ECLI:NL:RBZWB:2025:2904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
BRE 22/5888
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake dwangsom bij kwijtschelding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2025, wordt het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 15 december 2023 behandeld. In die eerdere uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk, omdat de dwangsombepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing waren op het verzoek om kwijtschelding. De belanghebbende, die in Zwitserland woont en werd vertegenwoordigd door mr. D.J.E. de Kruif, had verzet ingesteld op basis van de stelling dat de dwangsomregeling van toepassing zou moeten zijn. De rechtbank oordeelt dat het verzet ongegrond is, omdat de wetgeving rondom kwijtschelding en de Invorderingswet geen ruimte biedt voor de toepassing van de dwangsombepalingen. De rechtbank legt uit dat de bepalingen van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten die op basis van de Invorderingswet worden genomen, en dat de belanghebbende niet kan vertrouwen op de Leidraad Invordering om de dwangsomregeling te laten gelden. De rechtbank bevestigt dat de eerdere uitspraak correct was en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2025 op het verzet van

[belanghebbende] , uit [plaats] (Zwitserland), belanghebbende,

(gemachtigde mr. D.J.E. de Kruif)
tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 december 2023 in het geding tussen

belanghebbende

en

de ontvanger van de belastingdienst, de ontvanger

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 15 december 2023. In die uitspraak heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep ziet op de verschuldigdheid van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op een verzoek van belanghebbende om kwijtschelding.
1.1.
Bij brief van 31 januari 2024 heeft belanghebbende verzet ingesteld.
1.2.
Partijen hebben, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of het oordeel in de uitspraak van 15 december 2023 terecht buiten redelijke twijfel [1] is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 9 april 2025. Daar zijn verschenen de gemachtigde, vergezeld van mr. [naam 1] (echtgenoot van belanghebbende) en namens de ontvanger mr. [naam 2] en mr. [naam 3] .
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De uitspraak van 15 december 2023
5. De rechtbank heeft op 15 december 2023 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 Awb het beroep niet-ontvankelijk verklaard met als motivering dat de dwangsombepalingen van titel 4.1 van de Awb niet van toepassing zijn. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan.
6. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
7. Belanghebbende voert aan dat kwijtschelding geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking en dat in de Leidraad Invordering (de Leidraad) staat dat dan de dwangsomregeling van toepassing is.
8. In verzet is in geschil of de rechtbank terecht heeft beslist dat de dwangsombepalingen van titel 4.1 Awb niet van toepassing zijn op het verzoek om kwijtschelding.
Wettelijk kader
9. Een verzoek om kwijtschelding is een aanvraag als bedoeld in Afdeling 4:1 Awb. Omdat in de Invorderingswet 1990 (Inv) geen termijn staat voor het beslissen op aanvraag, moet de ontvanger op grond van het bepaalde in artikel 4:13 Awb binnen 8 weken na de ontvangst van de aanvraag daarop beslissen indien deze bepalingen van de Awb van toepassing zijn.
10. Artikel 1b Uitvoeringsregeling Invordering (Uitvoeringsregeling Inv) bepaalt dat afwijzing van een verzoek om kwijtschelding geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking. De wettelijke basis ervoor ligt in artikel 26 Inv.
11. In hoofdstuk I, artikel 1a, van de Uitvoeringsregeling Inv is bepaald:

Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake een in deze regeling als voor bezwaar vatbaar aangeduide beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘inspecteur’ wordt gelezen ‘ontvanger.”
12. De Awb is de kaderwet voor alle bestuurlijke besluiten. De AWR en Inv zijn bijzondere wetten ten opzichte van de Awb. Dat betekent dat de bepalingen van de Awb van toepassing zijn op besluiten waarvoor de AWR of Inv geldt, tenzij daarop bij wet een uitzondering is gemaakt.
13. Dergelijke uitzonderingen staan in zowel de Awb als de AWR en de Inv.
14. Artikel 1 van Bijlage 2 bij de Awb bepaalt dat tegen besluiten, genomen op grond van de Inv, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a, geen beroep kan worden ingesteld. Deze bepaling wordt naar het oordeel van de rechtbank overruled door de artikelen 1a en 1b Uitvoeringsregeling Inv.
15. De in artikel 1, lid 3, AWR opgesomde uitzonderingen hebben in dit geval geen belang.
16. Artikel 1, lid 2, Inv bepaalt:
“Op deze wet zijn artikel 3:40, titels 4.1 tot en met 4.3, artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing”.
17. Ook deze bepaling wordt naar het oordeel van de rechtbank overruled door artikel 1a en 1b Uitvoeringsregeling Inv, maar uitsluitend voor zover het betreft de bepalingen die van toepassing zijn in het kader van de toepassing van Hoofdstuk V AWR en dus in het kader van het instellen van beroep en – op grond van het bepaalde in artikel 7:1 Awb – bezwaar (hoofdstuk 6 en 7 Awb). Er is geen grond om artikel 1, lid 2, Inv overigens buiten toepassing te laten.
18. De dwangsomregeling staat in Afdeling 4.1.3 van de Awb en is onderdeel van Titel 4.1 (Beschikkingen). Ook de wettelijk beslistermijn staat in Titel 4.1. Daarvoor geldt naar het oordeel van de rechtbank onverkort de hoofdregel van artikel 1, lid 2, Inv die toepassing van de Awb uitsluit. De wettelijke beslistermijn en de dwangsomregeling zijn dus niet van toepassing bij besluiten op basis van de Inv, zoals het kwijtscheldingsbesluit waar het in deze zaak om gaat.
19. Omdat de dwangsomregeling in dit geval niet van toepassing is, is artikel 8:55c Awb, waarin is bepaald dat de rechter bij een gegrond beroep bij niet tijdig handelen desgevraagd de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vaststelt, evenmin van toepassing. Op grond van de wet is de belastingrechter daarom niet bevoegd de door belanghebbende verzochte dwangsom vast te stellen.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
20. Belanghebbende heeft verwezen naar artikel 1.1.5. van de Leidraad. Daarin staat dat in de invordering zoveel mogelijk wordt gehandeld in overeenstemming met de Awb en het Besluit Fiscaal bestuursrecht, ondanks het feit dat de titels 4.1 tot en met 4.3 en artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7, en afdeling 10.2.1 Awb niet van toepassing zijn op de wet. Artikel 1.1.5 van de Leidraad bepaalt vervolgens (waarbij de Uitvoeringsregeling Inv wordt aangeduid als ‘de regeling’):
“Het uitgangspunt met betrekking tot de Awb-conforme werkwijze geldt niet voor de regeling inzake de dwangsom bij niet tijdig beslissen (artikel 4:17 Awb). Het laatste betekent dat bij de uitvoering van de wet de dwangsom uitsluitend van toepassing is op de volgende gevallen: (…)
-
bezwaarschriften tegen voor bezwaar vatbare beschikkingen als bedoeld in de regeling.”
21. Wat is bepaald in de Leidraad is ‘recht’ in de zin van art. 99, eerste lid, sub 2e, Wet RO. [2] De rechtbank leidt uit het beroepschrift af dat belanghebbende heeft bedoeld zich te beroepen op door de Leidraad gewekt vertrouwen dat de dwangsomregeling in dit geval moet worden toegepast.
22. Het geschil waar het hier om gaat betreft het niet tijdig geven van een beschikking (tot kwijtschelding). In de Leidraad is niet bepaald dat daarvoor de Awb-conforme werkwijze en daarmee de dwangsomregeling geldt. Die gelden volgens de Leidraad alleen voor het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar tegen een beschikking tot kwijtschelding. Daar ziet het verzoek van belanghebbende om een dwangsom echter niet op; dat verzoek ziet op het niet tijdig geven van de kwijtscheldingsbeschikking.
23. Belanghebbende kan daarom naar het oordeel van de rechtbank aan de Leidraad niet het vertrouwen ontlenen dat vanwege de overschrijding van de termijn voor het geven van de kwijtscheldingsbeschikking de Wet dwangsom wordt toegepast.
24. De uitspraak van de rechtbank is dus juist. Het verzet is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond,
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier, op 14 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Hoge Raad 28 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4258.