ECLI:NL:RBZWB:2025:2963

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
BRE 25/306
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering aan eiser op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2025, wordt het beroep van eiser, handelend onder de naam van zijn bewindvoerder, tegen de weigering van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het UWV weigerde deze op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat zijn medische beperkingen onvoldoende zijn meegenomen in de beoordeling door het UWV. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser 14,24% arbeidsongeschikt is, en dat de weigering van de WIA-uitkering per 28 april 2022 gerechtvaardigd is. De rechtbank wijst erop dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zoals gedefinieerd in de Wet WIA. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van eiser adequaat zijn vastgesteld. Eiser heeft geen nieuwe medische gegevens ingebracht die de beoordeling zouden kunnen veranderen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/306 WIA

uitspraak van 16 mei 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [bewindvoerder] in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [belanghebbende], te [plaats] ,
gemachtigde: mr. K.M.J. Wartena,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiser] handelend onder de naam [bewindvoerder] in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [belanghebbende] tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan de heer [belanghebbende] (eiser) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 21 februari 2024 (primair besluit) geweigerd per 28 april 2022 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 26 augustus 2024 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld van zijn begeleider [persoon 1] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het UWV is mr. [persoon 2] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 28 april 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.2
Eiser is werkzaam geweest als assistent mechanic. Hij had laatstelijk een tijdelijke arbeidsovereenkomst tot en met 30 april 2020. Voor zijn werk is hij op 30 april 2020 uitgevallen vanwege psychische klachten. Het UWV heeft geweigerd aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Eiser is hiertegen in bezwaar en beroep gegaan. Bij uitspraak van 11 april 2023 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat eiser recht heeft op een ZW-uitkering per 30 april 2020.
Op 16 augustus 2023 heeft eiser bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 21 februari 2024 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 28 april 2022 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser 14,24% arbeidsongeschikt is. Omdat dit minder is dan 35%, heeft eiser geen recht op een WIA-uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In bezwaar is het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd naar 7,77%.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [persoon 3] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur op 8 december 2023. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser bekend is met spanningsklachten, PTSS, een licht verstandelijke beperking en een overige specifieke persoonlijkheidsstoornis. Op basis van de eigen onderzoeksbevindingen zijn er voldoende aanwijzingen voor beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. Eiser raakt snel overvraagd en is in het dagelijks functioneren aangewezen op begeleiding. Er wordt geen verbetering van de belastbaarheid verwacht op korte termijn. De belastbaarheid van eiser is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 december 2023.
Verzekeringsarts [persoon 4] heeft op 8 augustus 2024 opnieuw naar het dossier gekeken. Eiser heeft in de bezwaarfase geen nieuwe medische gegevens ingebracht. De GGZ-agoog heeft in november 2021 aangegeven dat het lerend vermogen bij eiser niet of nauwelijks aanwezig is. De verzekeringsarts b&b brengt hiertegen in dat eiser wel een heftruckcertificaat heeft behaald en een certificaat voor het installeren van luchtkasten. Daarnaast heeft eiser zijn rijbewijs gehaald. De verzekeringsarts b&b is van mening dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Het is niet zo dat eiser geen benutbare mogelijkheden (GBM) voor het verrichten van werk heeft. Eiser is namelijk niet bedlegerig, niet opgenomen in een ziekenhuis of een instelling, niet ADL-afhankelijk en heeft geen sterk wisselende mogelijkheden om te werken. Ook kan niet uit worden gegaan van onvermogen tot persoonlijk en/of sociaal functioneren op basis van een ernstig psychische stoornis. Ondanks dat eiser niet goed functioneert op macroniveau, is er reden om uit te gaan van voldoende functioneren op meso- en microniveau. Dit blijkt uit eisers zelfzorg, stukjes wandelen met de hond, het verrichten van huishoudelijke taken en recent ook het oppakken van vrijwilligerswerk.
De verzekeringsarts b&b acht de in de FML van 26 december 2023 vastgelegde beperkingen navolgbaar, maar niet toereikend. Vanwege eisers verminderde zelfstandigheid en kans op overvraging is hij aangewezen op matig tot intensieve begeleiding door een jobcoach en is hij beperkt op handelingstempo (grotere tijds- en tempodruk), ten aanzien van lezen en schrijven en leidinggevende taken. Voor een beperking als gevolg van longklachten is geen aanleiding, omdat eiser geen klachten heeft aangevoerd. Gezien de oorzaak van de beperkingen en het uitgebreide behandeltraject zijn de beperkingen volgens de verzekeringsarts b&b duurzaam. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn opnieuw vastgesteld in de FML van 8 augustus 2024.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat dan wel onvoldoende zijn meegenomen door het UWV. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de psychische klachten en overvraging. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
4.4
Eiser stelt dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft om werk te verrichten en wijst op de rapportage van de bedrijfsarts van 11 juni 2020.
De rechtbank vindt dat de rapportage van de bedrijfsarts niet kan dienen als onderbouwing voor het standpunt van eiser, omdat de rapportage is opgesteld in het kader van re-integratie in eigen werk en dateert van twee jaar voor de datum in geding (28 april 2022).
In dit geval moet worden bezien in het kader van de WIA of eiser benutbare mogelijkheden heeft om andere functies dan zijn eigen werk te vervullen. Eiser voldeed op datum in geding niet aan één van de voorwaarden om aan te nemen dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft om te werken. [1] Eiser was namelijk op 28 april 2022 niet opgenomen in een ziekenhuis of instelling en hij was niet bedlegerig, ADL-afhankelijk of psychisch niet zelfredzaam. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft om werkzaamheden te verrichten.
4.5
Met het gegeven dat eiser weinig lerend vermogen heeft, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden door de opleidingseis bij de geduide functies laag aan te nemen (in dit geval opleidingsniveau 2). Eiser heeft de lagere school doorlopen en heeft een aantal jaren praktijkonderwijs gevolgd. Hij heeft een heftruck-certificaat behaald en een certificaat voor het installeren van luchtkasten.
4.6
De minderjarige zoon van eiser (14 jaar) woont bij eiser. Eiser stelt dat werken hem zou beperken in de zorg voor zijn zoon. De rechtbank begrijpt de wens van eiser om goed voor zijn zoon te kunnen zorgen. Volgens vaste rechtspraak [2] kan deze wens bij de beoordeling van zijn recht op een WIA-uitkering echter geen rol spelen, omdat dit aspect buiten de verzekering ingevolge de WIA valt.
4.7
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Niet gebleken is dat in de FML van 8 augustus 2024 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet.
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de nieuw vastgestelde FML van 8 augustus 2024, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker machinaal inpakken (Sbc-code 111175), textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel; Sbc-code 111160), schoonmaker, poetser personenauto’s (Sbc-code 111111) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten; Sbc-code 111010).
5.1
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht.
Hij heeft uitgelegd dat hij 30 baantjes heeft gehad, alle van kortdurende aard. Bij al deze baantjes werd hij overschat en overvraagd. Ter zitting verklaart eiser dat hij vrijwilligerswerk kan uitvoeren, omdat daar geen tijdsdruk op ligt.
5.2
De rechtbank begrijpt het verschil tussen werk en vrijwilligerswerk en acht invoelbaar dat het werken in dienstverband eiser veel stress kan geven. Bij de 30 baantjes die eiser heeft gehad, is echter geen rekening gehouden met de beperkingen van eiser waardoor hij een zware werkdruk ervaarde. Bij de geduide functies is wel rekening gehouden met de beperkingen van eiser, waardoor overschatting en overvraging en de stress die dat voor eiser meebrengt, wordt voorkomen. De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 7,77%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 28 april 2022.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, griffier, op 16 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit bepaalt:
Benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid zijn alleen dan niet aanwezig indien:
betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
betrokkene bedlegerig is;
betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.

Voetnoten

1.Artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit.