ECLI:NL:RBZWB:2025:3001

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
BRE 23/10550
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, met een belastbaar inkomen van € 44.231. Daarnaast waren er belastingrente en boetes opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende werd gegrond verklaard, maar de inspecteur kende slechts een forfaitaire kostenvergoeding toe van € 592.

De rechtbank oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet tegen beter weten in heeft gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de forfaitaire vergoeding rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag is uitgegaan van de resultaten van een boekenonderzoek, en dat er geen bewijs is dat de aanslag geen stand zou houden op het moment van opleggen.

De uitspraak bevestigt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de afwijzing van de inspecteur op het verzoek om een integrale kostenvergoeding in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.B.M.A. Engelen),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 september 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.231 (de aanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 1.064 belastingrente in rekening gebracht, en daarnaast aan belanghebbende een verzuimboete van € 369 en een vergrijpboete van € 6.652 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft hierbij een forfaitaire kostenvergoeding toegekend van € 592.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen wel een zitting wensen. Omdat partijen hebben ingestemd met afdoening van de zaak zonder zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen recht op een integrale kostenvergoeding
.Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 14 december 2018 een aangifte IB/PVV 2017 ingediend naar een verzamelinkomen van € 196.
3.1.
Met dagtekening 19 juni 2020 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2017 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 44.231.
3.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2017. Het bezwaar richtte zich mede tegen de in rekening gebrachte rente en tegen de opgelegde boeten. In overleg met belanghebbende is besloten om de beslissing op het bezwaar aan te houden totdat de beroepsprocedure over de jaren 2013 tot en met 2016 is afgerond.
3.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het verzamelinkomen in overeenstemming met de aangifte verminderd tot € 196. De inspecteur daarbij aan belanghebbende een forfaitaire kostenvergoeding toegekend van € 592.

Motivering

4. Recht op een kostenvergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar bestaat als wordt voldaan aan de vereisten van artikel 7:15 van de Awb. Het Besluit proceskosten bestuursrecht (het besluit) geeft nadere regels over kosten die voor vergoeding in aanmerking komen en over de wijze waarop het bedrag van de kosten is vastgesteld. De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden in beginsel vergoed aan de hand van forfaitaire bedragen. [2] In bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. [3]
4.1.
Voor het toekennen van een kostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het besluit is onder meer aanleiding indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of een uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment al duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. [4] Er kan ook sprake zijn van een bijzondere omstandigheid die een afwijking van de forfaitaire vergoeding rechtvaardigt indien een bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig handelt. [5] Voor vergoeding van de werkelijke kosten dient deze bijzondere omstandigheid te hebben geleid tot het maken van (extra) kosten. [6]
4.2.
Belanghebbende stelt dat sprake is van onjuiste althans onrechtmatige besluitvorming in primo. De inspecteur heeft volgens belanghebbende in bezwaar en bij de daaraan voorafgaande besluitvorming tegen beter weten in gehandeld. De inspecteur betwist dat hij tegen beter weten in zou hebben gehandeld.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat sprake was van een onjuist besluit dat te wijten is aan de inspecteur aanleiding geeft voor een kostenvergoeding, maar niet noodzakelijkerwijs voor een integrale kostenvergoeding. De inspecteur is bij het opleggen van de aanslag uitgegaan van de resultaten van het boekenonderzoek. Bij het boekenonderzoek werd geconcludeerd dat voor het jaar 2017 sprake was van een negatief netto privé van € 44.231. Belanghebbende heeft niet onderbouwd waarom op het moment dat de aanslag werd opgelegd al duidelijk was dat de aanslag geen stand zou houden. Uit de gedingstukken wordt niet duidelijk welke omstandigheden zouden moeten leiden tot de gevolgtrekking dat de inspecteur tegen beter weten in heeft gehandeld. De omstandigheid dat reeds een procedure over eerdere jaren aanhangig was op het moment dat de aanslag over 2017 werd opgelegd, maakt niet dat de inspecteur tegen beter weten in heeft gehandeld. Immers, op dat moment was de uitkomst van die procedure nog niet bekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur evenmin in vergaande mate onzorgvuldig gehandeld. Dat betekent dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de forfaitaire vergoeding rechtvaardigen. Belanghebbende heeft daarom geen recht op een integrale vergoeding van de kosten in de bezwaarfase.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de inspecteur op het verzoek van belanghebbende om een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase toe te kennen in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 19 mei 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 2, eerste lid, van het besluit in combinatie met de Bijlage bij het besluit.
3.Artikel 2, derde lid, van het besluit.
4.Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802.
5.Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975.
6.Hoge Raad 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA9380.