In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, met een belastbaar inkomen van € 44.231. Daarnaast waren er belastingrente en boetes opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende werd gegrond verklaard, maar de inspecteur kende slechts een forfaitaire kostenvergoeding toe van € 592.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet tegen beter weten in heeft gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de forfaitaire vergoeding rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag is uitgegaan van de resultaten van een boekenonderzoek, en dat er geen bewijs is dat de aanslag geen stand zou houden op het moment van opleggen.
De uitspraak bevestigt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de afwijzing van de inspecteur op het verzoek om een integrale kostenvergoeding in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.