ECLI:NL:RBZWB:2025:2976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
C/02/429489 / FARK 24-5718
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voogdij over minderjarige door grootouder met advies van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot voogdij over een minderjarige, ingediend door de oma van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de voogdij te beleggen bij de gecertificeerde instelling (GI), maar de rechtbank heeft dit advies niet gevolgd. De oma, die al het gezag over de moeder van het kind heeft, heeft verzocht om de voogdij over haar kleinkind te verkrijgen. De moeder van het kind, die minderjarig is, woont bij de oma en heeft haar steun nodig in de opvoeding van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relatie tussen de moeder en de oma is verbeterd en dat zij samen verantwoordelijk zijn voor de zorg voor het kind. De rechtbank heeft geen aanwijzingen gevonden dat de moeder en de oma niet in staat zijn om de zorg voor het kind te dragen. De rechtbank heeft daarom besloten om het verzoek van de oma toe te wijzen en haar te benoemen tot voogd over het kind, met de hoop dat het gezag op termijn kan worden overgedragen aan de moeder. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/429489 / FA RK 24-5718
Datum uitspraak: 4 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over voogdij
in de zaak van
[de oma (mz)],
hierna te noemen de oma (moederszijde),
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag 1] 2024 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] .
De rechtbank merkt als informanten aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd in Tilburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de oma van 3 december 2024, ontvangen door de griffie op 5 december 2024;
- het rapport van de Raad van 26 februari 2025 met als bijlage de schriftelijke bereidverklaring van de GI van 27 februari 2025, ontvangen door de griffie op
28 februari 2025.
1.2.
Op 25 maart 2025 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren besproken. Daarbij waren aanwezig:
- de oma met haar advocaat;
  • de moeder;
  • de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De minderjarige moeder is geboren op [geboortedag 2] 2009 in [geboorteplaats 1] . Zij is op
[geboortedag 1] 2024 in [woonplaats] bevallen van [minderjarige] . De vader van [minderjarige] is ook minderjarig.
2.2.
De oma is belast met het gezag over de moeder.
2.3.
De moeder woont met [minderjarige] bij de oma.

3.Het verzoek

3.1.
De oma heeft verzocht te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat zij wordt belast met de voogdij over [minderjarige] .
Bij het verzoek is een referteverklaring van de moeder meegezonden.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft onderzoek gedaan naar de gezagssituatie van [minderjarige] , en heeft de rechtbank bij rapport van 26 februari 2025 geadviseerd om het verzoek van de oma af te wijzen en de GI met de voogdij over [minderjarige] te belasten. De Raad heeft oog voor de positieve ontwikkeling in de relatie en samenwerking tussen de moeder en de oma, maar de Raad vindt deze ontwikkeling nog erg pril. Er komt veel op de moeder en de oma af met de komst van [minderjarige] en er zullen belangrijke beslissingen genomen moeten worden. Dit kan voor extra spanning zorgen als de moeder en de oma het niet met elkaar eens zijn, terwijl de oma daarnaast ook de zorg heeft over de andere kinderen binnen het gezin. De Raad vindt het belangrijk dat de oma en de moeder de positieve ontwikkeling in hun relatie en samenwerking kunnen voortzetten en de oma daarmee een steunende factor kan blijven voor de moeder en [minderjarige] . De GI kan op afstand meedenken over de ontwikkeling en opvoedingssituatie van [minderjarige] en de noodzakelijke beslissingen nemen vanuit een neutrale positie/afstand, zoals onder meer de inzet van hulpverlening indien dit nodig blijkt te zijn. De moeder en de oma kunnen zich zo richten op de opvoedingssituatie van [minderjarige] en het behoud van de onderlinge samenwerking. Daarbij heeft de Raad, in het geval de GI zou worden belast met de voogdij over [minderjarige] , geadviseerd om binnen twaalf maanden te evalueren of de moeder zelf belast kan worden met het gezag (door de moeder meerderjarig te laten verklaren) of dat de oma toch belast kan worden met de voogdij over [minderjarige] als de positieve lijn in hun relatie en samenwerking zich voortzet.
In aanvulling op het raadsrapport heeft de vertegenwoordigster van de Raad tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat voor de moeder, nadat kenbaar werd dat zij zwanger was, geen hulpverlening is ingezet, terwijl dit normaliter wel standaard plaats vindt bij tienermoeders. Dit is niet te wijten aan de moeder, maar maakt wel dat hierdoor het een en ander is blijven liggen. De Raad acht het van belang dat voor de moeder alsnog hulp komt, in die zin dat een professional samen met de moeder nader gaat bezien hoe zij haar leven zo zelfstandig mogelijk vorm kan geven en haar daarbij de begeleiding gaat bieden die zij nodig heeft. De moeder is nog erg jong. Door de geboorte van [minderjarige] wordt er veel van haar gevraagd. Gezien wordt dat de oma zeer steunend voor de moeder is en dat de moeder open staat voor advies en begeleiding van de oma bij de zorg voor [minderjarige] . Belangrijk is echter ook dat de oma de ruimte heeft om oma te kunnen zijn voor [minderjarige] en dat zij voldoende energie overhoudt om haar andere kinderen de zorg en aandacht te bieden die zij nodig hebben. Daarnaast sluit de Raad niet uit dat de moeder hulpverlening en/of behandeling nodig heeft vanwege haar belaste verleden waarbij mogelijk sprake is van hechtingsproblematiek. Dit kan het aangaan van een gezonde hechtingsrelatie tussen de moeder en [minderjarige] in de weg staan. Bij zowel de oma als de moeder bestaat op dit moment echter weerstand tegen hulpverlening, waardoor zij begeleiding van een professional afhouden. Zowel de moeder als de oma zien de noodzaak van hulpverlening niet in. Daarnaast lijken negatieve ervaringen in het verleden met de GI ook een rol te spelen. Dit is begrijpelijk, maar het belang van [minderjarige] staat voorop. Het is voor [minderjarige] heel belangrijk dat het goed blijft gaan met haar moeder, dat zij stabiel is en haar leven op de rit heeft. Indien de GI wordt belast met de voogdij over [minderjarige] , zal de inzet van hulpverlening worden gewaarborgd. Dit betekent niet dat hulpverlening zal worden afgedwongen, maar dat in samenspraak met de moeder (en de oma) nader zal worden bezien of, en zo welke hulpverlening voor de moeder helpend en geboden is. Dit als steuntje in de rug. De vertegenwoordigster van de Raad spreekt de hoop uit dat de moeder en de oma zich hiervoor alsnog open kunnen stellen.
4.2.
Door en namens de oma wordt verzocht om het advies van de Raad niet te volgen. Vanaf de zwangerschap van de moeder van [minderjarige] is er sprake geweest van een goede samenwerking tussen de moeder en de oma. Zij hebben beiden hun verantwoordelijkheid genomen, waarbij de moeder weer thuis bij de oma is gaan wonen. Er zijn geen discussies tussen de moeder en de oma. Hun onderlinge relatie is goed en stabiel. De moeder is zeer zorgzaam voor [minderjarige] , en de oma steunt de moeder daar waar nodig in de zorg voor [minderjarige] . De moeder staat hierin open voor tips en adviezen van de oma. Er zijn geen zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] . [minderjarige] ontwikkelt zich goed. Daarnaast is de vader van [minderjarige] betrokken, alsook de ouders van vader. Zij vangen [minderjarige] op op de dagen dat de moeder naar school gaat. Dit vindt plaats in goed onderling overleg. De moeder wordt binnenkort zestien jaar. In de periode tot aan haar achttiende jaar hoeven er geen grote gezagsbeslissingen over [minderjarige] genomen te worden. Daarnaast staat de oma open voor hulpverlening. Zij heeft in het verleden zelf de Toegang benaderd toen het met de moeder minder goed ging. Op dit moment wordt de noodzaak voor hulpverlening echter niet gezien. Dit omdat er geen zorgen zijn over de moeder en [minderjarige] . De meerwaarde van betrokkenheid door de GI, waarbij de GI belast zou worden met de voogdij over [minderjarige] , wordt dan ook niet gezien. Bovendien vreest de oma juist dat dit tot stress en spanningen zal leiden, en de relatie tussen haar en de moeder onder druk zal zetten. Vanuit negatieve ervaringen uit het verleden sluit de oma namelijk niet uit dat hulpverlening door de GI in het kader van de voogdij, tegen beter weten in, afgedwongen gaat worden. De oma is in staat het gezag over [minderjarige] op de juiste wijze uit te oefenen, in samenspraak met de moeder. Primair wordt aldus verzocht om het verzoek van de oma om haar met de voogdij over [minderjarige] te belasten toe te wijzen. Subsidiair wordt, voor zover de rechtbank betrokkenheid van de GI toch nodig zou achten, verzocht om de GI voorlopig (voor de duur van drie maanden) met de voogdij over [minderjarige] te belasten om nader onderzoek te doen naar de opvoedsituatie van [minderjarige] en de noodzaak tot het inzetten van hulpverlening en op grond daarvan te beslissen bij wie de voogdij over [minderjarige] het beste kan worden belegd.
4.3.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij kan instemmen met het verzoek van de oma. De moeder ervaart veel steun van de oma, en de relatie tussen haar en moeder is nu goed. Zij heeft het verleden een plekje gegeven. [minderjarige] ontwikkelt zich goed, en de moeder zorgt samen met haar familie en de familie van de vader voor [minderjarige] . Dit verloopt goed. De moeder begrijpt dan ook niet waarom de GI betrokken zou moeten worden. Dit zou alleen maar stress en spanningen opleveren voor de moeder, en de relatie tussen haar en de oma in negatieve zin beïnvloeden. Dat is niet in het belang van [minderjarige] .
4.4.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij eveneens achter het verzoek van de oma staat. Zijn moeder had aanvankelijk moeite met het jonge ouderschap van de vader. Zij heeft dit naast haar neer kunnen leggen, en biedt hem hierin samen met zijn vader steun. De vader heeft contact met [minderjarige] thuis en bij de moeder. Zijn ouders passen op [minderjarige] op de dagen dat hij en de moeder naar school gaan.
4.5.
De vertegenwoordigster van de GI heeft aangegeven dat de GI, zoals schriftelijk al verklaard, bereid is de (tijdelijke) voogdij over [minderjarige] uit te voeren in het geval het verzoek van de oma zou worden afgewezen. Daarbij zal ingezet worden op samenwerking tussen de moeder en de oma. De bedoeling is niet om zaken af te dwingen, maar om samen te onderzoeken wat de moeder eventueel extra, al dan niet aan hulpverlening, nodig heeft om [minderjarige] zo goed mogelijk te kunnen opvoeden en om haar eigen leven vorm te geven. Daarnaast zal onderzocht worden of het gezag op termijn overgedragen kan worden aan de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 1:253b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat indien ten aanzien van een kind alleen het moederschap vaststaat van de vrouw uit wie het kind geboren is of indien de ouders van een kind niet met elkaar zijn gehuwd dan wel gehuwd zijn geweest en zij het gezag niet gezamenlijk uitoefenen, de minderjarige moeder uit wie het kind is geboren van rechtswege het gezag alleen uitoefent, tenzij zij bij haar bevalling onbevoegd tot het gezag was.
5.2.
Artikel 1:246 van het BW bepaalt dat minderjarigen onbevoegd zijn tot het gezag.
5.3.
Nu de moeder minderjarig is, is zij aldus onbevoegd tot het gezag over [minderjarige] .
5.4.
Er is geen sprake van andere juridische ouder die op grond van artikel 1:253q, derde lid, van het BW met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] kan worden belast, omdat de vader ook nog minderjarig is. Dit betekent dat er sprake is van een gezagsvacuüm.
5.5.
Op grond van artikel 1:295 van het BW benoemt de rechtbank een voogd over alle minderjarigen die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien. Een verzoek tot het benoemen van een voogd kan ingevolge artikel 1:299 van het BW onder meer worden gedaan door bloed- en aanverwanten van de minderjarige.
5.6.
De oma heeft verzocht haar te belasten met de voogdij over [minderjarige] . Gebleken is dat de moeder (en de vader) met dit verzoek van de oma kunnen instemmen, maar de Raad niet. De Raad adviseert vooralsnog de GI met de voogdij over [minderjarige] te belasten.
5.7.
De rechtbank volgt de Raad niet in haar advies. Anders dan de Raad, verzetten de belangen van de moeder en [minderjarige] zich naar het oordeel van de rechtbank niet tegen een belasting van de oma met het gezag over [minderjarige] . Zij overweegt daartoe het volgende.
5.8.
Voorafgaand aan de zwangerschap van de moeder, ging het een periode niet goed met de moeder en in de opvoedingsrelatie tussen de moeder en de oma. Zo liet de moeder in 2022 gedragsproblemen zien en is zij toen weggelopen. Hierna heeft de moeder op een [groep] gewoond alwaar zij zwanger is geraakt.
5.9.
Gedurende de zwangerschap van de moeder is de relatie tussen de moeder en de oma echter verbeterd. De moeder is weer bij de oma gaan wonen, waarbij de oma de moeder heeft ondersteund in haar zwangerschap. Ook na de bevalling van de moeder van [minderjarige] , nu vier maanden verder, verloopt de relatie tussen de moeder en de oma goed. De moeder staat open voor tips en adviezen van de oma, en de oma ziet dat de moeder haar verantwoordelijkheid neemt voor [minderjarige] . De moeder zorgt goed voor [minderjarige] , en staat in goed contact met de vader van [minderjarige] en zijn familie. Beide ouders van de vader zijn inmiddels betrokken in het leven van [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling is verder gebleken dat de moeder weer naar school gaat. Zij heeft haar opleiding opgepakt, waarbij [minderjarige] tijdens schooldagen van de moeder wordt opgevangen de ouders van de vader.
5.10.
Hoewel aan de moeder - in afwijking van de standaardprocedure - gedurende haar zwangerschap en na haar bevalling geen hulpverlening is geboden in het kader van tienermoederschap, is de rechtbank op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de moeder de zorg voor [minderjarige] samen met de oma, de vader en diens ouders kan dragen. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de moeder en de oma hierin overvraagd worden. Het lukt de oma om de zorg voor haar andere kinderen te combineren met de zorg voor de moeder en [minderjarige] en hierin samen met de moeder zaken op te pakken, zoals onder andere school.
5.11.
Gelet op dit alles verdienen de moeder en de oma naar het oordeel van de rechtbank een groot compliment. Zij hebben samen mooie stappen gezet in het belang van [minderjarige] . De rechtbank ziet hierin voorts reden om de wens van de oma en de moeder (en de vader), dat de oma met de voogdij over [minderjarige] wordt belast, te respecteren. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij met de Raad weliswaar het belang kan inzien van nadere begeleiding en/of ondersteuning van de moeder (en eventueel de oma) in de zorg en opvoeding van [minderjarige] en het zelfstandig vorm geven van het leven van de moeder, maar van een noodzaak tot het inzetten van hulpverlening is de rechtbank op dit moment niet gebleken. Zoals hiervoor al is overwogen, gaat het immers goed met de moeder, [minderjarige] en ook de oma in de huidige situatie. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat de moeder en de oma niet open zouden staan voor hulpverlening, maar wel voor hulpverlening binnen het gedwongen kader. Redengevend hiervoor zijn de negatieve ervaringen die de oma en de moeder eerder in het verleden hebben opgedaan met de GI. Voorkomen moet worden dat betrokkenheid van de GI in het kader van de voogdij dusdanige spanningen en stress bij de moeder en de oma gaat opleveren, zoals door hen ook meermaals naar voren gebracht tijdens de mondelinge behandeling, dat dit de huidige situatie negatief zou beïnvloeden. Dit risico wil de rechtbank niet nemen, temeer gezien de omstandigheid dat er op dit moment geen zorgen zijn over de opvoedingssituatie van [minderjarige] en haar ontwikkeling.
5.12.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de oma toewijzen. De oma wordt voldoende in staat geacht om de voogdij over [minderjarige] , in samenspraak met de moeder, te dragen. Daarbij spreekt de rechtbank voorts de hoop uit dat op termijn het gezag over [minderjarige] kan worden overgedragen aan de moeder. Het is aan de moeder om in de komende periode te laten zien dat zij voldoende mogelijkheden heeft om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
benoemt [de oma (mz)] , geboren op [geboortedag 3] 1994 te [geboorteplaats 2] tot voogd over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2024 te [woonplaats] ;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.