ECLI:NL:RBZWB:2025:2948

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
C/02/423311 / HA ZA 24-303 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Mulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door voormalig werknemer niet vastgesteld; schade onvoldoende onderbouwd

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [werkgever] B.V. en [werknemer]. [werknemer] was sinds 28 november 2008 in dienst bij [werkgever] en heeft zich op 30 maart 2023 ziekgemeld. De arbeidsovereenkomst is per 31 december 2023 beëindigd. [werkgever] vorderde een schadevergoeding van € 150.954,40, onderzoekskosten van € 29.205,18, en een verklaring dat geen beëindigingsvergoeding van € 15.000,00 verschuldigd is aan [werknemer]. [werkgever] stelde dat [werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en/of fraude, wat door [werknemer] werd betwist. De rechtbank oordeelde dat [werkgever] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde diefstal of fraude. De camerabeelden en het rapport van [bedrijf] gaven onvoldoende grond om te concluderen dat [werknemer] zich schuldig had gemaakt aan onrechtmatig handelen. Bovendien was de schade die [werkgever] stelde te hebben geleden onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wees de vorderingen van [werkgever] af en veroordeelde haar in de proceskosten van [werknemer].

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/423311 / HA ZA 24-303
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
[werkgever] B.V.,
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [werkgever],
advocaat: mr. R.S. Vriend,
tegen
[werknemer],
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [werknemer],
advocaat: mr. A.J. Nieuwenhuijse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 september 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de akte houdende wijziging/vermeerdering van eis tevens akte overleggen stukken van [werkgever] met producties 8 tot en met 12;
- de mondelinge behandeling van 24 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waaraan de pleitnota’s van partijen zijn gehecht.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] is op 28 november 2008 in dienst getreden van [werkgever]. Zij was werkzaam als telefoniste en verrichte administratieve- en verkoopwerkzaamheden. De verkoopwerkzaamheden bestonden uit de verkoop van (onder andere) rookwaren, Paysafe- en telefoonkaarten, benzine en andere artikelen in de ‘shop’ van [werkgever].
2.2.
[werknemer] heeft zich op 30 maart 2023 ziekgemeld. Zij heeft daarna niet meer gewerkt bij [werkgever]. De arbeidsovereenkomst tussen [werknemer] en [werkgever] is (middels een vaststellingsovereenkomst) per 31 december 2023 geëindigd.
2.3.
[werkgever] heeft [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) opdracht gegeven om te onderzoeken of [werknemer] zich gedurende haar dienstverband schuldig heeft gemaakt aan diefstal en/of fraude waardoor [werkgever] schade heeft geleden. [bedrijf] heeft in verband daarmee in de periode van 24 mei 2023 tot en met 22 maart 2024 onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft geleid tot het rapport van 18 april 2024 (hierna: het rapport van [bedrijf]).

3.Het geschil

3.1.
[werkgever] vordert – samengevat en na vermeerdering van eis – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[werknemer] zal veroordelen tot betaling aan [werkgever] van een bedrag van € 150.954,40, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
[werknemer] zal veroordelen tot betaling aan [werkgever] van de onderzoekskosten van € 29.205,18, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 19 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
[werknemer] zal veroordelen tot betaling van de uitbetaalde voorschotten uit het Sociaal Fonds, vastgesteld op € 1.955,00;
voor recht zal verklaren dat [werkgever] geen beëindigingsvergoeding van € 15.000,00 netto verschuldigd is aan [werknemer] door het frauduleus handelen van [werknemer], waardoor [werkgever] schade heeft geleden;
[werknemer] zal veroordelen in de proces- en de nakosten.
3.2.
[werkgever] legt – kort gezegd – aan haar vorderingen ten grondslag dat [werknemer] gedurende haar dienstverband (in elk geval vanaf 2017) fraude en/of diefstal heeft gepleegd. Als gevolg daarvan stelt [werkgever] dat zij schade lijdt, welke door [werknemer] dient te worden vergoed.
3.3.
[werknemer] voert het verweer dat zij geen fraude en/of diefstal heeft gepleegd. [werknemer] concludeert daarom tot niet-ontvankelijkheid van [werkgever], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [werkgever], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [werkgever] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld dient te worden dat alle vorderingen van [werkgever] zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat [werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en/of fraude als gevolg waarvan [werkgever] schade heeft geleden. Dit uitgangspunt wordt door [werknemer] betwist. Om de (grondslagen van de) vorderingen van [werkgever] te kunnen beoordelen, dient daarom allereerst de vraag te worden beantwoord of dit (in voldoende mate) vast staat. Daarbij is het in beginsel aan [werkgever] is om haar stellingen te onderbouwen en zo nodig te bewijzen (artikel 150 Rechtsvordering).
4.2.
[werkgever] stelt dat sprake is van fraude en/of diefstal omdat [werknemer] gelden en/of goederen uit de shop heeft ontvreemd. Daarbij heeft zij volgens [werkgever] (samengevat) de volgende handelswijze gehanteerd. [werknemer] heeft (onder andere) rookwaren en Paysafekaarten verkocht in de shop. Wanneer door de klant contant werd betaald, heeft [werknemer] deze verkopen niet (altijd) aangeslagen op de kassa. Ook heeft zij diverse verkopen op rekening van niet-geregistreerde klanten niet verwerkt. [werknemer] heeft vervolgens het contante geld (dat hierdoor niet was geregistreerd) uit de kassa weggenomen en zichzelf toegeëigend, aldus [werkgever].
4.3.
Ter onderbouwing van de gestelde handelswijze van [werknemer] verwijst [werkgever] naar het rapport van [bedrijf] en de overgelegde camerabeelden uit de shop. De rechtbank is van oordeel dat hieruit echter niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat [werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude en/of diefstal. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.
De camerabeelden dateren van de periode van 14 tot en met 29 maart 2023. Op de beelden zou volgens [werkgever] te zien zijn dat [werknemer] bepaalde contante betalingen niet verwerkte en dat zij geld uit de kassa heeft gehaald om dit zich toe te eigenen. Zo wordt bijvoorbeeld verwezen naar de beelden van 21 maart 2023 om 14.27 uur (welke ook in het rapport van [bedrijf] worden besproken). Op deze beelden is te zien dat een klant een pakje sigaretten koopt en daarbij met contant geld betaalt. Volgens [werkgever] kan uit deze beelden worden opgemaakt dat [werknemer] de aankoop niet op de kassa heeft aangeslagen, omdat het display van de kassa (anders dan bij een verkoop die wel wordt aangeslagen) geen geldbedrag toont. Tijdens het afrekenen is echter zichtbaar dat de klant een aantal seconden met het hoofd voor het beeld van het display staat. Op andere camerabeelden is te zien dat het bedrag van de verkoop maar erg kort in beeld is. Het is dus niet uit te sluiten dat in die paar seconden dat de klant het beeld blokkeert, wel degelijk het bedrag zichtbaar is geweest. Van andere beelden waaruit zou volgen dat een kassaverrichting niet is uitgevoerd althans is afgebroken, is niet gebleken.
4.5.
Ten aanzien van de (andere) camerabeelden waarop te zien is dat [werknemer] geld uit de kassa heeft weggenomen en dit heeft meegenomen buiten het beeld van de camera, overweegt de rechtbank dat daaruit (ook) niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat [werknemer] dit heeft gedaan om zich het geld toe te eigenen. [werknemer] heeft namelijk toegelicht dat het gebruikelijk was dat zij geld wegnam uit de kassa om dit bijvoorbeeld mee te geven aan chauffeurs of om in de kluis te leggen. [werkgever] heeft deze gang van zaken niet betwist. Dat [werknemer] het geld voor zichzelf zou hebben gehouden, kan mede gelet daarop niet uit de camerabeelden worden afgeleid.
4.6.
Vervolgens geldt dat in het rapport van [bedrijf] op basis van administratief onderzoek (een vergelijking van de kasadministratie van [werkgever] en het kassasysteem) wordt geconcludeerd dat sprake is van onregelmatigheden dan wel frauduleuze activiteiten. Ook wordt geconcludeerd dat [werknemer] daarbij als betrokkene kan worden aangemerkt. Om (meer) duidelijkheid te verkrijgen over deze betrokkenheid, wordt door [bedrijf] geadviseerd aangifte te doen bij de politie om een strafrechtelijk onderzoek uit te laten voeren. Hiermee staat dus nog niet vast dat [werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal/fraude. Ter zitting heeft [werkgever] verklaard dat deze aangifte is gedaan, maar dat het onderzoek door de politie is gestaakt. Daarnaast geldt dat de (vermoedelijke) betrokkenheid van [werknemer] wordt gebaseerd op de hiervoor reeds besproken camerabeelden, de verklaring van [eigenaar] (de eigenaar van [werkgever]) dat alleen hij en [werknemer] toegang hadden tot de terminal voor de Paysafekaarten en de kassa en op een vergelijking tussen onregelmatigheden in de administratie en de arbeidstijden van [werknemer]. Die laatste twee omstandigheden worden door [werknemer] gemotiveerd betwist. Zij voert aan dat in elk geval ook [vrouw van eigenaar] (de vrouw van [eigenaar]) en [zoon van eigenaar] (de zoon van [eigenaar] en [vrouw van eigenaar]) toegang hadden tot de kassa en de terminal voor de Paysafekaarten. Dat zij mogelijk verantwoordelijk zijn voor de onregelmatigheden valt – met name ten aanzien van [zoon van eigenaar] – volgens [werknemer] niet uit te sluiten. Bovendien kwam het volgens [werknemer] geregeld voor dat andere medewerkers van [werkgever] de kassa bedienden. Ter onderbouwing hiervan heeft [werknemer] diverse verklaringen en Whatsapp-berichten van (oud)medewerkers van [werkgever] in het geding gebracht. Omdat daarnaast zowel uit het rapport van [bedrijf] als hetgeen ter zitting is toegelicht door [werkgever], volgt dat de kassa slechts één gebruikersaccount had en in beginsel door iedere medewerker kon worden bediend, kan de rechtbank [werkgever] niet volgen in haar stelling dat [werknemer] (als enige) verantwoordelijk kan zijn voor de onregelmatigheden.
4.7.
Bij deze stand van zaken kan dus niet worden vastgesteld dat sprake is van enig frauduleus handelen en/of diefstal door [werknemer] op de wijze zoals door [werkgever] wordt gesteld. De rechtbank ziet – zoals ter zitting met partijen besproken – ook geen aanleiding om [werkgever] in de gelegenheid te stellen (nader) bewijs te leveren van deze stelling. [werkgever] heeft immers slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan en bovendien is ter zitting besproken dat zij haar stelling niet met andere middelen dan de camerabeelden en het rapport van [bedrijf] kan onderbouwen.
4.8.
Daarnaast – en wellicht ten overvloede – overweegt de rechtbank nog dat zelfs al zou kunnen worden vastgesteld dat sprake is van enig frauduleus handelen en/of diefstal door [werknemer], de omvang van de schade die [werkgever] stelt daardoor te leiden onvoldoende is onderbouwd. Dat sprake is van een verschil in de administratie van [werkgever] in de periode van (grofweg) 2017 tot en met maart 2023 van € 150.954,40 zoals [werkgever] stelt, kan immers niet op zichzelf tot de conclusie leiden dat dit (allemaal) aan [werknemer] toe te rekenen is. Mogelijk is, zoals [werknemer] ook aanvoert, sprake van alternatieve oorzaken die dit verschil kunnen verklaren. Dit volgt overigens ook uit het rapport van [bedrijf], waarin over de totale schadeomvang wordt opgemerkt:

Welk deel daarvan als frauduleus kan worden aangemerkt is op basis van de beschikbare gegevens, op dit moment, niet vast te stellen. Hiervoor dient een vervolgonderzoek te worden ingesteld door bijvoorbeeld aangifte te doen bij politie om een strafrechtelijk onderzoek te laten uitvoeren.
4.9.
Al voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [werkgever] onder 1 en 2 niet toewijsbaar zijn.
4.10.
Ook de onder 3 door [werkgever] gevorderde (terug)betaling van de voorschotten uit het Sociaal Fonds van € 1.955,00, komt niet voor toewijzing in aanmerking. [werkgever] heeft – ook nadat zij daartoe ter zitting in de gelegenheid is gesteld – niet deugdelijk toegelicht waarop deze vordering betrekking heeft en waaruit het gevorderde bedrag bestaat.
4.11.
De onder 4 gevorderde verklaring voor recht dat [werkgever] geen beëindigingsvergoeding aan [werknemer] verschuldigd is, kan eveneens niet worden toegewezen. In de vaststellingsovereenkomst waarmee de arbeidsovereenkomst tussen partijen is beëindigd is namelijk opgenomen dat [werkgever] aan [werknemer] een beëindigingsvergoeding van € 15.000,00 netto verschuldigd is, tenzij [werkgever] op basis van het rapport van [bedrijf] meent een vordering te hebben op [werknemer] uit hoofde van onrechtmatig handelen en omtrent die vordering een onherroepelijk vonnis is gewezen. Aan die voorwaarde is niet voldaan, aangezien in deze procedure niet kan worden vastgesteld dat sprake is van onrechtmatig handelen aan de zijde van [werknemer].
4.12.
[werkgever] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [werknemer] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.123,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [werkgever] af,
5.2.
veroordeelt [werkgever] in de proceskosten van € 4.123,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [werkgever] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Mulders en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.