ECLI:NL:RBZWB:2025:2977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
C/02/432636 / JERK 25-402
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinsdynamiek

Op 10 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, tot 29 april 2026, op basis van de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen. De zaak werd behandeld in een mondelinge zitting met gesloten deuren, waarbij de ouders, stiefouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De kinderrechter heeft de betrokkenheid van de GI benadrukt, die moet zorgen voor de voortgang van het hulpverleningstraject en de communicatie tussen de ouders moet verbeteren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de doelen die in het afgelopen jaar zijn gesteld niet volledig zijn behaald. Er is nog steeds sprake van een verstoorde relatie tussen de ouders en de kinderen, en de communicatie tussen de ouders verloopt moeizaam. De vader en stiefmoeder hebben aangegeven dat zij veel last ondervinden van de houding van de moeder en stiefvader, terwijl de moeder haar medewerking aan het hulpverleningstraject heeft aangeboden. De kinderrechter heeft de hoop uitgesproken dat de ouders hun verantwoordelijkheid nemen en samenwerken aan de verbetering van de situatie voor de kinderen.

De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft ook een brief aan [minderjarige 2] beloofd, waarin de beslissing wordt toegelicht. De zaak illustreert de complexiteit van gezinsdynamieken en de noodzaak van professionele begeleiding in situaties van ondertoezichtstelling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432636 / JE RK 25-402
Datum uitspraak: 10 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
[de stiefmoeder],
hierna te noemen de stiefmoeder (partner van de vader),
wonende in [woonplaats 2] ,
[de stiefvader],
hierna te noemen de stiefvader (partner van de moeder),
wonende in [woonplaats 1] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 27 februari 2025, ontvangen door de rechtbank op 27 februari 2025;
  • het door [minderjarige 1] ingezonden keuzeformulier met brief van 23 maart 2025, binnengekomen bij de rechtbank op 27 maart 2025;
  • de brief van de stiefmoeder van 3 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en de stiefvader;
- de vader;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
De stiefmoeder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1.3.1
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om met de kinderrechter over het verzoek van de GI te praten tijdens een kindgesprek of om hierover een brief aan de kinderrechter te schrijven. [minderjarige 1] heeft aan de kinderrechter een brief geschreven en [minderjarige 2] heeft met de kinderrechter gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] aan haar heeft geschreven en wat [minderjarige 2] aan haar heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] woont bij de vader en de stiefmoeder en [minderjarige 2] woont bij de moeder en de stiefvader.
2.3.
Bij beschikking van 29 april 2024 van de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 29 april 2024 tot 29 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Namens de GI is, onder verwijzing naar het verzoekschrift met bijlagen, aangevoerd dat in het afgelopen jaar aan de volgende doelen is gewerkt:
1) [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een positief en onbelast contact met elkaar;
2) [minderjarige 2] heeft een positief en onbelast contact met zijn vader;
3) [minderjarige 1] heeft een positief en onbelast contact met zijn moeder;
4) De ouders kunnen op een constructieve manier met elkaar communiceren.
Ondanks intensieve inspanningen van de GI zijn voormelde doelen grotendeels niet behaald. Dit komt vooral door de aanhoudende strijd tussen beide ouders, door de weigerachtige houding van de vader en door de stiefmoeder ten aanzien van contactherstel en door de emotionele belasting die dit bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veroorzaakt.
Hoewel de moeder en [minderjarige 2] uitdrukkelijk te kennen geven [minderjarige 1] enorm te missen waarbij de moeder aangeeft bereid te zijn om alles in het werk te stellen om weer in contact met [minderjarige 1] te komen, houdt [minderjarige 1] het contact met de moeder en [minderjarige 2] tot op de dag van vandaag volledig af.
In een gesprek met de GI heeft [minderjarige 1] duidelijk aangegeven geen enkele behoefte te hebben aan hulpverlening, gesprekken of contactherstel met de moeder en [minderjarige 2] .
Met betrekking tot het contact tussen [minderjarige 2] en de vader is ingezet op gesprekken met zowel [minderjarige 2] als de vader, waarbij het doel was om voorzichtig in kleine stappen het contact tussen [minderjarige 2] en de vader tot stand te brengen. Deze inspanning heeft ertoe geleid dat [minderjarige 2] en de vader telefonisch met elkaar in contact zijn gekomen. De gesprekken verliepen positief en onbelast maar na een aantal gesprekken heeft de vader om hem moverende redenen het contact toch stop gezet. De vader en stiefmoeder geven aan dat [minderjarige 2] bij hen welkom is maar stellen daarbij behoorlijk wat voorwaarden en irreële verwachtingen ten opzichte van [minderjarige 2] . Gesprekken hierover met de vader en de stiefmoeder hebben bij hen vooralsnog tot onvoldoende inzicht geleid waarbij zij niet zien wat het effect en het mogelijke gevolg kan zijn van hun houding en standpunten ten opzichte van [minderjarige 2] .
Voor [minderjarige 2] is inmiddels, na een lange wachttijd, [traject] opgestart. Dit traject richt zich op het verwerken van emoties, veerkrachtversterking en op het omgaan met teleurstellingen. Tijdens de behandeling wordt er ook gekeken naar de mogelijkheden en de voorwaarden voor [minderjarige 2] om het contactherstel met de vader, dat [minderjarige 2] nog steeds graag wenst, op een veilige en ondersteunende manier te laten plaatsvinden.
Wat betreft de ouders is er ingezet op het maandelijks versturen van een e-mail naar elkaar, waarin de vader met betrekking tot [minderjarige 1] en de moeder met betrekking tot [minderjarige 2] een update aan elkaar geven over de ontwikkeling en het welzijn van de jongens. Beide ouders houden zich hieraan maar deze vorm van communicatie loopt nog niet geheel onbelast. Betrokkenheid van de GI, om de ouders bij te sturen en/of te corrigeren, is (soms) nog nodig.
Nu er nog altijd sprake is van een verstoorde ouder-kindrelatie en een verstoorde relatie tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , worden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Dit maakt dat de GI het noodzakelijk acht om een intensief traject in te zetten waarin niet alleen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] maar ook beide ouders en, indien mogelijk, ook de stiefouders worden meegenomen. Er heeft een aanmelding plaatsgevonden voor een hulpverleningstraject bij Gezin van [hulpverlening] , waarin gezamenlijk zal worden gewerkt aan het herstellen van de gezinsdynamiek en aan het creëren van rust en stabiliteit in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden is nodig om de voortgang van het voormelde hulpverleningstraject te kunnen monitoren en om te kunnen borgen dat positieve ontwikkelingen daadwerkelijk beklijven. De doelen waarop de GI wil gaan inzetten zijn:
1) Inzicht krijgen in de haalbaarheid van contactherstel tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
2) Indien er geen sprake is van contactherstel, de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] psycho-educatie bieden in de gevolgen van ouderverstoring en onthechting met als doel inzicht te geven in de gevolgen van de huidige situatie met betrekking tot de ouder-kindrelatie;
3) Het in kaart brengen van veiligheid door middel van de MASIC op het gebied van onderlinge oudercommunicatie;
4) Het bieden van goed ouderschap door de ouders naast elkaar, waarbij het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bovenaan staat;
5) Het zicht krijgen op de behoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met betrekking tot de ouder-kindrelatie.
4.2.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij en de moeder niet verder komen. Er is al zesenhalf jaar hulpverlening betrokken maar zonder resultaat. De vader verwacht niet dat een verlenging van de ondertoezichtstelling zal leiden tot een wijziging van de situatie. Tussen hem en [minderjarige 2] is nu sprake van een licht contact. Er is veel gebeurd in het verleden waardoor [minderjarige 1] het contact met de moeder afhoudt. In het belang van [minderjarige 1] en van [minderjarige 2] is de vader bereid om mee te werken aan het hulpverleningstraject van [hulpverlening] .
4.3.
De stiefmoeder heeft in haar brief van 3 april 2025 aangegeven dat zij en de vader veel last ervaren van de houding en het gedrag van de moeder en de stiefvader. Er worden door hen regelmatig zaken over de stiefmoeder en de vader op social media geplaatst die niet netjes zijn. Ook krijgen zij vaak boze mails met bedreigingen toegestuurd. [minderjarige 1] heeft veel meegemaakt met zijn moeder, waardoor hij al langere tijd geen contact met de moeder wil. Volgens de stiefmoeder heeft [minderjarige 1] zijn rust gevonden bij de vader en haar. [minderjarige 2] is bij hen welkom maar dient zich wel aan de regels te houden. De stiefmoeder en de vader willen met rust worden gelaten. De betrokkenheid van verschillende instanties heeft tot op heden niets opgeleverd.
4.4.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij kan instemmen met een verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij staat achter de doelen waaraan de GI het komende jaar wil werken. De moeder zal haar medewerking aan het hulpverleningstraject van [hulpverlening] verlenen. Het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] staat voorop. [minderjarige 2] wenst graag contact met de vader en [minderjarige 1] . De moeder ondersteunt [minderjarige 2] daarin. De moeder wil graag weer in contact komen met [minderjarige 1] . Zij heeft al tweeënhalf jaar geen contact met [minderjarige 1] en dat doet haar veel verdriet.
4.5.
De stiefvader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven aanwezig te zijn ter ondersteuning van de moeder. Hij wil niets naar voren brengen met betrekking tot het verzoek van de GI, anders dan dat aan het hulpverleningstraject van [hulpverlening] door iedereen moet worden meegewerkt omdat het anders geen kans van slagen heeft.
4.6.
[minderjarige 1] heeft in zijn brief van 23 maart 2025 aangegeven dat hij met zijn moeder en [minderjarige 2] geen contact meer wil door alles wat is voorgevallen. Hij heeft bij zijn vader rust gevonden en kan goed overweg met zijn stiefmoeder. Een verlenging van de ondertoezichtstelling vindt [minderjarige 1] niet nodig.
4.7.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat hij graag contact wil met zijn vader en met [minderjarige 1] . Hij mist hen heel erg. [minderjarige 2] ervaart steun van de jeugdzorgwerker en van de [traject] -therapeut. Hij wil graag dat zij betrokken blijven. Daarnaast staat [minderjarige 2] in goed contact met zijn mentor van school en heeft hij verschillende vrienden met wie hij kan praten. [minderjarige 2] vindt het erg jammer dat het contact met zijn vader is gestopt, op enkele appberichtjes na. [minderjarige 2] heeft het fijn bij zijn moeder en stiefvader.

5.De beoordeling

Wettelijk kader

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
Overwegingen
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds voldaan is aan het wettelijk criterium genoemd in artikel 1:255, eerste lid, van het BW.
5.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden nog altijd ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De doelen die in het afgelopen jaar in het kader van de ondertoezichtstelling zijn gesteld, zijn niet (volledig) behaald. Het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder en [minderjarige 2] is nog niet hersteld. Tussen [minderjarige 2] en de vader is het contact in het afgelopen jaar opgestart maar na enkele telefonische contacten weer gestagneerd. Daarnaast is tussen de ouders nog altijd sprake van een slechte verstandhouding, met vele spanningen onderling.
5.4.
De kinderrechter acht de doelen waaraan de GI (verder) wil werken passend bij de situatie. Daarnaast acht de kinderechter het van belang dat door de GI ook en/of meer ingezet gaat worden op parallel solo ouderschap. Dit zodat de ouders gaan leren hun focus te verleggen naar het eigen ouderschap, in de hoop dat het patroon van strijd tussen de ouders daarmee wordt doorbroken en er rust en stabiliteit voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt. Het door de GI ingezette hulpverleningstraject van [hulpverlening] , waarin niet alleen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] maar ook de ouders en de stiefouders betrokken zullen worden, kan daarbij zeer helpend zijn. De kinderrechter spreekt dan ook de hoop uit dat de ouders, zoals door hen toegezegd tijdens de mondelinge behandeling, aan dit hulpverleningstraject hun medewerking zullen verlenen in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Belangrijk is dat de ouders hierin hun verantwoordelijkheid gaan nemen en dat zij gaan kijken wat zij zelf kunnen doen om de situatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verbeteren zonder daarbij naar de ander te wijzen.
5.5.
[minderjarige 2] heeft in het kindgesprek duidelijk te kennen gegeven het contact met zijn vader en [minderjarige 1] erg te missen. Dit doet hem veel verdriet, net als de moeder, die graag weer in contact zou willen komen met [minderjarige 1] . [minderjarige 1] houdt het contact op dit moment volledig af met [minderjarige 2] en de moeder. Hij heeft hiervoor zijn redenen maar naar deze redenen zal nader onderzoek moeten plaatsvinden. Achterhaald dient te worden wat hierachter zit en hoe tot een vorm van contact tussen [minderjarige 1] en de moeder en [minderjarige 2] kan worden gekomen. Ook dient onderzocht te worden hoe het contact tussen [minderjarige 2] en de vader weer opgestart kan worden. De kinderrechter betreurt het dat eerdere telefonische contacten tussen [minderjarige 2] en de vader, die aanvankelijk positief en onbelast verliepen, stil zijn komen liggen, temeer nu dit [minderjarige 2] veel verdriet doet en hij hiermee mogelijk zijn vertrouwen in zijn vader gaat verliezen.
5.6.
Vanwege de ernst van de problematiek en de stappen die nog gezet moeten worden, acht de kinderrechter een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de verzochte duur van een jaar passend en aangewezen. Belangrijk is dat de GI betrokken blijft om regie te voeren in de gezinnen en om de inzet en voortgang van hulpverlening te kunnen waarborgen. Gelet op het vorenstaande zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden verlengd met ingang van 29 april 2025 tot 29 april 2026.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Brief aan [minderjarige 2]
5.8.
In het kindgesprek is aan [minderjarige 2] gevraagd hoe hij op de hoogte wil worden gesteld van de beslissing. [minderjarige 2] heeft daarop aangegeven graag in een brief een terugkoppeling van de beslissing te krijgen. Daarom zal in een aparte brief aan [minderjarige 2] kort worden uitgelegd wat de beslissing is. De kinderrechter acht het van belang dat beide ouders op de hoogte zijn van de inhoud van de brief die [minderjarige 2] ontvangt. Vandaar dat de tekst van de brief hieronder wordt weergegeven:
“Beste [minderjarige 2] ,
Op 10 april 2025 heb jij gesproken met de kinderrechter over het verzoek dat door de GI is gedaan, namelijk om de ondertoezichtstelling te verlengen. De kinderrechter heeft je toen beloofd per brief te laten weten wat haar beslissing is en waarom.
De kinderrechter heeft besloten dat de ondertoezichtstelling van jou (en van [minderjarige 1] ) wordt verlengd met een jaar. Dat betekent dat de jeugdzorgwerker, [naam], komend jaar nog betrokken zal zijn en dat jij haar zal blijven zien. Ook blijft [traject] doorlopen, waarvan jij hebt aangegeven dit prettig te vinden. Daarnaast zal een hulpverlener van [hulpverlening] komen om samen met jou, [minderjarige 1] , jouw ouders en stiefouders te kijken hoe de situatie verbeterd kan worden en wat hiervoor nodig is. De hulpverlening van [hulpverlening] moet nog starten.
De kinderrechter hoopt dat met deze hulpverlening er minder ruzies zullen zijn tussen jouw ouders en dat er weer contact komt tussen jou, [minderjarige 1] en jouw vader. Dat is het allerliefste wat jij wil.
De kinderrechter wenst jou het beste en bedankt jou voor het gesprek dat jij met haar hebt willen voeren.
Deze brief wordt ook opgenomen in de beschikking (dat is de schriftelijke uitwerking van de uitspraak die de kinderrechter heeft gedaan) die iedereen krijgt.”

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 29 april 2025 tot 29 april 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2025 door mr. Bogaert, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 17 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s- Hertogenbosch .