ECLI:NL:RBZWB:2025:2975

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
C/02/428644 / JE RK 24-2061 en C/02/432781 / JE RK 25-439
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige

Op 25 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in de zaken C/02/428644 / JE RK 24-2061 en C/02/432781 / JE RK 25-439. Deze beschikking betreft een ondertoezichtstelling en een machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg en begeleiding te bieden. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over de situatie van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende belanghebbenden, waaronder de ouders en de vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling, gehoord. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk is, evenals een machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een kortere periode. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om een passend woon- en behandelperspectief voor [minderjarige] te onderzoeken en heeft de Raad verzocht om een onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] uit te voeren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/428644 / JE RK 24-2061
C/02/432781 / JE RK 25-439
Datum uitspraak: 25 maart 2025
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en een machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat: mr. A. Koop-Van Vliet te Breda.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. I.M. d'Hont te Breda,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg te Breda.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de kinderrechter over de verzoeken te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
In de zaak C/02/428644 / JE RK 24-2061
- de beschikking van de kinderrechter van 5 december 2024 en alle daarin vermelde stukken;
- het verslag van de GI van 6 maart 2025.
In de zaak C/02/432781 / JE RK 25-439
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 6 maart 2025, ingekomen bij de griffie op
7 maart 2025;
- de instemmende verklaring van de onafhankelijke gedragswetenschapper van 12 maart 2025, ingekomen bij de griffie op 17 maart 2025.
1.2.
Op 25 maart 2025 heeft de kinderrechter de zaken gelijktijdig behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige] en haar advocaat;
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI, samen met een collega als toehoorder;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
[minderjarige] heeft voorafgaand aan de zitting, in het bijzijn van haar advocaat, ook apart een gesprek gevoerd met de kinderrechter waarbij [minderjarige] naar haar mening is gevraagd. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 18 april 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 29 april 2024 tot 29 april 2025.
2.3.
[minderjarige] verblijft sinds 7 juni 2024 op basis van een machtiging gesloten jeugdhulp bij [accommodatie 1] in [plaats 1] , zijnde een gesloten accommodatie voor jeugdhulp.
2.4.
Bij verzoekschrift van 12 november 2024 heeft de GI verzocht om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te verblijven voor de duur van drie maanden (C/02/428644 / JE RK 24-2061).
Bij beschikking van 5 december 2024 is een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [minderjarige] verleend met ingang van 7 december 2024 tot 1 april 2025. Het verzoek van de GI is voor het overige aangehouden tot aan de onderhavige mondelinge behandeling.
2.5.
Bij verzoekschrift van 6 maart 2025 heeft de GI verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook heeft de GI (opnieuw) verzocht om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te verblijven voor de duur van drie maanden (C/02/432781 / JE RK 25-439).

3.De verzoeken

3.1.
C/02/428644 / JE RK 24-2061
Ter beoordeling ligt voor het resterende deel van het verzoek van de GI om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te verblijven voor de periode van 1 april 2025 tot 29 april 2025.
3.2.
C/02/432781 / JE RK 25-439
Ter beoordeling ligt voor de verzoeken van de GI:
- tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar met ingang van 29 april 2025 tot 29 april 2026, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
- tot het verlenen van een machtiging om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van drie maanden met ingang van 29 april 2025 tot 29 juli 2025. De GI heeft bij dit verzoek een schriftelijke en door de onafhankelijke gedragswetenschapper ondertekende verklaring overgelegd waaruit blijkt dat de onafhankelijke gedragswetenschapper instemt met het verzoek.
Daarnaast verzoekt de GI om de brieven ‘beslissing tot geen thuisplaatsing’ van 4 februari 2025, die aan de ouders afzonderlijk zijn gericht, te behandelen. In deze brieven staat het opvoedbesluit van de GI, te weten dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij (één van) de ouders ligt en dat [minderjarige] elders zal opgroeien.

4.De standpunten

4.1.
De vertegenwoordigster van de GI, tevens de betrokken jeugdzorgwerkster, heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij, conform de aan de GI gegeven opdracht in de beschikking van 5 december 2024, onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid van een plaatsing van [minderjarige] op een hybride groep van [accommodatie 1] . Door [accommodatie 1] werd aangegeven dat [minderjarige] eerst een aantal vrijheden moest opbouwen voordat [minderjarige] naar een hybride groep zou kunnen doorstromen. Hiermee is [accommodatie 1] op verzoek van de jeugdzorgwerkster aan de slag gegaan, maar de uitvoering hiervan is lastig gebleken. [minderjarige] is met therapie gestart. Dit verliep aanvankelijk erg moeizaam. Inmiddels lukt het [minderjarige] om soms wat verdriet toe te laten, wat een enorme stap voor haar is. Wel blijft [minderjarige] het lastig vinden om haar emoties te reguleren. Ook wordt gezien dat [minderjarige] niets wil voelen, hetgeen zich uit in overmatig eten of zaken afhouden.
Het is [minderjarige] gelukt om met haar begeleiders van [accommodatie 1] een goed contact op te bouwen, waarbij zij op de groep weinig agressie laat zien. [minderjarige] blijft echter extreem makkelijk uit te lokken en zij vindt het lastig om oorzaak en gevolg te overzien. Gebleken is verder dat het volgen onderwijs op dit moment voor [minderjarige] niet mogelijk is. Er zijn op school meerdere incidenten geweest waarbij zij uit de les is verwijderd. Op dit moment gaat [minderjarige] niet naar school, en wordt geadviseerd om passende dagbesteding in te zetten. Er heerst nu veel onrust binnen [accommodatie 1] ; zowel op de groep waar [minderjarige] verblijft als daarbuiten. [minderjarige] ervaart hiervan veel last.
Half februari 2025 heeft [accommodatie 1] laten weten dat op de hybride groep van [accommodatie 1] voorlopig sprake is van een cliëntstop. Dit betekent dat [minderjarige] op dit moment niet door kan stromen naar een dergelijke groep. De stap naar een open behandelgroep van [accommodatie 1] is op dit moment nog te groot voor [minderjarige] gezien de strakke kaders en regels die zij nodig heeft om positieve stappen vooruit te kunnen zetten alsook de trauma’s die bij haar spelen en waaraan middels therapie nog gewerkt moet worden. Nu [accommodatie 1] voorts recent heeft aangegeven dat [minderjarige] binnen de gesloten behandelgroep aan haar leerplafond lijkt te zitten, is de jeugdzorgwerkster de mogelijkheden van een plaatsing van [minderjarige] elders, dus buiten [accommodatie 1] , aan het onderzoeken. De plaatsingsmogelijkheden van [minderjarige] buiten [accommodatie 1] zijn echter beperkt, onder meer vanwege haar complexe problematiek. Daarnaast is [minderjarige] nog te jong voor een plaatsing op een zelfstandigheidstrainingsgroep, zoals bij SDW. Er is aldus sprake van een impasse. De jeugdzorgwerkster heeft het Regionaal Expertise Team benaderd om mee te denken. Onduidelijk is echter wanneer dit team de casus van [minderjarige] gaat oppakken.
Volgens de jeugdzorgwerkster zou [accommodatie 2] , die een locatie in [plaats 2] en een locatie in [plaats 3] heeft, een geschikte organisatie voor [minderjarige] kunnen zijn om geplaatst te worden. [minderjarige] is bekend met deze organisatie vanuit een eerdere plaatsing, en binnen [accommodatie 2] zou de behandeling van [minderjarige] kunnen worden voortgezet en toegewerkt kunnen worden richting zelfstandigheid. De jeugdzorgwerkster is bereid om een plaatsingsmogelijkheid van [minderjarige] binnen [accommodatie 2] te onderzoeken, maar wel onder de voorwaarde dat [minderjarige] bereid is om aan zichzelf te werken en in het kader daarvan hulpverlening/therapie aan te gaan. [accommodatie 2] neemt namelijk enkel cliënten aan die intrinsiek gemotiveerd zijn voor behandeling.
De GI heeft, met inachtneming van het onderzoek dat door Groei Jeugdhulp en MST-CAN is verricht, besloten dat er binnen de huidige maatregel niet meer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige] bij één van de ouders. De GI vindt dat [minderjarige] niet bij hen kan opgroeien omdat de ouders onvoldoende kunnen aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft in haar opvoeding. Het is belangrijk dat [minderjarige] tot aan haar volwassenheid opgroeit op een plek waar zij begeleid en opgevoed wordt door professionals, waarbij zij duidelijke regels, grenzen, en structuur alsook therapie/behandeling aangeboden krijgt en richting zelfstandigheid gewerkt kan worden. Belangrijk is dat [minderjarige] over haar opgroeiperspectief duidelijkheid gaat krijgen zodat zij zich kan openstellen voor het wonen elders in plaats van bij haar ouders, meer specifiek haar vader.
Een verlenging van de ondertoezichtstelling is nodig aangezien [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, waarbij de inzet van hulpverlening in het gedwongen kader nodig is om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen dan wel te verminderen. De ouders zijn onvoldoende in staat om de noodzakelijk geachte hulpverlening voor [minderjarige] te organiseren. Tussen de ouders is sprake van veel strijd, en de problematiek die bij [minderjarige] speelt is complex.
4.2.
[minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, in het bijzijn van haar advocaat, verteld dat zij het niet naar haar zin heeft binnen [accommodatie 1] . Er gebeuren veel incidenten binnen [accommodatie 1] , waaronder op haar eigen groep, dat tot veel onrust leidt. Daarnaast verveelt [minderjarige] zich omdat zij niet naar school gaat en er geen dagbesteding voor haar is. Zij heeft een goed dag- en nachtritme en staat volgens de regels in de ochtend op tijd op, maar heeft gedurende de dag niets te doen anders dan op de bank hangen, roken en af en toe boodschappen halen. [minderjarige] volgt therapie, maar ze heeft niet het gevoel dat zij hiermee geholpen wordt. Er wordt weinig gesproken. [minderjarige] heeft enkele vrijheden binnen [accommodatie 1] opgebouwd. In het weekend verblijft zij bij haar tante [minderjarige] . Dat verloopt goed. Haar jongere broertjes en zusjes ziet zij minder dan afgesproken. [minderjarige] wil het liefst weer bij haar vader gaan wonen. Als dat niet mogelijk is, wil zij op een andere groep buiten [accommodatie 1] geplaatst worden waar de omgeving rustiger is en zij dagbesteding heeft. In het geval [minderjarige] nog langer binnen [accommodatie 1] moet verblijven, gaat zij nergens meer aan meewerken.
4.3.
De advocaat van [minderjarige] heeft namens [minderjarige] naar voren gebracht dat [minderjarige] positieve stappen heeft gezet binnen [accommodatie 1] . Ze heeft een normaal dag- en nachtritme, heeft een goed contact met de begeleiders van de groep, laat geen agressie zien op de groep en heeft zich voor het eerst open gesteld voor therapie. Daarnaast verlopen de weekenden bij tante [minderjarige] goed en heeft zij een positief contact met haar jongere broertjes en zusjes. Het huidige verblijf van [minderjarige] binnen [accommodatie 1] is echter niet meer passend. [minderjarige] kan vooralsnog niet doorstromen naar een hybride groep van [accommodatie 1] vanwege de cliëntstop die op dit moment geldt, en daarnaast ervaart [minderjarige] veel onrust binnen [accommodatie 1] . Dit belemmert [minderjarige] in haar groei.
[minderjarige] heeft nog steeds de wens om bij haar vader te wonen, maar zij ziet ook in dat zij behandeling nodig heeft. Dit staat op dit moment het wonen bij de vader in de weg. Ook een plaatsing op een open behandelgroep is op dit moment niet haalbaar. [minderjarige] kan er achter staan als zij wordt doorgeplaatst naar een andere behandelgroep buiten [accommodatie 1] , waar haar dagbesteding wordt geboden, om van daaruit toe te werken naar een open groep waarbij richting zelfstandigheid wordt gewerkt. [accommodatie 2] zou een passende organisatie voor [minderjarige] kunnen zijn om geplaatst te worden, te meer nu [accommodatie 2] kleinschalig is en [minderjarige] al bekend is met [accommodatie 2] . [minderjarige] staat ook open voor een plaatsing bij [accommodatie 2] . De mogelijkheid van een plaatsing van [minderjarige] bij [accommodatie 2] dient echter nog nader te worden onderzocht. Hierover bestaat op dit moment nog geen duidelijkheid. Gelet hierop, en om een vinger aan de pols te houden, wordt verzocht om de duur van de machtiging gesloten jeugdhulp te beperken tot twee maanden, onder aanhouding van het resterende deel.
Aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt nog voldaan.
4.4.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat de moeder kan instemmen met de voorliggende verzoeken van de GI. De moeder wil graag dat [minderjarige] geholpen wordt. Ondanks dat wordt aangegeven dat [minderjarige] positieve stappen heeft gezet, leest de moeder in de stukken ook dat er nog steeds veel zorgen zijn over het gedrag en de ontwikkeling van [minderjarige] . Een langer verblijf van [minderjarige] op een gesloten behandelgroep al dan niet buiten [accommodatie 1] is nog nodig zodat [minderjarige] aan zichzelf kan werken met passende behandeling/ therapie.
4.5.
Door en namens de vader is aangevoerd dat de vader zich grote zorgen maakt over de huidige situatie. De gesloten behandelgroep waar [minderjarige] nu binnen [accommodatie 1] verblijft, is niet (langer) geschikt. Er zijn weliswaar stappen vooruit gezet, maar deze stappen zijn klein. Bovendien geeft [accommodatie 1] aan dat het leerplafond van [minderjarige] lijkt te zijn bereikt. Daarnaast wordt [minderjarige] bij [accommodatie 1] geconfronteerd met vervelende zaken. Een verblijf van [minderjarige] binnen de gesloten jeugdhulp moet enkel worden voortgezet als er een goed en passend alternatief beschikbaar is. Er wordt nu gesproken over een eventuele plaatsing van [minderjarige] bij [accommodatie 2] . Met [accommodatie 2] heeft de vader goede ervaringen, maar onduidelijk is vooralsnog of een plaatsing van [minderjarige] bij [accommodatie 2] ook daadwerkelijk mogelijk is. Hiernaar moet nog onderzoek worden gedaan. In afwachting van een plaatsing bij [accommodatie 2] zou [minderjarige] eventueel bij de vader kunnen wonen. Belangrijk is dat de ontwikkelingen goed worden gemonitord en dat de GI, hoewel de inspanningen van de jeugdzorgwerkster worden gezien, met spoed op zoek gaat naar een andere passende plek voor [minderjarige] . Gelet hierop kan de vader beperkt instemmen met het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp, en wel voor maximaal twee maanden onder aanhouding van het resterende deel. Met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar kan de vader wel volledig instemmen.
De vader verzet zich tegen het perspectiefbesluit van de GI. De vader heeft nog altijd de hoop dat [minderjarige] vóór haar achttiende jaar bij hem terug kan worden geplaatst.
4.6.
De vertegenwoordigster van de Raad heeft aangegeven dat de Raad achter een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar kan staan. Ook kan de Raad instemmen met een voortzetting van het verblijf van [minderjarige] binnen de gesloten jeugdhulp, echter vooralsnog voor twee maanden. De situatie van [minderjarige] bij [accommodatie 1] is nijpend. Belangrijk is dat zo snel mogelijk een nieuwe passende plek voor [minderjarige] binnen de gesloten jeugdhulp wordt gevonden.
Alvorens advies te kunnen geven over het perspectief van [minderjarige] acht de Raad onderzoek hiernaar noodzakelijk. Met alle informatie die al voorhanden is van onder meer de GI, Groei Jeugdhulp en MST CAN, verwacht de vertegenwoordigster van de Raad dat dit onderzoek niet heel lang hoeft te duren. Belangrijk is dat [minderjarige] zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt over haar perspectief.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de ondertoezichtstelling
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op basis van de stukken en wat op mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het BW.
Hoewel er in de afgelopen periode positieve stappen zijn gezet binnen [accommodatie 1] , stelt de kinderrechter vast dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] heeft veel in haar leven meegemaakt dat haar heeft geschaad. Zij heeft veel begeleiding nodig, zowel in haar opvoedsituatie als voor haarzelf. De doelen die in het kader van de ondertoezichtstelling zijn gesteld, zijn nog niet (allemaal) behaald. Beide ouders zijn op dit moment niet in staat [minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft, waardoor zij niet kan thuis wonen. Dit is ingewikkeld voor [minderjarige] , die een sterke wens heeft om (weer) bij haar vader te wonen. [minderjarige] is inmiddels gestart met therapie. Gezien wordt dat zij een goede klik heeft met haar therapeut en soms zelfs wat verdriet durft toe te laten, maar het is voor [minderjarige] nog steeds lastig om zich open te stellen voor behandeling. Daarnaast volgt [minderjarige] op dit moment geen onderwijs en heeft zij geen dagbesteding. Zij ervaart veel onrust binnen [accommodatie 1] ; zowel op haar eigen groep als daarbuiten. Een doorstroming van [minderjarige] naar een hybride groep van [accommodatie 1] blijkt vooralsnog niet mogelijk vanwege een cliëntstop. Dit alles is zeer zorgelijk omdat haar ontwikkeling hierdoor op dit moment vrijwel stagneert. Door de GI wordt op dit moment de mogelijkheden onderzocht voor een plaatsing van [minderjarige] op een andere behandelgroep buiten [accommodatie 1] . Daarbij wordt een beroep gedaan op het Regionaal Expertise Team omdat de plaatsingsmogelijkheden van [minderjarige] beperkt zijn.
5.3.
De kinderrechter acht een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk om de ontwikkeling van [minderjarige] te monitoren en de benodigde behandeling te borgen. De rechtbank acht het hierbij van belang dat de GI met de betrokken hulpverlening de komende periode een passend woon- en behandelperspectief voor [minderjarige] gaat bepalen alsook dagbesteding voor haar gaat inzetten.
5.4.
Gelet op het voorgaande verlengt de kinderrechter de ondertoezichtstelling voor [minderjarige] voor de duur van een jaar. Deze beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Ten aanzien van de machtiging gesloten jeugdhulp
5.5.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, van de Jeugdwet kan een machtiging om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te verblijven alleen worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter:
a. jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren;
b. de opneming en het verblijf noodzakelijk en geschikt te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken, en:
c. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.
5.6.
Op basis van de stukken en wat op de mondelinge behandeling is besproken is de
rechtbank van oordeel dat aan de hiervoor genoemde gronden is voldaan.
[minderjarige] is een belast meisje. Zij heeft in haar jonge leven veel heftige gebeurtenissen meegemaakt die zij nog onvoldoende heeft kunnen verwerken. [minderjarige] is gestart met therapie, maar dit verloopt nog moeizaam. Zij is bereid om aan zichzelf te werken, maar het is voor [minderjarige] lastig om zich open te stellen voor behandeling. De kinderrechter acht het samen met de GI en betrokken hulpverleners van groot belang dat [minderjarige] voor haar problematiek behandeling aangaat en dat zij handvatten geboden krijgt om beter om te leren gaan met haar emoties en gebeurtenissen uit het verleden. Duidelijk is dat het haar vanuit de thuissituatie of een open setting (vooralsnog) niet lukt om deze behandeling aan te gaan, temeer nu de emotionele toestemming van de vader hiervoor niet consequent wordt gegeven. Gelet op de problematiek van [minderjarige] en de bestaande zorgen, is de kinderrechter met de GI en de gedragswetenschapper van oordeel dat op dit moment nog altijd niet kan worden volstaan met een andere beschermingsmaatregel dan gesloten jeugdhulp. Binnen een gesloten setting kan [minderjarige] de juiste kaders en behandeling worden geboden, waarbij ook de veiligheid van [minderjarige] kan worden beschermd.
5.7.
Wel ziet de kinderrechter aanleiding om een machtiging gesloten jeugdhulp voor een kortere periode dan verzocht te verlenen, zodat vinger aan de pols kan worden gehouden ten aanzien van de voortgang van de ontwikkeling van [minderjarige] binnen de gesloten jeugdhulp en haar vervolgplaatsing. Daartoe overweegt de kinderrechter dat haar op basis van de voorliggende informatie voldoende is gebleken dat een langer verblijf van [minderjarige] binnen [accommodatie 1] niet in haar belang is. [minderjarige] ervaart veel onrust binnen [accommodatie 1] , waarbij [minderjarige] haar leerplafond lijkt te hebben bereikt en doorstroming naar de hybride groep, waarop sinds eind 2024 is ingezet, vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort. Belangrijk is dat voor [minderjarige] op zo’n kort mogelijke termijn een andere passende behandelgroep wordt gevonden waar zij een verdere groei kan doormaken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [minderjarige] aangegeven open te staan voor een plaatsing bij [accommodatie 2] . Door de GI is toegezegd hiernaar met spoed onderzoek te verrichten, los van de mogelijkheden die het Regionaal Expertise Team – al dan niet op korte termijn – kan bieden.
5.8.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het resterende deel van het verzoek van de GI van 12 november 2024 tot plaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de periode van 1 april 2025 tot 29 april 2025 toewijzen.
Het, daarop aansluitende, nieuwe verzoek van de GI van 6 maart 2025 tot plaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zal worden verleend voor een maand, te weten voor de periode 29 april 2025 tot 29 mei 2025. Het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden, en worden behandeld tijdens een nieuwe mondelinge behandeling op [datum] 2025 om 9:00 uur.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk 20 mei 2025 schriftelijk verslag zal uitbrengen over het verloop van de machtiging gesloten jeugdhulp, alsook een standpunt te geven ten aanzien van het resterende deel van het verzoek (met toezending van haar verslag aan de advocaat van [minderjarige] en de advocaten van de ouders).
Toekomstperspectief
5.9.
De GI heeft een perspectiefbesluit over [minderjarige] genomen, inhoudende dat een thuisplaatsing van [minderjarige] bij één van de ouders niet meer aan de orde is. De moeder lijkt het met dit perspectiefbesluit eens te zijn, de vader verzet zich hiertegen.
5.10.
Voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de machtiging gesloten jeugdhulp acht de kinderrechter het van belang een oordeel te geven over dit perspectiefbesluit van de GI, temeer nu de onduidelijkheid hierover [minderjarige] lijkt te stagneren in haar ontwikkeling en de mate waarin zij zich kan openstellen voor behandeling. De Raad hanteert het beleid eerst onderzoek te doen alvorens de kinderrechter een (mondeling) advies te geven over het perspectief van de minderjarige. De Raad wil namelijk zelf alle partijen horen, zodat er een zorgvuldig en onafhankelijk advies kan worden gegeven. Nu de kinderrechter het, zoals hiervoor overwogen, het in het belang van [minderjarige] acht dat er duidelijkheid komt over haar perspectief zal de kinderrechter de Raad daarom verzoeken om de komende periode een onderzoek te doen naar het perspectief van [minderjarige] en, naar aanleiding daarvan, te rapporteren en te adviseren. Daarbij verzoekt de kinderrechter de Raad om in haar onderzoek de volgende vragen te beantwoorden en daarover schriftelijk advies uit te brengen:
- Ligt het perspectief van [minderjarige] wel of niet meer bij (één van) de ouders?
- Zijn er nog andere zaken van belang of geeft het onderzoek de Raad nog anderszins aanleiding tot het maken van opmerkingen of het verstrekken van adviezen aan de kinderrechter?
Gelet op de informatie die reeds beschikbaar is, waaronder de (onderzoeks)verslagen van Groei Jeugdhulp en MST-CAN, verwacht de kinderrechter dat het onderzoek van de Raad naar het perspectief van [minderjarige] niet lang hoeft te duren. Daarbij spreekt de kinderrechter de hoop uit dat het adviesrapport van de Raad gereed zal zijn voor de nieuwe mondelinge behandeling van [datum] 2025, zodat dit rapport en het advies van de Raad over het perspectief van [minderjarige] eveneens kan worden behandeld tijdens deze mondelinge behandeling.
Gelet hierop verzoekt de kinderrechter de Raad om uiterlijk op 20 mei 2025 rapport uit te brengen. Indien deze datum niet haalbaar voor de Raad zou zijn, verzoekt de kinderrechter de rechtbank hierover tijdig, uiterlijk op 6 mei 2025, te informeren.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
C/02/428644 / JE RK 24-2061
6.1.
verleent een machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 1 april 2025 tot 29 april 2025;
C/02/432781 / JE RK 25-439
6.2.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 29 april 2025 tot
29 april 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
verleent een machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 29 april 2025 tot 29 mei 2025;
houdt het resterende deel van het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp aan tot de nadere mondelinge behandeling van
[datum] 2025 te [uur]bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, Stationslaan 10, 4815 GW, in afwachting van:
- het verslag van de GI over het verloop van de machtiging gesloten jeugdhulp tevens wordt bericht of het resterende deel van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd (dit verslag dient uiterlijk 20 mei 2025 aan de advocaat van [minderjarige] , de advocaten van de ouders en de griffie van de rechtbank te worden toegestuurd)
- het adviesrapport van de Raad ten aanzien van het perspectief van [minderjarige] (dit rapport dient uiterlijk op 20 mei 2025 aan de advocaat van [minderjarige] , de advocaten van de ouders en de griffie van de rechtbank te worden toegestuurd, en voor zover dit niet haalbaar zou zijn, dient de Raad de rechtbank hierover tijdig, uiterlijk op 6 mei 2025, te berichten)
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die
mondelinge behandeling voor [minderjarige] en haar advocaat, de moeder en haar advocaat, de vader en zijn advocaat, de GI en de Raad;
6.6.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025 door mr. Van de Kraats, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 3 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.