3.4GEVRAAGDE INFORMATIE
Ik ontvang de gevraagde informatie, graag alsnog uiterlijk 17 mei 2024. Het informatieverzoek dateert namelijk reeds van oktober 2023.”
15. Belanghebbende stelt dat uit de tekst van deze brief blijkt dat de behandelaar van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020 is geïnformeerd over het informatieverzoek, en dat dat informatieverzoek dus niet in het kader van de behandeling van het bezwaar ter
zake van de aanslag IB/PVV 2020 aan de buitenlandse autoriteiten is toegestuurd maar nadrukkelijk in het kader van het woonplaatsonderzoek. Nu het informatieverzoek in het kader van het woonplaatsonderzoek is gedaan, volgt uit deze brief niet dat de bezwaarbehandelaar voornemens was op die grond de termijn voor het doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020 op te schorten en al helemaal niet dat het informatieverzoek noodzakelijk was of kon zijn voor de behandeling van het bezwaar, aldus belanghebbende.
16. Kort samengevat komt de in 14 geciteerde brief erop neer dat aan belanghebbende, via de huidige gemachtigden, is meegedeeld dat namens de inspecteur aan een buitenlandse instantie informatie is gevraagd en dat dat ter kennis is gebracht aan degene die namens de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020 behandelde. Door de toevoeging dat dat dat ter kennis brengen (mede) geschiedde in het kader van de in artikel 4:15, eerste lid, onderdeel b, van de Awb moet voor belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank duidelijk zijn geweest dat de inspecteur die informatie mede redelijkerwijs noodzakelijk achtte voor de afwikkeling van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aldus voldaan aan de in artikel 4:15, eerste lid, onderdeel b, van de Awb gestelde voorwaarden voor het van rechtswege opschorten van de termijn voor het doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020.
17. Aan het in 16 vermelde oordeel doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat de persoon die de e-mail en brief van 2 mei 2024 heeft gestuurd niet dezelfde persoon was als degene die de uitspraak op bezwaar moest doen, omdat beide personen optraden namens de inspecteur. Aan het oordeel doet evenmin af dat de huidige gemachtigden niet optraden als gemachtigde van belanghebbende voor het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020. De rechtbank acht aannemelijk dat voor belanghebbende, door de kennisgeving aan de huidige gemachtigden, de inhoud en gevolgen van die e-mail en brief voor het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020 voldoende kenbaar waren, reeds omdat uit de brief blijkt dat de informatie ook voor het jaar 2020 werd opgevraagd in het kader van het woonplaatsonderzoek waarvoor de huidige gemachtigden namens belanghebbende optraden.
18. Belanghebbende stelt nog dat de informatie die de inspecteur (in de toekomst) uit het buitenland wenst te ontvangen niet kan bijdragen aan de beoordeling van het bezwaar, zodat er helemaal geen sprake kan zijn van 'noodzakelijke informatie' ter beoordeling van het bezwaar als bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, onderdeel b, van de Awb. De inspecteur stelt – kortgezegd – dat hij de informatie onder meer nodig acht voor de beoordeling van de subjectieve en objectieve belastingplicht voor de IB/PVV van belanghebbende in Nederland. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Daarmee is aannemelijk dat sprake is van noodzakelijke informatie in de zin van artikel 4:15, eerste lid, onderdeel b, van de Awb.
19. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de uitspraak van de rechtbank van 10 december 2024 niet in stand kan blijven. Het verzet is gegrond.
20. De rechtbank ziet aanleiding ook uitspraak te doen op het beroep wegens niet tijdig beslissen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur belanghebbende tijdig medegedeeld dat voor de uitspraak op bezwaar redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd zodat de termijn voor het doen van uitspraak van rechtswege is opgeschort tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is. Het beroep wegens niet tijdig beslissen is daarom ongegrond.
21. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.