ECLI:NL:RBZWB:2025:295

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
11111965/CV EXPL 24-2642 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige zorgpremie door VGZ Zorgverzekeraar N.V. tegen gedetineerde verzekerde

In deze zaak vordert VGZ Zorgverzekeraar N.V. betaling van achterstallige zorgpremies van een gedetineerde verzekerde. De kantonrechter heeft op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarin VGZ een vordering heeft ingesteld voor een bedrag van € 1.794,33 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De verzekerde had van 3 oktober 2014 tot 20 december 2014 in detentie gezeten en had VGZ niet geïnformeerd over het einde van zijn detentie. Hierdoor heeft VGZ pas begin 2022 de achterstallige premies in rekening kunnen brengen. De kantonrechter oordeelt dat een deel van de hoofdsom verjaard is, maar dat de vordering voor het resterende bedrag toewijsbaar is. De rechter concludeert dat de redelijkheid en billijkheid niet in de weg staan aan de toewijzing van de vordering, ondanks de argumenten van de verzekerde over het gebrek aan communicatie van VGZ. De kantonrechter wijst de vordering toe en veroordeelt de verzekerde in de proceskosten, die in totaal € 1.121,39 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11111965 \ CV EXPL 24-2642
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Inkassier,
tegen
[verzekerde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [verzekerde] ,
gemachtigde: Rechtswinkel Tilburg.

1.De zaak in het kort

1.1.
Tussen partijen bestaat een zorgverzekeringsovereenkomst. VGZ vordert betaling van onder andere achterstallige premie. De kantonrechter wijst de vordering toe.
1.2.
Dit oordeel van de kantonrechter wordt hierna onder het kopje ‘De beoordeling’ uitgelegd. Eerst worden het verloop van de procedure, de feiten en de vordering en het verweer daartegen geschetst. Aan het slot is de beslissing van de kantonrechter te lezen.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 april 2024 met producties 1 tot en met 3;
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
- de conclusie van repliek tevens inhoudende vermindering van eis met productie 4;
- de conclusie van dupliek met producties 3 en 4;
- de akte uitlaten producties van VGZ.

3.De feiten

3.1.
Tussen VGZ en [verzekerde] bestaat een zorgverzekeringsovereenkomst.
3.2.
[verzekerde] zat van 3 oktober 2014 tot 20 december 2014 in detentie. [verzekerde] heeft VGZ niet geïnformeerd over de beëindiging van zijn detentie.
3.3.
VGZ raakte begin 2022 op de hoogte van het feit dat [verzekerde] niet meer in detentie verbleef. VGZ heeft vervolgens de verschuldigde premie over de periode van januari 2015 tot en met april 2022 bij factuur van 21 april 2022 bij [verzekerde] in rekening gebracht. Het betreft een totaalbedrag van € 10.255,40.
3.4.
VGZ heeft [verzekerde] bij brief van 3 maart 2024 gesommeerd om een hoofdsom van € 11.501,30 vermeerderd met rente te betalen. In de brief is vermeld dat een bedrag van
€ 1.076,83 buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zou worden indien [verzekerde] niet binnen 14 dagen zou betalen.
3.5.
[verzekerde] heeft het bedrag niet betaald.

4.De vordering en het verweer

4.1.
VGZ heeft in deze procedure de vordering op [verzekerde] beperkt tot een bedrag van
€ 2.500,00 aan hoofdsom. VGZ vordert na vermindering van eis – samengevat – betaling van een bedrag van € 1.794,33 aan hoofdsom vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. VGZ vordert ook dat [verzekerde] in de proceskosten wordt veroordeeld. VGZ vordert dat de kantonrechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Dat betekent dat VGZ de mogelijkheid wil krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. VGZ heeft zich het recht voorbehouden om [verzekerde] voor het resterende deel van de vordering aan te spreken.
4.2.
[verzekerde] voert verweer. [verzekerde] vindt dat de vordering van VGZ moet worden afgewezen en wil dat VGZ in de proceskosten wordt veroordeeld.
4.3.
De kantonrechter gaat hierna in op de standpunten die partijen hebben ingenomen om de vordering en het verweer daartegen te onderbouwen.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak gaat om de vraag of [verzekerde] nog een achterstallig bedrag moet betalen aan VGZ uit hoofde van de zorgverzekeringsovereenkomst die tussen hen bestaat.
5.2.
Hoewel VGZ in haar eis uiteindelijk slechts een bedrag aan hoofdsom vordert, oordeelt de kantonrechter ook over de andere bedragen die [verzekerde] volgens VGZ moet betalen. De al dan niet verschuldigdheid van die bedragen kan immers gevolgen hebben voor de vraag hoe de door [verzekerde] (eventueel) verrichte en te verrichten betalingen door VGZ moeten worden verwerkt. Uiteraard kan de kantonrechter niet meer toewijzen dan door VGZ is gevorderd.
Waar bestaat de vordering van VGZ uit?
5.3.
VGZ verwijst in de dagvaarding voor een specificatie van de totale hoofdsom naar productie 1. Dat is een overzicht dat begint met een factuur van 23 november 2011 en eindigt met een factuur van 30 juni 2023. Het totaalbedrag aan hoofdsom van € 11.501,30 bestaat voor een bedrag van € 10.255,40 uit “wijziging premie”. Bij deze post staat een factuurdatum van 10 mei 2022 vermeld in het overzicht. Een bedrag van in totaal € 705,67 ziet op declaraties over de periode 23 november 2011 tot en met 18 juni 2015 en bestaat uit “kosten acceptgiro”, “premie” en “polismutaties”. VGZ heeft dit bedrag in mindering gebracht op haar vordering. Dit deel van de hoofdsom is dus niet meer verschuldigd. Het restantbedrag van de totale hoofdsom van € 540,23 ziet op vergoeding van zorgkosten. De facturen daarvan dateren van 20 mei 2022 tot en met 30 juni 2023.
Is de vordering van VGZ (deels) verjaard?
5.4.
[verzekerde] stelt zich op het standpunt dat alle premies van vóór april 2019 zijn verjaard. VGZ heeft in april 2024 de dagvaarding uitgebracht. Er geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. De factuur voor een premie van € 10.255,40 is weliswaar op 21 april 2022 verstuurd, maar de in rekening gebrachte premies hebben betrekking op eerdere jaren.
5.5.
Volgens VGZ kan het beroep op verjaring niet slagen. VGZ kon de premie over de jaren 2015 tot en met 2022 niet eerder dan op 21 april 2022 in rekening brengen, omdat zij pas begin 2022 wist dat [verzekerde] niet meer in detentie zat. [verzekerde] had zelf de verantwoordelijkheid om VGZ door middel van het toesturen van officiële detentieverklaringen te informeren over de start- en einddatum van zijn detentie. [verzekerde] heeft dat niet gedaan toen hij in december 2014 uit detentie kwam.
5.6.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Een vordering verjaart na verloop van vijf jaren. [1] Een lopende verjaringstermijn kan worden gestuit door onder andere een schriftelijke aanmaning. [2] Door stuiting van de verjaring gaat een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren lopen. Om effect te hebben, moet de stuiting de persoon die moet betalen hebben bereikt.
5.7.
De factuur van 21 april 2022 geldt als een stuitingshandeling. Met deze factuur heeft VGZ [verzekerde] immers duidelijk gemaakt dat VGZ betaling wil van achterstallige premie. In het overzicht dat als productie 1 is ingediend door VGZ staat overigens een factuurdatum van 10 mei 2022, maar omdat beide partijen uitgaan van een factuurdatum van 21 april 2022 (en de betreffende factuur met die datum ook in het geding is gebracht), gaat de kantonrechter ook van 21 april 2022 uit. [verzekerde] heeft de betreffende factuur naar eigen zeggen ontvangen. Dit betekent dat de premie over de periode van vóór 21 april 2017 is verjaard. De vordering tot betaling van premie over de periode vanaf 21 april 2017 is niet verjaard.
5.8.
Dat [verzekerde] het einde van zijn detentie niet direct na vrijlating in december 2014 heeft gemeld aan VGZ maakt dit niet anders. Hoewel [verzekerde] deze melding op grond van de wet wel had moeten doen, is de zorgverzekering met ingang van de dag waarop de detentie is geëindigd automatisch weer gestart. [3] [verzekerde] moest vanaf die datum dus ook weer de verschuldigde premie betalen. Dat VGZ niet eerder dan op 21 april 2022 een factuur heeft verzonden voor de premie omdat zij niet wist van het einde van de detentie van [verzekerde] , betekent niet dat de verjaringstermijn van 5 jaren niet is gaan lopen. Voor het voltooien van deze verjaringstermijn is geen vereiste dat de schuldeiser – in dit geval VGZ – wist van het bestaan van de vordering. Dat heeft te maken met de rechtszekerheid die verjaring beoogt te bieden. Dat kan anders zijn op het moment dat [verzekerde] VGZ opzettelijk in onwetendheid houdt over het bestaan van de vordering, maar dat is niet door VGZ gesteld en dat blijkt ook niet uit het verhaal van [verzekerde] . De conclusie ten aanzien van de verjaring blijft dus dat de premievordering van vóór 21 april 2017 is verjaard, maar vanaf die datum niet.
Staan de redelijkheid en billijkheid in de weg aan de vordering van VGZ?
5.9.
[verzekerde] heeft aangevoerd dat als de vordering van VGZ niet al grotendeels verjaard zou zijn, het alsnog in rekening brengen van de vordering niet redelijk en billijk is. [verzekerde] stelt de gehele periode waarover VGZ nu een vordering instelt op hetzelfde adres ingeschreven te hebben gestaan, maar vóór april 2022 nooit berichten te hebben gehad over een premieachterstand. Door één foutje, namelijk het uit onwetendheid niet doorgeven van het einde van een detentieperiode, wordt [verzekerde] nu geconfronteerd met een hoge vordering. Dit sluit niet aan bij de gedachte dat iemand met een premieachterstand de kans moet krijgen om dit te herstellen. Van VGZ had in het kader van haar zorgplicht minstens verwacht mogen worden dat hij [verzekerde] nog een keer had aangeschreven om hem te vragen naar de stand van zaken. VGZ heeft bovendien geen schade, omdat [verzekerde] in de periode van 2015 tot april 2022 geen zorgkosten heeft gedeclareerd.
5.10.
VGZ wijst op de eigen verantwoordelijkheid van [verzekerde] en op de plicht die hij heeft om belangrijke wijzigingen zoals het einde van detentie door te geven.
5.11.
De kantonrechter is van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid niet in de weg staan aan toewijzing van de vordering van VGZ. Dat VGZ in de periode van 2015 tot april 2022 geen post heeft gestuurd naar het huisadres van [verzekerde] kan verklaard worden door het feit dat VGZ dacht dat [verzekerde] in detentie zat. Dat dit niet het geval was wist VGZ niet eerder dan begin 2022. [verzekerde] had VGZ moeten informeren. Dat hij dit niet heeft gedaan, betekent dat VGZ niet kan worden tegengeworpen dat zij [verzekerde] niet nog eens naar de stand van zaken heeft gevraagd. Bovendien heeft [verzekerde] na ontvangst van de factuur in 2022 de gelegenheid gehad om zaken te herstellen. De dagvaarding dateert van 2 jaar later. Tot slot geldt dat VGZ wel degelijk schade heeft, in ieder geval in de vorm van het missen van premie inkomsten. Geen van de argumenten die [verzekerde] heeft aangevoerd kunnen daarom zijn beroep op afwijzing van de vordering wegens strijd met redelijkheid en billijkheid laten slagen.
Moet rekening worden gehouden met een tweede periode van detentie?
5.12.
Tot slot heeft [verzekerde] bij conclusie van dupliek aangevoerd dat hij ook in de periode van mei tot december 2019 in detentie heeft gezeten. Hij heeft een detentieverklaring aangevraagd, maar op het moment van het indienen van de conclusie had hij die nog niet ontvangen. De premies over deze maanden moeten volgens [verzekerde] in mindering worden gebracht op de vordering van VGZ. De zorg van een gedetineerde valt onder de verantwoordelijkheid van Justitie, zodat geen premie in rekening dient te worden gebracht door de zorgverzekeraar.
5.13.
VGZ heeft aangevoerd dat [verzekerde] enkel een aanvraag van een detentieverklaring heeft laten zien, en niet een detentieverklaring zelf.
5.14.
De kantonrechter overweegt dat de zorgverzekering automatisch wordt geschorst door de detentie van de verzekerde. Dit volgt uit de wet. [4] Deze opschorting is niet afhankelijk gesteld van de ontvangst van een detentieverklaring. De verzekering en daarmee de verplichting om premie te betalen wordt opgeschort vanaf het moment dat de detentie begint en herleeft weer op het moment dat de detentie eindigt. [5]
5.15.
Dit betekent dat als [verzekerde] aan VGZ kan aantonen (door middel van de mogelijk inmiddels al verkregen detentieverklaring) dat hij inderdaad in de door hem genoemde periode in detentie zat, VGZ geen aanspraak kan maken op premiebetaling door [verzekerde] over de genoemde periode. De betreffende maanden zouden dan van de totaal verschuldigde hoofdsom moeten worden afgetrokken. Slaagt [verzekerde] er niet in om aan te tonen dat hij een tweede periode gedetineerd is geweest, dan is er geen aanleiding om de aftrek toe te passen.
5.16.
Voor het kunnen toewijzen van de vordering van VGZ is het niet nodig dat in deze procedure zekerheid komt over deze gestelde tweede periode van detentie. VGZ heeft haar vordering in deze procedure immers beperkt. De premie waar het over gaat in de gestelde tweede detentieperiode is niet zo hoog dat dit een verschil in de uitkomst van deze procedure uit zou kunnen maken. Daarom wijst de kantonrechter een eindvonnis, en wordt niet de tussenstap genomen van het opdragen van bewijs aan [verzekerde] van de gestelde tweede detentieperiode.
Conclusie ten aanzien van de gevorderde hoofdsom
5.17.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde hoofdsom van € 1.794,33 wordt toegewezen door de kantonrechter.
Wettelijke rente
5.18.
[verzekerde] is wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat hij met voldoening van de zorgverzekeringspremie in verzuim is geweest. VGZ heeft aangevoerd dat de premie bij vooruitbetaling moet worden voldaan, telkens vóór de eerste dag van de volgende maand. [verzekerde] heeft dit niet weersproken. Partijen zijn het er over eens dat [verzekerde] de premie niet op tijd heeft betaald, zodat sprake is van verzuim. [verzekerde] is de wettelijke rente verschuldigd over de uiteindelijke hoofdsom (wat daar van overblijft na aftrek van het deel van de vordering dat verjaard is en het deel dat mogelijk vanwege een tweede detentieperiode niet bij [verzekerde] in rekening kan worden gebracht), te rekenen vanaf de respectievelijke vervaldata van de achterstallige premies. Overigens is de kantonrechter van oordeel dat in de omstandigheden van dit geval een ingangsdatum van de wettelijke rente vanaf de vervaltermijn van de factuur van 21 april 2022 redelijk zou zijn.
5.19.
In deze procedure vordert VGZ de wettelijke rente over de hoofdsom van
€ 1.794,33 vanaf de dag van dagvaarding. Dit is toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.20.
VGZ vindt dat [verzekerde] buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim van [verzekerde] na 1 juli 2012 is ingetreden. De zogenaamde 14- dagen brief is verzonden naar het adres waar [verzekerde] op dat moment woonde. [verzekerde] moet deze aanmaning dus hebben ontvangen. Hij heeft de kans gehad om de vordering van VGZ zonder verschuldigdheid van aanvullende kosten te betalen. Omdat [verzekerde] desondanks niet heeft betaald, is hij buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. De hoogte wordt bepaald op basis van het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde hoofdsom en het in het Besluit bepaalde tarief.
Proceskosten
5.21.
[verzekerde] krijgt ongelijk. Daarom moet hij de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze aan de kant van VGZ vast op:
  • dagvaardingskosten € 137,39
  • griffierecht € 372,00
  • salaris gemachtigde € 510,00 (2,5 punten x tarief € 204,00)
  • nakosten
Totaal € 1.121,39.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.22.
Dit vonnis wordt zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [verzekerde] om aan VGZ te betalen een bedrag aan hoofdsom van
€ 1.794,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [verzekerde] in de proceskosten van € 1.121,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzekerde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [verzekerde] ook de kosten van betekening betalen,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 3:307 Burgerlijk Wetboek (“BW”).
2.Artikel 3:317 BW.
3.Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 19 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:297 en de daarin geciteerde passages uit de memorie van toelichting bij artikel 24 van de Zorgverzekeringswet.
4.Artikel 24 lid 1 van de Zorgverzekeringswet.
5.Zie wederom het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 19 januari 2016, zoals genoemd in voetnoot 3.