ECLI:NL:RBZWB:2025:2939

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
02-267552-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak aanranding, maar bewezen ontuchtige handelingen met minderjarige werkneemster

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding en ontuchtige handelingen met een minderjarige werkneemster. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit van aanranding, omdat de dwang niet bewezen kon worden. Echter, de rechtbank oordeelde dat er wel overtuigend bewijs was voor het plegen van ontuchtige handelingen. De verdachte heeft op 1 mei 2023, tijdens een verjaardagsfeestje, de minderjarige werkneemster, die op dat moment 17 jaar oud was, op de mond gekust en daarbij zijn tong in haar mond gestoken. De rechtbank oordeelde dat deze handelingen een seksuele strekking hadden en in strijd waren met de sociaal-ethische norm. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 400,- aan immateriële schade aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-267552-23
vonnis van de meervoudige kamer van 15 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1971 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. N. Heijkant, advocaat te Dongen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [aangeefster] heeft aangerand door haar een tongzoen te geven, dan wel dat hij op die manier ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [aangeefster] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. [aangeefster] heeft consistent verklaard over het feit dat verdachte haar tegen haar wil een tongzoen heeft gegeven, terwijl uit het dossier van voldoende steunbewijs voor dat feit blijkt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde. Zowel de dwang als het binnendringen van de mond met de tong kunnen niet bewezen worden verklaard. Verdachte moet van dit primaire feit vrijgesproken worden.
Dat er geen bewijs voorhanden is voor het geven van een tongzoen, maakt ook dat vrijspraak dient te volgen voor voor het eerste gedachtestreepje van het subsidiair tenlastegelegde feit, n. Ten aanzien van het zoenen op de mond, zoals onder het tweede gedachtestreepje van het subsidiaire feit ten laste is gelegd, is het standpunt dat het ontuchtelijk karakter daarvan ontbreekt. Verdachte wilde enkel een nachtzoen geven en had dus geen seksuele intenties.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. [aangeefster] was samen met een vriendin, [getuige] , op 1 mei 2023 op het verjaardagsfeestje van de vriendin van verdachte te [plaats] . [aangeefster] was op dat moment 17 jaar oud en zij was werkzaam in de horecagelegenheid van verdachte. Op enig moment wordt [aangeefster] door verdachte gekust.
De vraag die moet worden beantwoord is wat is er gebeurd tussen aangeefster en verdachte op 1 mei 2023?
Bewijs zedenzaken algemeen
In een zedenzaak doet zich vaak de situatie voor dat alleen het slachtoffer en de verdachte aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde handelingen en dat zij allebei iets anders verklaren over wat er is gebeurd.
Uit het Wetboek van Strafrecht volgt dat iemand niet veroordeeld kan worden op basis van alléén de verklaring van één getuige (bijvoorbeeld het slachtoffer). Er moet ander bewijs in het dossier zitten dat de verklaring ondersteunt en wat niet afkomstig is van dezelfde persoon die de verklaring heeft gegeven (steunbewijs). Steunbewijs kan ertoe leiden dat toch een bewezenverklaring volgt. Of er sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Betrouwbaarheid verklaring [aangeefster]heeft op 26 juni 2023 een verklaring afgelegd in het kader van een informatief zeden gesprek, waarna zij op 5 juli 2023 aangifte heeft gedaan tegen verdachte. De rechtbank constateert dat [aangeefster] consistent en gedetailleerd heeft verklaard over wat er is gebeurd in de vroege ochtend van 1 mei 2023. Haar verklaringen bevatten specifieke uitingen en gedragingen en zijn gedetailleerd, bijvoorbeeld over de opmerkingen die verdachte zou hebben gemaakt voorafgaand aan de zoen, de manier waarop verdachte zijn armen zou hebben gespreid, waarna hij ineens het hoofd van [aangeefster] zou hebben vastgepakt, en de wijze waarop de uiteindelijke zoen zou zijn gegeven. Dit maakt dat de rechtbank de verklaringen van [aangeefster] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs acht. De vraag is vervolgens of haar verklaring voldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal.
Verdachte heeft verklaard dat hij aan het einde van de avond aangeefster en/of [getuige] een kus heeft gegeven en vervolgens naar bed is gegaan. Hij weet niet meer hoe het precies is gegaan, maar hij gelooft niet dat hij een tongzoen heeft gegeven.
Dwang
Voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde is vereist dat de verdachte dwang heeft uitgeoefend op [aangeefster] . Daarvoor dient vast komen te staan dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat [aangeefster] de tenlastegelegde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat die dwang heeft plaatsgevonden door middel van geweld of een andere feitelijkheid, dan wel bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid als in de tenlastelegging nader omschreven. Het met beide handen vastpakken van het hoofd van [aangeefster] tijdens het kussen, zou naar het oordeel van de rechtbank getypeerd kunnen worden als een geweldshandeling.
De vraag die beantwoord moet worden is of er voldoende bewijs is dat [aangeefster] de seksuele handelingen heeft moeten heeft moeten ondergaan en dat er daarmee sprake was van dwang. De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak de dwang een essentieel onderdeel is van de tenlastelegging. Dit betekent dat hiervoor dient voldoende steunbewijs moet zijn om zodoende tot een bewezenverkalring te kunnen komen.. Dat verdachte het hoofd van [aangeefster] heeft vastgepakt en haar op die manier heeft gedwongen de ontuchtige handeling te dulden, wordt enkel door [aangeefster] verklaard. [getuige] heeft daarover niet verklaard en verdachte evenmin. De rechtbank constateert dat het dossier verder onvoldoende concrete steun biedt voor dit dwangelement. Nu het vereiste dwangelement niet bewezen kan worden verklaard, zal verdachte worden vrijgesproken van het primaire tenlastegelegde.
Op de mond kussen en tongzoen
Hoewel verdachte heeft verklaard zich niet te kunnen voorstellen dat hij een tongzoen heeft gegeven, ziet de rechtbank voldoende bewijs voor de verklaring van [aangeefster] dat dit wel is gebeurd in die zin dat verdachte haar op de mond heeft gekust en haar daarbij een tongzoen heeft gegeven. Zij was op dat moment 17 jaar en werkzaam voor verdachte.. Zo heeft getuige [getuige] zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat zij gezien heeft dat verdachte een kus op de mond van [aangeefster] gaf. Bij de politie verklaart [getuige] heel concreet dat zij een smakgeluid hoorde toen verdachte die zoen aan [aangeefster] gaf en dat [aangeefster] hierna haar mond afveegde. [getuige] is daarna ook op de mond gekust door verdachte, waarbij zij de tong van verdachte over de volle breedte van haar mond voelde gaan. Zij voelde dat hij in haar mond probeerde te gaan met zijn tong. Zij verklaart daarover nog dat verdachte bij haar hetzelfde wilde doen als bij aangeefster, maar dat zij haar mond stijf dicht hield.
Nu de verklaring van aangeefster op belangrijke punten wordt ondersteund door de verklaring [getuige] en verdachte zelf verklaart dat hij [aangeefster] op de mond heeft gezoend, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangeefster] op haar mond heeft gekust en daarbij zijn tong in de mond van die [aangeefster] heeft gebracht.
Ontuchtige handeling?
De vraag die de rechtbank dan dient te beantwoorden, is of deze zoen moet worden aangemerkt als een ontuchtige handeling in de zin van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Ontuchtige handelingen als bedoeld in dit artikel zijn handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Het gaat daarbij zowel om de aard als de intentie van de handeling. Of een handeling kan worden gekwalificeerd als strijdig met de sociaal-ethische norm hangt onder meer af van de omstandigheden van het geval, zoals de context waarin de handelingen hebben plaatsgevonden en de verhouding tussen de betrokkenen.
De rechtbank neemt de volgende omstandigheden in aanmerking. Tussen [aangeefster] en verdachte was sprake van een situatie waarin verdachte niet alleen werkgever, maar ook een soort vaderfiguur voor [aangeefster] was. Daar hoorde het tonen van genegenheid en het op een vertrouwelijke manier met elkaar omgaan bij. Ook het geven van een knuffel was daarbij kennelijk niet vreemd. Op het verjaardagfeest werd [aangeefster] echter op enig moment door verdachte op de mond gekust waarna er een tongzoen volgde. De rechtbank is van oordeel dat een tongzoen naar zijn aard alleen al een seksuele strekking heeft en voorbij de grenzen van de sociaal-ethische norm gaat. Een zoen op de mond hoeft dat niet altijd te zijn. In dit geval oordeelt de rechtbank echter dat ook deze zoen wel degelijk een seksuele strekking had. Deze zoen ging namelijk direct vooraf aan de tongzoen, waarvan hiervoor reeds is geoordeeld dat die naar zijn aard alleen al een seksuele strekking heeft. Daar komt nog bij dat zowel [aangeefster] als [getuige] onafhankelijk van elkaar verklaard hebben dat verdachte op de bewuste avond opmerkingen maakte als “ik moest wel even twee keer kijken” en “lekkere wijven” en “zo werkt een mannenbrein gewoon” en “als jullie ouder waren, dan was ik er wel overheen gegaan” of woorden van gelijke aard en strekking. Dit zijn verbale uitingen waaruit naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat de intentie van de verdachte wel degelijk seksueel geladen was. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat zowel de zoen op de mond als de daarop volgende tongzoen een seksuele handeling is die in strijd is met de sociaal-ethische norm. Dit levert ontuchtig handelen op.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair:
op 1 mei 2023 te [plaats] , ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige bediende/ondergeschikte [aangeefster] (geboren op [geboortedag 2] 2006), immers heeft hij, verdachte, als werkgever van die [aangeefster] , opzettelijk
- zijn tong in de mond van die [aangeefster] gebracht en
- die [aangeefster] op haar mond gekust.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uren en daarnaast een gevangenisstraf van 61 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij een bewezenverklaring, in weerwil van het taakstrafverbod ingevolge artikel 22b Sr, geen gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is ondernemer en moet in zijn bedrijf zijn. Verder dient verdachte binnen afzienbare termijn een risicovolle operatie te ondergaan wat maakt dat een gevangenisstraf niet passend zou zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn minderjarige werkneemster [aangeefster] . Verdachte heeft die [aangeefster] onverhoeds op de mond gekust en heeft daarbij zijn tong in de mond van die [aangeefster] gebracht. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als de geestelijke integriteit van [aangeefster] . Zij heeft hier nog altijd veel last van, temeer nu zij hem vertrouwde en hem zag als een soort vaderfiguur. Dit is ook heel nadrukkelijk naar voren gebracht in de schriftelijke slachtofferverklaring die [aangeefster] heeft voorgelezen ter zitting. Voorts bleek hieruit dat het feit er voor heeft gezorgd dat zij mensen – en dan vooral mannen – niet meer vertrouwt. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. Uit het dossier is gebleken dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde onder invloed was van alcohol en softdrugs, maar dit vormt geen enkel excuus voor zijn gedrag en het leed dat hij [aangeefster] heeft aangedaan.
Verdachte heeft kennelijk enkel aan zichzelf gedacht en in het geheel niet stil gestaan bij de nadelige gevolgen van zijn gedragingen voor [aangeefster] .
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het uitgebrachte reclasseringsrapport van 21 maart 2025. Hierin is vermeld dat verdachte hard en veel werkt om zijn bedrijf winstgevend te maken. Verdachte ervaart geen psychische problemen of problemen op het gebied van middelengebruik. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig.
De rechtbank heeft daarnaast gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij nooit eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De strafoplegging
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het feit, een combinatie van een taakstraf en een gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Gelet op het taakstrafverbod, zoals bedoeld in artikel 22b, tweede lid Sr, zal een deels voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Het onvoorwaardelijk deel zal één dag bedragen.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal zij een straf opleggen die lager is dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
Verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een gevangenisstraf van 31 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 1.000,- voor het tenlastegelegde feit.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een vrijspraak de vordering van de benadeelde partij afgewezen moet worden. Subsidiair is het standpunt dat in het geval van een veroordeling de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de immateriële schade gematigd moet worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 400,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de toegewezen vorderingen vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2023 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair:Ontucht plegen met een minderjarige bediende/ondergeschikte;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 400,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] ,
€ 400,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
acht dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. P.A.M. Wijffels en
mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 mei 2025.