ECLI:NL:RBZWB:2025:2921

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
C/02/434057 / JE RK 25-642
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vervangende toestemming voor medische behandeling van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de afwijzing van een verzoek om vervangende toestemming voor medische behandeling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, als gecertificeerde instelling, had verzocht om toestemming voor een medisch traject met opvolging van medicatie voor ADHD, omdat de ouders geen toestemming gaven. Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag waren de ouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De kinderrechter heeft de minderjarigen gehoord en vastgesteld dat het ouderlijk gezag over hen wordt uitgeoefend door de ouders. De kinderrechter heeft de procedure en eerdere beschikkingen in de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere machtigingen tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek van de GI onvoldoende onderbouwd is. Er was onduidelijkheid over wat precies werd verzocht en waarom dit noodzakelijk was voor de minderjarigen. De kinderrechter heeft opgemerkt dat de GI niet voldoende informatie heeft verstrekt over de medische behandeling en dat er geen duidelijke onderbouwing was voor het verzoek. De kinderrechter heeft daarom besloten het verzoek af te wijzen, met de opmerking dat de GI meer duidelijkheid moet geven over de medische behandeling en de noodzaak daarvan. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/434057 / JE RK 25-642
Datum uitspraak: 29 april 2025
Beschikking vervangende toestemming medische behandeling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 4 april 2025 met bijlagen, ontvangen op 4 april 2025;
- de stelbrief van mr. De Nooijer van 15 april 2025;
- de stelbrief van mr. Pool van 17 april 2025.
1.2.
Op 29 april 2025 heeft de kinderrechter het verzoek vanwege de nauwe samenhang gelijktijdig, met gesloten deuren, behandeld met het restant verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam 1] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (C/02/424411 / JE RK 24-1262) alsmede met het restant verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam 2] (C/02/424414 / JE RK 24-1263).
1.3.
Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar waarnemend advocaat, mr. M.S. Krol,
kantoorgenoot van mr. Pool;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.4.
De kinderrechter heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. De minderjarigen hebben hierover ieder een apart gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat de minderjarigen hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 8 september 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 1 november 2024, met ingang van 8 november 2024 en tot 8 mei 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.3.
Bij beschikking van 13 mei 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 8 september 2022. Deze machtiging is daarna telkens verlengd.
2.4.
Bij beschikking van 23 november 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 8 december 2023 en tot 8 september 2024.
2.5.
Bij beschikking van 23 juli 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 8 september 2024 en tot 8 november 2024, onder aanhouding van het resterende deel.
2.6.
Bij beschikking van 1 november 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 8 november 2024 en tot 8 mei 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.7.
Op grond van de laatstgenoemde beschikking verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij [woongroep] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt vervangende toestemming te verlenen voor de medische behandeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Deze medische behandeling betreft een medisch traject met opvolging van medicatie. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat hij het wel fijn heeft op de [woongroep] . Hier heeft hij nog maar weinig boze buien gehad. Ook vertelt [minderjarige 1] dat hij medicatie inneemt. Dat wil hij graag blijven doen, want hij voelt zich daardoor een stuk rustiger.
4.2.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat het goed met hem gaat op de [woongroep] , maar hij vindt het daar niet leuk. Ook vertelt [minderjarige 2] dat hij medicatie inneemt omdat het moet, maar dit helpt hem niet. Volgens [minderjarige 2] is hij rustig als hij dat zelf wil.
4.3.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de overgelegde stukken. Daaruit blijkt volgens de GI dat de ouders geen toestemming geven voor een medisch traject met opvolging van medicatie voor ADHD voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , terwijl dit noodzakelijk is om ernstig gevaar voor hun gezondheid af te wenden. Desgevraagd heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling benoemd dat zij het verzoek niet nader kan onderbouwen. Vanwege de vele onrust kan er thans geen diagnose worden gesteld.
4.4.
Door en namens de moeder wordt afwijzing van het verzoek bepleit. De GI heeft verzuimd het verzoek te onderbouwen. Het is derhalve niet duidelijk wat er precies wordt verzocht, voor wie en voor hoelang en waarom de GI tot dit verzoek is overgegaan. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI daar geen duidelijkheid over kunnen geven. Daarbij komt dat de kinderrechter eerder in de beschikking van 17 mei 2024 vervangende toestemming heeft verleend voor de medische behandeling en gedragsregulerende medicatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] via een bij Emergis te doorlopen traject gedurende drie maanden vanwege het gevaar voor de gezondheid voor de minderjarigen. Inmiddels gaat het een stuk beter met de minderjarigen. De moeder vindt dat er nu eerst diagnostiek moet plaatsvinden, zodat duidelijk wordt welke hulpverlening passend is voor de minderjarigen en of zij medicatie nodig hebben. Op dit moment is er voor beide minderjarigen nog geen diagnose gesteld. Uit eerder onderzoek van de minderjarigen bij [ggz-aanbieder] is bovendien gebleken dat er bij hen geen sprake is van ADHD. De moeder vindt het daarom veel te vergaand om in deze situatie, en dan ook nog zonder onderbouwing, over te gaan tot een ingrijpend verzoek met betrekking tot medicatie voor ADHD voor deze nog zeer jonge kinderen. Daarbij merkt de moeder op dat wat voor [minderjarige 1] werkt, niet per se ook voor [minderjarige 2] hoeft te werken, en dat doet het dus ook niet. [minderjarige 2] vindt de medicatie bovendien niet fijn en de medicatie tast zijn hormonen aan, terwijl hij emotioneel al niet zo stabiel is. Subsidiair verzoekt de moeder het verzoek aan te houden in afwachting van een nadere onderbouwing van het verzoek door de GI.
4.5.
Door en namens de vader wordt afwijzing van het verzoek bepleit. Het verzoek van de GI is erg onduidelijk en niet onderbouwd. De verklaring van de psychiater gaat ook enkel over [minderjarige 2] . Het lijkt erop dat de GI opnieuw een carte blanche vraagt voor een medische behandeling en daar is de vader het niet mee eens. Daar komt nog bij dat er de vorige keer medicatie nodig was om de schoolgang van de minderjarigen te hervatten. De situatie is inmiddels veranderd waardoor daar niet langer sprake van is.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vervangende toestemming verlenen voor de medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar, indien behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter zal het verzoek tot vervangende toestemming voor de medische behandeling afwijzen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
De kinderrechter acht zich op basis van de overgelegde stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende geïnformeerd om een goed gefundeerde en weloverwogen beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de GI. De GI heeft het verzoek onvoldoende onderbouwd. Daardoor is het niet duidelijk wat er precies wordt verzocht voor welke minderjarige, en waarom dit noodzakelijk voor hen zou zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter dat de door de GI overgelegde verklaring van de psychiater, naast dat deze erg beknopt is, enkel over [minderjarige 2] gaat en er geen informatie is over [minderjarige 1] . Ook blijkt uit de stukken dat, ondanks dat er forse zorgen zijn over de ontwikkeling en de opvoedomgeving van de minderjarigen, het op dit moment wat beter met hen lijkt te gaan ten opzichte van de vorige beslissing met betrekking tot ADHD-medicatie van 17 mei 2024. Het is de kinderrechter dan ook niet duidelijk waarom de GI juist nu tot het onderhavige verzoek is overgegaan. De GI zal helder moeten uitleggen welke medische behandeling wordt verzocht, op welke gronden, en voorzien van een onderbouwing waarin ook informatie van de betrokken arts is opgenomen voor zowel [minderjarige 2] als voor [minderjarige 1] . Nu dit alles ontbreekt zal het verzoek worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 13 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.