Op 10 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, tot 29 april 2026, op basis van de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen. De zaak werd behandeld in een mondelinge zitting met gesloten deuren, waarbij de ouders, stiefouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De kinderrechter heeft de betrokkenheid van de GI benadrukt, die moet zorgen voor de voortgang van het hulpverleningstraject en de communicatie tussen de ouders moet verbeteren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de doelen die in het afgelopen jaar zijn gesteld niet volledig zijn behaald. Er is nog steeds sprake van een verstoorde relatie tussen de ouders en de kinderen, en de communicatie tussen de ouders verloopt moeizaam. De vader en stiefmoeder hebben aangegeven dat zij veel last ondervinden van de houding van de moeder en stiefvader, terwijl de moeder haar medewerking aan het hulpverleningstraject heeft aangeboden. De kinderrechter heeft de hoop uitgesproken dat de ouders hun verantwoordelijkheid nemen en samenwerken aan de verbetering van de situatie voor de kinderen.
De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft ook een brief aan [minderjarige 2] beloofd, waarin de beslissing wordt toegelicht. De zaak illustreert de complexiteit van gezinsdynamieken en de noodzaak van professionele begeleiding in situaties van ondertoezichtstelling.