ECLI:NL:RBZWB:2025:3004

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
BRE 23/2481
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) door belanghebbende B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 6.711 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van belanghebbende, die stelt dat de Bpm vastgesteld dient te worden op basis van een taxatierapport. De inspecteur betwist de geldigheid van dit rapport en stelt dat de Bpm op een hoger bedrag van € 18.753 moet worden vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. Echter, de rechtbank kent belanghebbende een immateriële schadevergoeding toe van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De rechtbank wijst ook op de proceskosten die vergoed moeten worden aan belanghebbende. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen, vooral in gevallen van waardevermindering door schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 6.711 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft een gebruikte personenauto van het merk en type Dodge Challenger RT (hierna: de auto) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. De auto is op 30 juni 2017 voor het eerst toegelaten tot het verkeer op de weg in de Verenigde Staten van Amerika (USA).
3.1.
Belanghebbende heeft de auto van een in Litouwen gevestigd bedrijf gekocht voor € 25.000 (exclusief btw).
3.2.
Met het oog op de inschrijving in het kentekenregister heeft belanghebbende op 16 februari 2022 aangifte voor de Bpm gedaan (de aangifte). In de aangifte staat dat de RDW de auto op 14 februari 2022 heeft goedgekeurd en dat de verschuldigde Bpm voor de auto € 12.042 bedraagt. Bij de aangifte is een taxatierapport van [bedrijf] BV (het rapport), ondertekend op 16 februari 2022, gevoegd.
3.3.
De taxateur van belanghebbende heeft de auto op 16 februari 2022 opgenomen. In het rapport staan onder meer de volgende gegevens over de auto vermeld: historische nieuwprijs (inclusief opties) € 112.110, historische bruto Bpm € 68.847 en handelsinkoopwaarde na schade € 19.610. De taxateur heeft voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto de koerslijstwaarde van een Ford Mustang van € 30.545 tot uitgangspunt genomen. Op dit bedrag heeft de taxateur in totaal € 10.935 aan waardevermindering in mindering gebracht. Volgens de taxateur bestaat de totale waardevermindering wegens schade uit € 4.826 (72% van de gecalculeerde reparatiekosten van € 6.704) plus € 6.109 wegens ‘
USA import met TL schadeverleden’ van de auto.
3.4.
De inspecteur heeft gegevens van de RDW (‘
Raadplegen RDW Voertuigbeeld’) verstrekt waarin staat dat het keuringsmoment van de auto 14 februari 2022 is geweest.
3.5.
De inspecteur heeft bij brief van 9 mei 2022 aan belanghebbende medegedeeld dat het rapport van belanghebbende niet kan dienen omdat het na de goedkeuringsdatum van de RDW is opgemaakt.
3.6.
De inspecteur heeft aan belanghebbende medegedeeld dat hij de verschuldigde Bpm heeft berekend op € 18.753 en dat hij voor het bedrag van € 6.711 een naheffingsaanslag zal gaan opleggen. De inspecteur is bij de berekening van het na te heffen bedrag uitgegaan van de koerslijstmethode zoals door belanghebbende in zijn taxatierapport is opgenomen.

Overwegingen

Gebruik taxatierapport
4. Belanghebbende betoogt dat de Bpm vastgesteld dient te worden met behulp van het taxatierapport waarbij de handelsinkoopwaarde wordt bepaald door middel van taxatie. De inspecteur bestrijdt dat het taxatierapport van belanghebbende kan dienen voor de bepaling van de hoogte van de afschrijving. De RDW heeft de auto op 14 februari 2022 gekeurd en dat betekent dat het onderzoek van de auto dan al is afgerond. De auto is op 16 februari 2022 door de taxateur van belanghebbende opgenomen en vervolgens is de aangifte op 16 februari 2022 ingediend.
4.1.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat volgens de RDW de goedkeuringsdatum van de auto 24 februari 2022 is en niet 14 februari 2022, zoals door de inspecteur is gesteld. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van dit standpunt een printscreen van de RDW inzake de auto verstrekt.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Bpm is verschuldigd ter zake van de inschrijving van een personenauto in het Nederlandse kentekenregister (artikel 1, tweede lid, en artikel 2 aanhef en onderdeel b van de Wet Bpm). Artikel 8, vierde lid aanhef en letter b, van de Uitvoeringsregeling Bpm in samenhang met bijlage I van de Uitvoeringsregeling Bpm 1992, stelt voorwaarden aan een taxatierapport, waaronder de voorwaarde dat het taxatierapport is opgemaakt ten hoogste een maand vóór het afschrijvingsmoment (tekst 2022).
4.3.
Niet in geschil is dat het kenteken van de auto [kenteken] is. Volgens de website van de RDW is de ‘
Datum van inschrijving voertuig in Nederland’ van de auto 21 februari 2022. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan deze datum zoals die op de website van de RDW kenbaar is gemaakt. De inspecteur heeft een stuk genaamd ‘
Raadplegen BPM aangifte/melding/opgaaf’verstrekt waarop onder de datum van 21 februari 2022 onder meer staat: ‘
Resultaat RDW Goedgekeurd’. Deze datum komt dus wel overeen met de datum van inschrijving van het voertuig in Nederland. De rechtbank acht dan ook de door de inspecteur aangevoerde reden om het taxatierapport buiten werking te stellen onjuist en gaat daarin niet mee.
Gebruik koerslijst
4.4.
De inspecteur is bij de berekening van het na te heffen bedrag uitgegaan van de koerslijstmethode. Ter zitting heeft de inspecteur aangevoerd dat voor de reële waardedaling van de auto de koerslijst van een Ford Mustang niet kan worden gebruikt. Immers, het gaat om een ander merk en type auto. Ook de aankoopprijs van de auto in deze zaak weerspreekt dat tot een waardedaling kan worden gekomen. Daarom dient te worden uitgegaan van de afschrijvingstabel, aldus de inspecteur.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat de koerslijst van de Ford Mustang in dit geval als uitgangspunt kan dienen. Gezien de gemotiveerde betwisting van de inspecteur heeft zij niet aan haar bewijslast voldaan. Volgens vaste rechtspraak kan namelijk zelfs als een motorrijtuig niet als zodanig in enige koerslijst is vermeld, in beginsel een (bij benadering) reële waardedaling van dat motorrijtuig worden bepaald door uit te gaan van de handelsinkoopwaarde van een referentievoertuig, dat wil zeggen een in zo’n koerslijst voorkomend gelijksoortig, in Nederland geregistreerd motorrijtuig waarvan de eigenschappen en de kenmerken het dichtst aanleunen bij die van het te registreren motorrijtuig. [1] Er zou dus uitgegaan kunnen worden van een koerslijst die ziet op een ander merk of type auto. Echter, in dit geval dient belanghebbende gezien de gemotiveerde betwisting van de inspecteur aannemelijk te maken dat er sprake is van vergelijkbare auto’s. Belanghebbende kan dan niet volstaan met het wijzen naar de door haar gehanteerde koerslijst. Nu de inspecteur evenmin aannemelijk heeft gemaakt welke handelsinkoopwaarde gehanteerd dient te worden, zal de rechtbank de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat in goede justitie vaststellen op € 33.000.
Waardevermindering wegens schade
4.6.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van Bpm uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege niet in deze koerslijst verwerkte beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben. [2]
4.7.
De inspecteur heeft aangevoerd dat er 43 foto's gemaakt die in het rapport klein zijn afgedrukt en waarop de datum en het tijdstip van opname niet te zien is. De foto’s laten zien dat er op diverse plekken de lakdikte is gemeten en er krijtstrepen op de auto zijn gezet. Ook zijn er posten als schade opgenomen die geen schade zijn, zoals het reinigen van het exterieur en interieur. Daarnaast staat op de inkoopfactuur van de auto niet vermeld dat de auto schade heeft.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Gezien de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, dient belanghebbende de door hem gestelde schade aannemelijk te maken. Door het enkel wijzen op de foto’s in het taxatierapport, heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank dit niet gedaan.
Waardevermindering wegens schadeverleden
4.9.
De taxateur van belanghebbende heeft voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto de koerslijstwaarde van een FORD (€ 30.535) tot uitgangspunt genomen. Daarop heeft de taxateur € 6.109 (zijnde 20% van € 30.535) wegens ‘
USA Import met TL schadeverleden’in mindering gebracht. De inspecteur bestrijdt deze waardevermindering.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Inzake de waardevermindering van de auto is het aan belanghebbende om de werkelijke handelswaarde van de auto aan te tonen. [3] Om dat te staven moet zij op basis van deskundigenonderzoek aantonen dat er ten tijde van de registratie een gelijksoortige, gebruikte personenauto met een vergelijkbaar schadeverleden in Nederland was geregistreerd en wat de waardeverminderende invloed van dat schadeverleden op de handelsinkoopwaarde werkelijk is geweest ten opzichte van gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die toentertijd in Nederland waren geregistreerd en niet een dergelijk schadeverleden kenden. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aan deze bewijslast heeft voldaan. Een verwijzing naar een algemeen bekend feit, een foto uit het verleden waarop een zeer beschadigde auto is te zien, en/of een schatting in goede justitie is niet voldoende. De waardevermindering wegens schadeverleden is niet aannemelijk geworden.
Historische nieuwprijs
4.11.
Volgens belanghebbende heeft de inspecteur de historische nieuwprijs te laag vastgesteld en niet in overeenstemming met de netto cataloguswaarde. Volgens belanghebbende dient de historische nieuwprijs, gelet op de hogere CO2-uitstoot van 290 g/km WLTP, te worden vastgesteld op € 116.384. Ter motivering van dit standpunt heeft belanghebbende ter zitting onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023. [4] De inspecteur heeft dit betwist en erop gewezen dat de netto catalogusprijs zoals belanghebbende die hanteert onjuist is aangezien belanghebbende uitgaat van een auto die niet vergelijkbaar is met de betreffende auto.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op hetgeen is geoordeeld in het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, [5] dient voor de vaststelling van de historische nieuwprijs te worden uitgegaan van de historische bruto Bpm van de auto zelf. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken wat de historische bruto Bpm is. Gezien hetgeen is opgenomen in overweging 4.5 acht de rechtbank het in dit geval onvoldoende dat belanghebbende zonder enige nadere onderbouwing uitgaat van de in het taxatierapport opgenomen gegevens.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
4.13.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.14.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 5 juli 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 19 mei 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 11 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 9 maanden heeft geduurd en daarmee 3 maanden te lang, komt € 273 (3/11) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 727) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een ISV van € 1.000.
5.1.
Omdat het verzoek om ISV wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,25 [6] , wat neerkomt op € 218,75. De inspecteur en de Staat moeten, ieder voor de helft, die kosten vergoeden.
5.2.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed, omdat het verzoek om ISV is gedaan na het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 [7] en de rechtbank daar onvoldoende aanleiding voor ziet.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 272;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 727;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 109,37 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van € 109,37 aan proceskosten aan belanghebbende
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian. op 19 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, r.o. 3.2.3.
2.Vgl. Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63 en
3.Hoge Raad 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, rov 3.6.2.
6.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
7.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, rov. 7.1.1 en 7.1.2.