4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 25 augustus 2024 een Volkswagen Polo heeft bestuurd. Hij reed daarmee op de openbare weg de Elleboog te Breda . Op die weg geldt een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. In genoemde personenauto zat [slachtoffer 1] als bijrijder naast verdachte en op de achterbank zat [slachtoffer 2] , de broer van verdachte. Verdachte was op dat moment beginnend bestuurder en hij bestuurde die personenauto, terwijl hij onder invloed was van 0,64 milligram alcohol per milliliter bloed. De grenswaarde is 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed. Verdachte heeft verklaard dat hij die avond drie glazen bier heeft gedronken.
De Elleboog is een weg die een bocht naar links maakt. Toen verdachte in deze bocht reed, raakte de personenauto in een drift, waardoor de auto in de berm terecht kwam, een boom schampte en uiteindelijk met de rechterzijde tegen de eerstvolgende boom is gebotst. Als gevolg van deze botsing werd [slachtoffer 1] zwaargewond naar het ziekenhuis gebracht en ook [slachtoffer 2] werd gewond naar het ziekenhuis gebracht. [slachtoffer 1] overleed vijf dagen later aan zijn verwondingen in het ziekenhuis..
Bij het forensisch onderzoek is de EDR (Event Data Recorder) van de auto uitgelezen en is gebleken dat verdachte tot 4,5 seconden voor de botsing het gaspedaal voor 100% heeft bediend. Ook blijkt daaruit dat verdachte op 2,5 seconden vóór de botsing met een snelheid van 122 kilometer per uur reed en dat hij tot 2,5 seconden voor de botsing aan het versnellen was. Vanaf 2,5 seconden voor de botsing is er geremd. De personenauto botste met de rechterzijde met een geregistreerde snelheid van ten hoogste 65 kilometer per uur tegen een boom.
Feit 1
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet, is of verdachte schuld heeft aan dit verkeersongeval. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW) is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft in de bebouwde kom op een openbare weg waar een snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, gereden met een veel te hoge snelheid, namelijk met 122 kilometer per uur. Uit het dossier blijkt dat deze weg op een gegeven moment een scherpe bocht naar links maakt en dat daar de nodige waarschuwingsborden staan. Verdachte heeft niet alleen met een veel te hoge snelheid gereden, maar hij heeft deze snelheid niet danwel onvoldoende geminderd toen hij de bocht naderde en zodoende niet steeds het voertuig onder controle gehad. Bovendien was hij daarbij als beginnend bestuurder onder invloed van alcohol. Deze gedragingen in samenhang bezien en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, maken dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval, in de zin van artikel 6 WVW. De vraag is welke mate van schuld kan worden vastgesteld.
Roekeloosheid
Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. In dit artikel is strafbaar gesteld het zich opzettelijk in het verkeer zodanig gedragen dat de verkeersregels ernstig worden geschonden, als daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
Artikel 5a WVW
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen die hebben geleid tot het ongeval a) de verkeersregels heeft geschonden, b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. De verkeersregels geschonden
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte met een veel te hoge snelheid heeft gereden en daarmee de wettelijk toegestane maximumsnelheid ruim heeft overschreden. Dit is een gedraging die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk onder g is benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Vast staat dan ook dat verdachte de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden. Daarnaast wordt gelet op artikel 5a, tweede lid, WVW bij de toepassing van het eerste lid mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat verdachte onder invloed van alcohol was.
In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Verdachte heeft met bijna tweeëneenhalve keer de toegestane snelheid gereden. Dit terwijl hij de auto heeft bestuurd na gebruik van bijna drie keer de toegestane hoeveelheid alcohol voor een beginnend bestuurder. Gelet op de aard van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan, waarbij onder meer acht geslagen wordt op het feit dat verdachte niet bekend was ter plaatse en het donker was, heeft verdachte zich, naar het oordeel van de rechtbank, schuldig gemaakt aan het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
Verdachte heeft de keuze gemaakt om in de auto te stappen, terwijl hij onder invloed van alcohol was. De rechtbank is verder van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid in dit geval niet anders dan als opzettelijk kan worden gedaan. Gelet op de aard en ernst van deze verkeersovertredingen is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ook het dubbel opzet aanwezig was om zowel de verkeersregels te schenden als om dit in ernstige mate te doen.
Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat op de weg door het vertonen van het hiervoor beschreven rijgedrag. Dat die situatie zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] gewond is geraakt.
Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande kan het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a, eerste lid WVW. Daarmee is de schuldgradatie van roekeloosheid gegeven.
Zwaar lichamelijk letsel
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij als gevolg van het ongeval zijn hielbeen, bekken, rechterhand en rechterkaak heeft gebroken. Hij heeft drie operaties moeten ondergaan en hij heeft twee weken in het ziekenhuis en daarna nog drie weken in een revalidatiecentrum moeten verblijven. De rechtbank constateert dat het dossier verder geen medische informatie bevat betreffende het letsel van [slachtoffer 2] . Gelet echter op de feitelijke familierelatie tussen [slachtoffer 2] en verdachte, te weten broers die destijds samen met hun ouders in een huis woonden, ziet zij geen enkele reden om te twijfelen aan het door [slachtoffer 2] beschreven letsel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het letsel dat [slachtoffer 2] als gevolg van het ongeluk heeft opgelopen aan te merken valt als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1, primair, tenlastegelegde bewezen, met dien verstande dat verdachte roekeloos heeft gereden en dus schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor [slachtoffer 1] is komen te overlijden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht daarmee het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank verwijst naar hetgeen is overwogen onder feit 1 en is daarom van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden.