter zitting heeft meegedeeld, gaan partijen daarbij naar het oordeel van de rechtbank uit van een onjuiste rechtsopvatting.
4.6.
De tekst van artikel 25 IW (oud) voorziet in de mogelijkheid om binnen de 10-jaarstermijn het uitstel van betaling te beëindigen indien zich een van de in de letters a, b of c genoemde omstandigheden voordoet. Die wettekst geeft de ontvanger niet het recht om na afloop van die 10-jaarstermijn te beoordelen of zich binnen die termijn een van die omstandigheden heeft voorgedaan, en zeker niet om dat met terugwerkende kracht te doen. Datzelfde geldt voor de wettekst van artikel 26, lid 2 IW die voorziet in de mogelijkheid van kwijtschelding, omdat in die tekst aan de kwijtschelding geen nadere voorwaarden worden gesteld dan dat kwijtschelding geschiedt op verzoek en volgens bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden. Die voorwaarden zijn gesteld in de Uitvoeringsregeling IW maar geven de ontvanger niet de mogelijkheid om kwijtschelding te weigeren - al dan niet wegens het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting van artikel 1b of artikel 2, negende lid, Uitvoeringsregeling IW - omdat, achteraf gezien, het uitstel van betaling eerder beëindigd had moeten worden omdat zich binnen de uitsteltermijn van 10 jaar een van die in de letters a, b of c genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
4.7.
Dat het de bedoeling was van de wetgever dat de aanslag na die 10-jaarstermijn zonder nadere voorwaarden zou worden kwijtgescholden, volgt ook uit de parlementaire geschiedenis. De mogelijkheid om een conserverende heffing die is opgelegd bij emigratie kwijt te schelden, stond oorspronkelijk niet in het Wetsvoorstel herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting (het wetsvoorstel). [1] Wel werd voorgesteld om bij ministeriële regeling regels te stellen met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste 10 jaren. Dat uitstel zou worden beëindigd bij vervreemding van (een deel van) het aanmerkelijk belang dan wel wanneer daaruit reguliere voordelen van substantiële omvang werden genoten. Op het wetsvoorstel is kritiek gekomen uit de Tweede Kamer. Die kritiek heeft geleid tot een nota van wijziging waarin de huidige regeling is voorgesteld. De staatssecretaris van Financiën heeft daarbij als toelichting vermeld:
“(…) Het voorstel houdt in de conserverende aanslag uiterlijk te laten vervallen na het verstrijken van een periode van 10 jaar. Een kortere periode acht ik niet verdedigbaar.(…) Indien de aanmerkelijk-belanghouder na zijn emigratie het aanmerkelijk belang vervreemdt, bestaat er (…) aanleiding om de conserverende aanslag in te vorderen. Bij vervreemding van een gedeelte van het aanmerkelijk belang geldt dit voor een evenredig deel van de aanslag. (…) Indien de onderneming welke wordt gedreven in de vennootschap waarin het aanmerkelijk belang wordt gehouden, geheel of nagenoeg geheel wordt gestaakt en vervolgens de in die vennootschap aanwezige reserves geheel of nagenoeg geheel wordt uitgedeeld, vervalt naar mijn mening eveneens de noodzaak om invordering van de conserverende aanslag nog langer uit te stellen. Er zijn alsdan middelen ter beschikking gekomen voor het betalen van de aanslag.(…)” [2]
4.8.
Uit die toelichting blijkt dat werd voorzien in de mogelijkheid om de aanslag onder omstandigheden in te vorderen, maar de bewoordingen ‘
nog langer uit te stellen’wijzen er op dat hierbij werd gedoeld op invorderen door het beëindigen van het in artikel 25, lid 8, IW voorziene uitstel van betaling, dus binnen de 10-jaarstermijn. Uit de toelichting volgt immers ook dat het de bedoeling was dat de aanslag
uiterlijkna de 10-jaarsperiode vervalt.
4.9.
Bij de invoering van de conserverende aanslag in 1997 maakte het te conserveren inkomen en de te conserveren belasting onderdeel uit van de ‘gewone’ aanslag IB. Dat is gewijzigd bij de invoering van de Wet IB 2001. Vanaf 2001 werd de conserverende aanslag een aparte aanslag, zoals de aanslag die aan belanghebbende is opgelegd. [3] Dat daarbij verdergaande wijzigingen werden beoogd ten opzichte van het in 1997 ingevoerde systeem van uitstel en kwijtschelding blijkt niet uit de tekst of de parlementaire geschiedenis.
4.10.
De thans in artikel 1b, eerste lid, Uitvoeringsregeling IW opgenomen inlichtingenverplichting stond in 1997 in artikel 4, lid 3. In de toelichting bij dat artikel 4 van de Uitvoeringsregeling IW 1997 stond:
“Kwijtschelding is mogelijk tot het bedrag van de dividendbelasting die in Nederland is verschuldigd wegens reguliere voordelen, tot het bedrag van de belasting die in het buitenland feitelijk wordt geheven over voordelen uit vervreemding en tot het openstaande bedrag na tien jaren. (…) De kwijtschelding kan (..) niet meer bedragen dan het bedrag van de belasting waarvoor uitstel van betaling is verleend, dan wel het bedrag van de belasting dat in het buitenland bij vervreemding van het aandeel (..) feitelijk is geheven van het vervreemdingsvoordeel ter zake waarvan het uitstel is verleend.”
In die toelichting werd vervolgens een voorbeeld gegeven van de kwijtschelding indien een deel van de aandelen binnen de 10-jaarstermijn werden vervreemd en voor dat deel het uitstel deels werd beëindigd. De toelichting vervolgde:
“Het uitstel wordt voortgezet voor het gedeelte van de tot het aanmerkelijk belang behorende aandelen dat in bezit van belastingschuldige blijft. Ingevolge het tweede lid van artikel 4 wordt de belasting die met betrekking tot deze aandelen nog verschuldigd is, kwijtgescholden aan het einde van het tiende jaar na het jaar waarin de belastingschuldige is geëmigreerd. Ingevolge het nieuwe artikel 4, derde lid, wordt geen kwijtschelding verleend indien de voor afdoening van het verzoek te verstrekken gegevens niet of niet volledig zijn, dan wel onjuist zijn.” [4]
4.11.
Ook deze toelichting gaat uit van ongeclausuleerde kwijtschelding van het na 10 jaar nog openstaande deel van een conserverende aanslag. De rechtbank kan hierin niet lezen dat de regelgever heeft beoogd een ruimere bevoegdheid aan de ontvanger te geven voor het vragen van inlichtingen dan hetgeen benodigd is voor het bepalen van de hoogte van de conform artikel 4, lid 1, van de Uitvoeringsregeling IW te verlenen kwijtschelding.
4.12.
De ontvanger heeft ter zitting gesteld dat het niet de bedoeling kan zijn dat na afloop van de tienjaarstermijn geen informatie meer kan worden opgevraagd om te beoordelen of binnen die termijn een verboden handeling heeft plaatsgevonden en op grond daarvan kwijtschelding te weigeren. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, kan dat uit de wettekst of wetsgeschiedenis niet worden afgeleid. De rechtbank tekent hierbij aan dat deze problematiek bij de invoering van de conserverende aanslag in 2001 in de literatuur is onderkend. [5] Dat heeft echter niet tot een aanpassing van de IW of van de Uitvoeringsregeling IW geleid.
4.13.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de ontvanger daarom ingevolge artikel 26, tweede lid IW (oud) juncto artikel 4 Uitvoeringsregeling IW (oud) kwijtschelding te verlenen van het bedrag van de belasting waarvoor uitstel van betaling is verleend. Het beroep is gegrond.
Ten overvloede
4.14.
Partijen hebben de rechtbank ter zitting verzocht om de overige geschilpunten ten overvloede te behandelen. De rechtbank zal hieraan gehoor geven. Die overige geschilpunten zijn: (a) op wie rust de bewijslast dat een verboden handeling als bedoeld in artikel 25, lid 8, letter a, b en c, IW heeft plaatsgevonden, (b) wanneer moet het uitstel van betaling op grond van het bepaalde in artikel 25, lid 8, letter b, IW worden beëindigd: zodra de NV een bedrag aan reserves heeft uitgekeerd dat gelijk is aan het bedrag van de conserverende aanslag dan wel 90% van de ten tijde van emigratie opgebouwde reserves (standpunt ontvanger) of pas als zoveel is uitgekeerd dat de NV niet meer beschikt over 10% van de ten tijde van emigratie aanwezige reserves (standpunt belanghebbende) en (c) blijkt uit de door belanghebbende overgelegde stukken dat zich geen verboden handeling heeft voorgedaan.
Bewijslast
4.15.
Artikel 1b van de Uitvoeringsregeling IW voorziet in de mogelijkheid voor de ontvanger om informatie te vragen aan de belastingschuldige. Daarmee heeft de ontvanger de mogelijkheid te beoordelen of een verboden handeling in de zin van artikel 25, lid 8, letter a, b en c, IW heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daarvoor ook de meest gerede partij. Een andere bewijslastverdeling zou tot gevolg hebben dat de belastingschuldige moet bewijzen dat zich geen verboden handeling heeft voorgedaan wat, zoals ook in dit geschil blijkt, aanmerkelijk moeilijker is dan bewijzen - aan de hand van door de ontvanger opgevraagde informatie - dat zich zo’n handeling wel heeft voorgedaan.
4.16.
De Uitvoeringsregeling IW voorziet bovendien in een inlichtingenplicht voor de belastingschuldige: hij moet de ontvanger schriftelijk in kennis stellen van een omstandigheid die tot intrekking van het uitstel zou moeten leiden (artikel 2, negende lid Uitvoeringsregeling IW (oud). Als die kennisgeving er niet is geweest, is het aan de ontvanger om aannemelijk te maken dat die kennisgeving ten onrechte achterwege is gebleven. Dat komt er dan ook op neer dat de ontvanger aannemelijk moet maken dat zich een verboden handeling heeft voorgedaan.
Wanneer moet het uitstel van betaling op grond van het bepaalde in artikel 25, lid 8, letter b, IW worden beëindigd?
4.17.
Volgens artikel 25, achtste lid, letter b, IW (oud) vervalt het uitstel van betaling indien de vennootschap haar onderneming staakt en de reserves geheel of nagenoeg geheel worden uitgekeerd, dan wel indien geen onderneming wordt gedreven de reserves geheel dan wel nagenoeg geheel worden uitgekeerd. Partijen zijn het er over eens dat in dit geval de toets is of de reserves geheel dan wel nagenoeg geheel zijn uitgekeerd. De rechtbank zal partijen daarin volgen.
4.18.
De wettekst is er niet duidelijk over wat met ‘de reserves’ wordt bedoeld. Daarmee kan worden gedoeld op de op emigratiedatum bestaande reserves maar ook op de reserves die bestaan op emigratiedatum plus de reserves die zijn opgebouwd in de 10 jaren dat het uitstel duurt. In de parlementaire behandeling is daarover gezegd:
“De conserverende aanslag wordt pas ingevorderd indien de aanmerkelijk-belanghouder zijn aanmerkelijk belang vervreemdt. Hetzelfde geldt indien de onderneming die gedreven wordt in de vennootschap waarin het aanmerkelijk belang wordt gehouden, geheel of nagenoeg geheel wordt gestaakt en de vennootschap vervolgens de aanwezige reserves geheel of nagenoeg geheel uitdeelt aan de aandeelhouder. Wordt in de vennootschap geen onderneming gedreven, dan wordt de conserverende aanslag ingevorderd indien de aanwezige reserves geheel of nagenoeg geheel worden uitgedeeld. (…)
Er zijn alsdan middelen ter beschikking gekomen voor het betalen van de aanslag.” [6]
4.19.
Uit deze parlementaire behandeling en vooral de in 4.18 geciteerde slotzin leidt de rechtbank af dat met ‘de reserves’ worden bedoeld alle reserves, dus ook na emigratie ontstane reserves. De rechtbank zal daar vanuit gaan. Belanghebbende stelt terecht dat Nederland daarmee indirect een claim legt op winsten die ontstaan na emigratie, maar de rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat Nederland dat niet zou mogen doen. Er wordt immers nooit meer belast dan de ten tijde van emigratie bestaande reserves.
Heeft de NV de reserves geheel dan wel nagenoeg geheel uitgekeerd?
4.20.
De door belanghebbende overgelegde jaarstukken en fiscale overzichten geven overzichten van het verloop van de reserves van de NV vanaf de emigratiedatum. De jaarstukken en de fiscale overzichten vertonen verschillen. Hoewel belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waardoor die verschillen zijn ontstaan, is er wel uit af te leiden dat de NV in de jaren dat uitstel is genoten de in de NV aanwezige reserves niet geheel dan wel nagenoeg geheel heeft uitgekeerd. De ontvanger heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er meer is uitgekeerd dan uit die stukken volgt. Met de enkele stelling dat er onduidelijkheid is over de wijze waarop een lening van de NV aan belanghebbende is afgewikkeld, heeft de ontvanger niet aannemelijk gemaakt dat zich bij die afwikkeling feitelijk een uitdeling heeft voorgedaan, laat staan een uitdeling van een zodanig bedrag dat daardoor aan het ‘geheel of nagenoeg geheel’ criterium is voldaan.
4.21.
Onjuist acht de rechtbank, zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, de stelling van de ontvanger dat de conserverende aanslag mag worden ingevorderd zodra de NV zoveel reserves heeft uitgekeerd dat met die uitkeringen de aanslag kan worden voldaan. Daarmee miskent de ontvanger de tekst van de wet die vereist dat wordt aangesloten bij het verloop van de reserves en niet uitsluitend bij het bedrag van de uitkeringen.
4.22.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de ontvanger naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd in het bewijs dat sprake is geweest van een verboden handeling. Alsdan is geen reden het uitstel van betaling in te trekken, dan wel de kwijtschelding te weigeren.
4.23.
Uit al het voorgaande volgt dat het gelijk is aan belanghebbende. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal doen wat de ontvanger had moeten doen en kwijtschelding verlenen.
Hoorrecht
4.24.
Omdat het beroep gegrond is en belanghebbende de rechtbank heeft verzocht om, ondanks de door hem gestelde schending van het hoorrecht, zelf in de zaak te voorzien, heeft belanghebbende geen belang meer bij een oordeel over die gestelde schending.
(Immateriële) schade
4.25.
Belanghebbende heeft een algemeen verzoek gedaan om schadevergoeding ingevolge artikel 8:88 van de Awb. Omdat dat verzoek niet nader is gemotiveerd wijst de rechtbank het af.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. Omdat het beroep gegrond is moet de ontvanger het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De ontvanger moet deze vergoeding betalen.
5.1.
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld. Voor een afwijkende vergoeding zoals door belanghebbende is verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding.
5.2.
De proceskostenvergoeding is als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-. Uit de stukken blijkt niet dat in de bezwaarfase om een kostenvergoeding is verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt het kwijtscheldingsbesluit;
- verleent kwijtschelding van € 12.198.669;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat de ontvanger het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de ontvanger tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier, op 14 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde uitspraak op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 1995-1996, 24761.
2.Kamerstukken II, 1995-1996, 24761, nr. 7, pag. 19, 20.
3.Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001
4.Staatscourant 1996, nr. 249, pag. 24, blz. 23.
5.De techniek van de conserverende aanslag onder de Wet inkomstenbelasting 2001, prof. dr. M.W.C. Feteris, WFR 1999/1551.
6.Kamerstukken 24761, nr. 7, pag. 19/20.