ECLI:NL:RBZWB:2025:2968

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
C/02/433999 / JE RK 25-635
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in een complexe ouderstrijd met betrokkenheid van een gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 mei 2025 een nadere beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter constateert dat de gecertificeerde instelling (GI) niet de noodzakelijke interventie, de Schottenaanpak, inzet, ondanks de aanwezigheid van een concrete conflictsituatie tussen de ouders van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ouders en hun advocaten gehoord tijdens een mondelinge behandeling, waarbij de belangen van [minderjarige] centraal stonden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een aanhoudende ouderstrijd en gebrekkige samenwerking tussen de ouders, wat leidt tot een loyaliteitsconflict voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 15 oktober 2025, met de verwachting dat de GI verslag zal uitbrengen over de voortgang van de hulpverlening. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er een vervolgprocedure zal plaatsvinden in september of oktober 2025, afhankelijk van de uitkomst van een hoger beroep dat door de moeder is ingesteld over de zorg- en contactregeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433999 / JE RK 25-635
Datum uitspraak: 8 mei 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. T. van Riel te Breda.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van 11 april 2025 en alle daarin genoemde stukken;
  • de op 2 mei 2025 ingekomen brief van mr. Van Kerkhof met 4 producties.;
  • het op 8 mei 2025 na afloop van de zitting ontvangen bericht van de advocaat van de moeder.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op 8 mei 2025 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door beide ouders.
2.2.
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder, alwaar zij ook feitelijk verblijft.
2.3.
Bij voormelde beschikking van 11 april 2025 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 18 april 2025 (ambtshalve) verlengd tot 18 mei 2025.
De kinderrechter heeft de behandeling van het resterende deel van het verzoek aangehouden tot deze mondelinge behandeling van 8 mei 2025.

3.Het nog openstaande verzoek

3.1.
Het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] over de periode 18 mei 2025 tot 18 april 2026 en de beslissing daarover uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan het verzoek ten grondslag dat [minderjarige] al langdurig klem zit tussen haar ouders en zij ten gevolge van de ouderstrijd in een loyaliteitsconflict is geraakt.
Bij beschikking van 13 september 2024 is een co-ouderschapsregeling vastgesteld, zodat [minderjarige] meer zou kunnen gaan profiteren van beide opvoedsituaties en er rust zou worden gecreëerd. De moeder is van de beslissing over de co-ouderschapsregeling in hoger beroep gegaan. Daarbij zijn er in de afgelopen periode vele kwesties geweest waarover ouders het niet eens werden met elkaar en werden afspraken eenzijdig gewijzigd. Naar de mening van de GI is er sprake van aanhoudende onrust. Intussen is al veel hulpverlening betrokken geweest, maar die blijkt ontoereikend. Alle inspanningen om tot een verbetering van de oudercommunicatie te komen waren in elk geval tevergeefs. Daarop wordt niet meer ingezet. Alleen de doelen gericht op [minderjarige] staan volgens de GI nog overeind. Inmiddels is [minderjarige] aangemeld bij [gezinstherapeut] . Dat traject zal zich voornamelijk richten op het stuk hoe ouders enerzijds een goede ouder voor [minderjarige] kunnen zijn en haar anderzijds toch loslaten, zodat zij alsnog kan profiteren van de twee tegenstrijdige werelden waarin zij leeft. De GI spreekt de hoop uit dat met de duidelijkheid van het komende hoger beroep en de inzet van [gezinstherapeut] er alsnog sprake kan gaan zijn van rust in het systeem.
4.2.
Door en/of namens de moeder is aangevoerd dat de GI in de afgelopen periode weinig heeft bijgedragen om de situatie te normaliseren en voor de GI het maximale lijkt te zijn bereikt. Ook de ouders lukt het niet om elkaar te vinden.
De moeder acht het daarom niet in de rede liggen om de ondertoezichtstelling te verlengen “enkel om te kijken wat het nog kan gaan brengen”. Voor [minderjarige] wordt [gezinstherapeut] ingezet en op school heeft [minderjarige] een vertrouwenspersoon waarmee zij goed kan praten en zij het nodige kwijt kan. Hierbij komt, aldus de moeder, dat zij de samenwerking met de GI niet meer als constructief ervaart. Zo reageert de GI vaak niet op bepaalde verzoeken, reageert zij daarop te laat of laat zij een kwestie afschuiven op de advocaat van moeder. Het Hof gaat over de zorg- en contactregeling een beslissing nemen. Indien er dan vervolgens “een schot tussen ouders wordt gezet”, acht de moeder dat een toereikende oplossing. De moeder merkt nog op dat zij met de vader had willen werken aan de ouderrelatie, maar omdat de vader weigert om met haar te communiceren houdt het voor haar op.
Namens de moeder wordt primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Subsidiair is namens de moeder verzocht om de ondertoezichtstelling in duur te beperken tot drie maanden, gedurende welke termijn het Hof een beslissing zal hebben genomen en intussen [gezinstherapeut] aan de slag zal zijn gegaan. Vervolgens kan de zaak na ommekomst van de periode van drie maanden worden geborgd voor verwijzing naar de vrijwillige hulpverlening.
4.3.
Door en/of namens de vader is naar voren gebracht dat communicatie tussen de ouders niet mogelijk blijkt. De inzet van Parallel Ouderschap, waarbij de ouders zo min mogelijk met elkaar hoeven te communiceren, lijkt de vader het beste. Daarbij vindt de vader het belangrijk dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. Met name voor [minderjarige] acht de vader de ondersteuning door de GI nog nodig. Volgens de vader is [minderjarige] een kwetsbaar meisje en moet ervoor worden gewaakt dat zij zich verder in negatieve zin gaat ontwikkelen. Naar de mening van de vader moet de GI daaraan nog de nodige sturing kunnen geven. Desgevraagd wordt namens de vader nog opgemerkt dat de mondelinge behandeling bij het Hof naar aanleiding van het door de moeder ingestelde hoger beroep over de co-ouderschapsregeling op 23 mei 2025 zal plaatsvinden.
4.4.
[minderjarige] heeft tegen de kinderrechter verteld dat zij het op zich fijn vindt om bij haar vader te zijn, maar dat zij het liefste terug zou willen naar de oude zorg- en contactregeling, waarbij zij verspreid over 14 dagen telkens gedurende 9 achtereenvolgende dagen bij haar moeder verbleef en gedurende vijf achtereenvolgende dagen bij haar vader. [minderjarige] mist haar moeder in deze week op week af regeling. Volgens [minderjarige] is haar vader (te) vaak weg vanwege zijn werk. Het ergste vindt [minderjarige] dat haar ouders nog veel ruzie met elkaar maken, zoals toen er onlangs afspraken waren gemaakt over het tijdstip waarop zij met haar vader naar de Efteling zou gaan. Zij miste daardoor het uitje naar de Efteling. Actueel speelt de kwestie van de Koningsspelen: over welke ouder er met haar mee zal gaan naar de Koningsspelen op 9 mei 2025. Haar vader moet werken, maar de dag valt in “zijn” week. Wie gaat dan mee naar de Koningsspelen: haar moeder of de partner van haar vader ? Volgens [minderjarige] ziet zij jeugdbeschermers [naam 1] en [naam 2] niet zo vaak, maar heeft zij genoeg mensen om haar heen waarbij zij haar verhaal kwijt kan, zoals tijdens de “ [training] ” training en op school. [minderjarige] vindt het daarnaast fijn dat zij om haar heen vele contacten heeft met familieleden, met wie zij allemaal goed overweg kan.

5.De nadere beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt hierbij dat nog steeds sprake is van een ouderstrijd en een gebrekkige samenwerking tussen ouders, waar [minderjarige] veel last van heeft en zij de dupe is. De kinderrechter acht het daarom nog te vroeg om het gedwongen kader los te laten. Weliswaar valt niet te verwachten dat zich binnen de oudercommunicatie nog een verbetering zal gaan voordoen. Gebleken is dat de GI daar ook niet meer zozeer op inzet.
De resterende doelen zijn meer gericht op [minderjarige] , meer specifiek dat zij bij beide (stief)ouders zal kunnen gaan verblijven zonder situaties van grote spanningen te ervaren, zij zich vrij voelt om zich bij beide (stief)ouders te uiten en zij niet geconfronteerd wordt met conflicten en spanningen tussen haar (stief)ouders, althans daar dan maar mee om leert te gaan. Het voorbeeld van de Koningsspelen spreekt boekdelen.
5.2.
Het voorbeeld van de Koningsspelen
[minderjarige] vroeg de kinderrechter tijdens het kindgesprek om hier ter zitting aandacht aan te schenken. Dat heeft de kinderrechter gedaan. Ter zitting blijkt dat de vader van mening is dat zijn partner [minderjarige] zal begeleiden, omdat [minderjarige] deze week bij hem verblijft. De moeder is van mening dat het aan één van de ouders is om [minderjarige] te begeleiden. Nu de vader dan zal werken, zal de moeder [minderjarige] gaan begeleiden. Tijdens de zitting komt er geen overeenstemming. De kinderrechter vroeg van ouders, advocaten en de GI om direct na afloop van de zitting het gesprek hierover voort te zetten. Ook verzocht de kinderrechter de advocaten om van de gesprekken en na afloop van de Koningsspelen op 9 mei 2025 een afloopbericht aan de kinderrechter te zenden. De kinderrechter ontving op 8 mei 2025 van de advocaat van de moeder het navolgende bericht: “
Na de mondelinge behandeling heeft moeder op de gang aangegeven dat zij in lijn met de door u genoemde Schotten aanpak het haar gerade leek dat de betrokken voogd de beslissing zou nemen wie van de ouders c.q. bonusouders aanwezig zou zijn bij de zogenaamde Koningsspelen. Helaas dat de voogd dat mandaat niet van beide zijden heeft gekregen. Verder overleg tussen ouders onder begeleiding van advocaten was niet mogelijk, aangezien vader en zijn advocaat meteen de rechtbank heeft verlaten. Dit resulteert in de situatie dat tijdens de Koningsspelen geen ouder of bonusouder aanwezig zal zijn.
5.3.
Ernst van de zaak en het ontbreken van een concrete oplossingsinterventie
Het voorbeeld illustreert de ernst van de zaak, het onvermogen van de ouders om deze impasse te doorbreken en het ontbreken binnen Jeugd Bescherming Brabant van een concrete interventie om deze impasse te doorbreken. Dit, terwijl er zo een interventie wel bestaat: de schottenaanpak. Binnen de hulpverlening aan gescheiden ouders zijn methodieken veelal gericht op (herstel van) communicatie tussen ouders. Hierbij lijkt het uitgangspunt te zijn dat het kind/de kinderen zich enkel positief kunnen ontwikkelen als ouders constructief kunnen communiceren. Bij zowel de gerechtelijke- als hulpverleningswereld bestaat een ideaalbeeld van coöperatief ouderschap na scheiding, waarbij ouders geen ruzie maken en het kind/de kinderen evenredig tijd spenderen bij elke ouder.
Als ouders echter fundamenteel verschillend kijken naar wat belangrijk is in het leven (o.a. opvoeding, reden breuk) en waar deze verschillen leiden tot conflict, maakt insteken op coöperatief ouderschap (samenwerken en overleggen) niet (altijd) succesvol.
In de praktijk hebben jeugdbeschermers behoefte aan een werkwijze die aansluit bij gescheiden ouders die niet constructief met elkaar kunnen communiceren en het kind/de kinderen niet buiten hun strijd weten te houden. Ouders die gevangen zijn in conflictueus ouderschap. Is hier een alternatief te bieden naast de bestaande methodieken ? Ouders kunnen na scheiding op diverse manieren hun ouderschap vormgeven. Parallel ouderschap komt dan ook in beeld. Ouders richten zich hierbij vooral op eigen taken als ouder en de opvoedsituatie bij zichzelf thuis. Bij parallel ouderschap hebben ouders weinig tot geen overleg met elkaar. Elke ouder neemt de (eigen) verantwoordelijkheid voor hun kind/kinderen. Indien de situatie ernstig is dient binnen het parallel ouderschap
tijdelijkvoor een bijzondere vorm gekozen te worden:
de Schottenaanpak.
5.4.
De Schottenaanpak
De Schottenaanpak is de uiterste vorm van parallel ouderschap. De Schottenaanpak vindt altijd plaats binnen een ondertoezichtstelling. Binnen de Schottenaanpak wordt een denkbeeldig schot geplaatst tussen ouders tijdens een vooraf vastgelegde periode. Dit betekent onafhankelijk ouderschap in beide huishoudens, zonder rechtstreekse communicatie tussen ouders. Ouders bemoeien zich niet met elkaar.
Individuele hulpverlening voor ouders en het kind/de kinderen is verplicht.
Duidelijke grenzen en kaders worden vastgesteld door de GI om conflicten te verminderen of te voorkomen. Afspraken worden door de GI vooraf vastgelegd in een contract dat ouders ondertekenen. Ouders kunnen gedurende de Schottenaanpak verzoeken indienen bij de jeugdbeschermer van de GI tot het nemen van een besluit aangaande het kind/de kinderen. De GI neemt in die kwesties een bindende beslissing. In een kwestie als die van de Koningsspelen zou de GI dus de knoop doorhakken. Het is voor minderjarigen als [minderjarige] schrijnend te noemen dat deze interventie niet kan worden ingezet.
5.5.
De kinderrechter zal het verzoek van de GI, gelet op de ernst van de problematiek, toewijzen, maar voor beperkte duur. Nu gebleken is dat op 23 mei 2025 bij het Hof de mondelinge behandeling zal plaatsvinden ten aanzien van het door de moeder ingestelde hoger beroep over de zorg- en contactregeling en de uitkomst daarvan voor alle betrokkenen, [minderjarige] voorop, een zwaarwichtige beslissing zal zijn, ziet de kinderrechter aanleiding om de ondertoezichtstelling uit te spreken tot 15 oktober 2025 en het verzoek voor het overige aan te houden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling.
5.6.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk op de na te melden pro forma datum (kort) schriftelijk verslag zal uitbrengen over het verloop van de ondertoezichtstelling en de hulpverlening. Voorts dient de GI haar standpunt te geven ten aanzien van het resterend deel van het verzoek. Van de advocaten wordt verwacht dat zij de kinderrechter uiterlijk op de pro forma datum zullen informeren over de uitkomst van de beslissing over de zorg- en contactregeling in hoger beroep. Vervolgens zal de zaak opnieuw op een mondelinge behandeling worden ingepland, meer specifiek eind september/begin oktober 2025. Advocaten wordt verzocht reeds nu hun verhinderdata in die periode door te geven.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.8.
[minderjarige] heeft in haar gesprek met de kinderechter gezegd dat zij graag zelf een brief krijgt met de beslissing daarin. In die brief is het volgende opgenomen:
Beste [minderjarige] ,
Op 8 mei 2024 heb jij met mij gesproken. Je hebt mij toen verteld over het co-ouderschap van jouw ouders en de problemen die jij hierbij ondervindt.
Uitvoerig heb ik met jouw ouders stil gestaan bij het voorbeeld van de Koningsspelen. Ik weet niet hoe de dag voor jou is verlopen. Een gevraagde terugkoppeling heb ik niet meer gekregen.
Het verzoek tot het verlengen van de ondertoezichtstelling heb ik voor een beperkte periode van vijf maanden toegewezen.
Ik wil jouw ouders in de loop van dit jaar nog een keer spreken. Jij zult ook weer een uitnodiging krijgen voor een gesprek met mij. Dan zien we verder.
Ik hoop dat door deze brief voor jou duidelijk is over wat mijn beslissing is. Als je daarover vragen hebt, kun je deze aan [naam 1] en [naam 2] stellen.
Ik wens je heel veel succes toe en hoop dat het beter met je zal gaan in dit stuk van
jouw leven.
Vriendelijke groeten,
de kinderrechter.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 18 mei 2025 tot 15 oktober 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot
donderdag 18 september 2025 PRO FORMA, zulks met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 5.5. en 5.6. is overwogen;
6.4.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2025 door mrVan Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 16 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.