Op 3 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van een zorgmachtiging op verzoek van de officier van justitie. De zaak betreft een betrokkene, geboren in 1951, die onder een zorgmachtiging valt op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet in staat is om haar medicatie zelfstandig in te nemen, wat heeft geleid tot een verslechtering van haar geestelijke gezondheid. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 december 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar op 3 januari 2025 was zij wel aanwezig, bijgestaan door haar advocaat. De rechtbank heeft in haar beoordeling de stukken en de verklaringen van de behandelaar meegewogen. De behandelaar gaf aan dat de betrokkene niet altijd onder toezicht medicatie heeft ingenomen en dat er een verslechtering van haar toestand is waargenomen. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een dreigende noodsituatie, waardoor verplichte zorg noodzakelijk is. De rechtbank heeft de zorgmachtiging gewijzigd, zodat de betrokkene verplicht medicatie moet innemen voor de resterende duur van de zorgmachtiging, tot en met 20 juni 2025. De beslissing is mondeling gegeven en in openbaar uitgesproken door rechter Meyboom, met mr. Vos als griffier.