In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 69.138. Tijdens de bezwaarprocedure heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en een forfaitaire kostenvergoeding van € 296 toegekend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Dit oordeel is gebaseerd op de beoordeling van de beroepsgronden van belanghebbende en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de forfaitaire vergoeding rechtvaardigen. Het beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de inspecteur op het verzoek om een integrale kostenvergoeding in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.