Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of het oordeel in de uitspraak van 15 december 2023 terecht buiten redelijke twijfelis. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 9 april 2025. Daar zijn verschenen de gemachtigde, vergezeld van mr. [naam 1] (echtgenoot van belanghebbende) en namens de ontvanger mr. [naam 2] en mr. [naam 3] .
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De uitspraak van 15 december 2023
5. De rechtbank heeft op 15 december 2023 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 Awb het beroep niet-ontvankelijk verklaard met als motivering dat de dwangsombepalingen van titel 4.1 van de Awb niet van toepassing zijn. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan.
6. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
7. Belanghebbende voert aan dat kwijtschelding geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking en dat in de Leidraad Invordering (de Leidraad) staat dat dan de dwangsomregeling van toepassing is.
8. In verzet is in geschil of de rechtbank terecht heeft beslist dat de dwangsombepalingen van titel 4.1 Awb niet van toepassing zijn op het verzoek om kwijtschelding.
9. Een verzoek om kwijtschelding is een aanvraag als bedoeld in Afdeling 4:1 Awb. Omdat in de Invorderingswet 1990 (Inv) geen termijn staat voor het beslissen op aanvraag, moet de ontvanger op grond van het bepaalde in artikel 4:13 Awb binnen 8 weken na de ontvangst van de aanvraag daarop beslissen indien deze bepalingen van de Awb van toepassing zijn.
10. Artikel 1b Uitvoeringsregeling Invordering (Uitvoeringsregeling Inv) bepaalt dat afwijzing van een verzoek om kwijtschelding geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking. De wettelijke basis ervoor ligt in artikel 26 Inv.
11. In hoofdstuk I, artikel 1a, van de Uitvoeringsregeling Inv is bepaald:
“
Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake een in deze regeling als voor bezwaar vatbaar aangeduide beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘inspecteur’ wordt gelezen ‘ontvanger.”
12. De Awb is de kaderwet voor alle bestuurlijke besluiten. De AWR en Inv zijn bijzondere wetten ten opzichte van de Awb. Dat betekent dat de bepalingen van de Awb van toepassing zijn op besluiten waarvoor de AWR of Inv geldt, tenzij daarop bij wet een uitzondering is gemaakt.
13. Dergelijke uitzonderingen staan in zowel de Awb als de AWR en de Inv.
14. Artikel 1 van Bijlage 2 bij de Awb bepaalt dat tegen besluiten, genomen op grond van de Inv, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a, geen beroep kan worden ingesteld. Deze bepaling wordt naar het oordeel van de rechtbank overruled door de artikelen 1a en 1b Uitvoeringsregeling Inv.
15. De in artikel 1, lid 3, AWR opgesomde uitzonderingen hebben in dit geval geen belang.
16. Artikel 1, lid 2, Inv bepaalt:
“Op deze wet zijn artikel 3:40, titels 4.1 tot en met 4.3, artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing”.
17. Ook deze bepaling wordt naar het oordeel van de rechtbank overruled door artikel 1a en 1b Uitvoeringsregeling Inv, maar uitsluitend voor zover het betreft de bepalingen die van toepassing zijn in het kader van de toepassing van Hoofdstuk V AWR en dus in het kader van het instellen van beroep en – op grond van het bepaalde in artikel 7:1 Awb – bezwaar (hoofdstuk 6 en 7 Awb). Er is geen grond om artikel 1, lid 2, Inv overigens buiten toepassing te laten.
18. De dwangsomregeling staat in Afdeling 4.1.3 van de Awb en is onderdeel van Titel 4.1 (Beschikkingen). Ook de wettelijk beslistermijn staat in Titel 4.1. Daarvoor geldt naar het oordeel van de rechtbank onverkort de hoofdregel van artikel 1, lid 2, Inv die toepassing van de Awb uitsluit. De wettelijke beslistermijn en de dwangsomregeling zijn dus niet van toepassing bij besluiten op basis van de Inv, zoals het kwijtscheldingsbesluit waar het in deze zaak om gaat.
19. Omdat de dwangsomregeling in dit geval niet van toepassing is, is artikel 8:55c Awb, waarin is bepaald dat de rechter bij een gegrond beroep bij niet tijdig handelen desgevraagd de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vaststelt, evenmin van toepassing. Op grond van de wet is de belastingrechter daarom niet bevoegd de door belanghebbende verzochte dwangsom vast te stellen.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
20. Belanghebbende heeft verwezen naar artikel 1.1.5. van de Leidraad. Daarin staat dat in de invordering zoveel mogelijk wordt gehandeld in overeenstemming met de Awb en het Besluit Fiscaal bestuursrecht, ondanks het feit dat de titels 4.1 tot en met 4.3 en artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7, en afdeling 10.2.1 Awb niet van toepassing zijn op de wet. Artikel 1.1.5 van de Leidraad bepaalt vervolgens (waarbij de Uitvoeringsregeling Inv wordt aangeduid als ‘de regeling’):
“Het uitgangspunt met betrekking tot de Awb-conforme werkwijze geldt niet voor de regeling inzake de dwangsom bij niet tijdig beslissen (artikel 4:17 Awb). Het laatste betekent dat bij de uitvoering van de wet de dwangsom uitsluitend van toepassing is op de volgende gevallen: (…)
-
bezwaarschriften tegen voor bezwaar vatbare beschikkingen als bedoeld in de regeling.”
21. Wat is bepaald in de Leidraad is ‘recht’ in de zin van art. 99, eerste lid, sub 2e, Wet RO.De rechtbank leidt uit het beroepschrift af dat belanghebbende heeft bedoeld zich te beroepen op door de Leidraad gewekt vertrouwen dat de dwangsomregeling in dit geval moet worden toegepast.
22. Het geschil waar het hier om gaat betreft het niet tijdig geven van een beschikking (tot kwijtschelding). In de Leidraad is niet bepaald dat daarvoor de Awb-conforme werkwijze en daarmee de dwangsomregeling geldt. Die gelden volgens de Leidraad alleen voor het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar tegen een beschikking tot kwijtschelding. Daar ziet het verzoek van belanghebbende om een dwangsom echter niet op; dat verzoek ziet op het niet tijdig geven van de kwijtscheldingsbeschikking.
23. Belanghebbende kan daarom naar het oordeel van de rechtbank aan de Leidraad niet het vertrouwen ontlenen dat vanwege de overschrijding van de termijn voor het geven van de kwijtscheldingsbeschikking de Wet dwangsom wordt toegepast.
24. De uitspraak van de rechtbank is dus juist. Het verzet is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.