In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de afwijzing van een verzoek om vervangende toestemming voor medische behandeling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, als gecertificeerde instelling, had verzocht om toestemming voor een medisch traject met opvolging van medicatie voor ADHD, omdat de ouders geen toestemming gaven. Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag waren de ouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De kinderrechter heeft de minderjarigen gehoord en vastgesteld dat het ouderlijk gezag over hen wordt uitgeoefend door de ouders. De kinderrechter heeft de procedure en eerdere beschikkingen in de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere machtigingen tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek van de GI onvoldoende onderbouwd is. Er was onduidelijkheid over wat precies werd verzocht en waarom dit noodzakelijk was voor de minderjarigen. De kinderrechter heeft opgemerkt dat de GI niet voldoende informatie heeft verstrekt over de medische behandeling en dat er geen duidelijke onderbouwing was voor het verzoek. De kinderrechter heeft daarom besloten het verzoek af te wijzen, met de opmerking dat de GI meer duidelijkheid moet geven over de medische behandeling en de noodzaak daarvan. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.