ECLI:NL:RBZWB:2025:3005

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
BRE 23/2482
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag BPM en de toepassing van taxatiewaarde bij WOK-status

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 6.647 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM), welke door belanghebbende als ongegrond werd betwist. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, omdat de auto van belanghebbende een WOK-status had, wat betekent dat deze niet op de weg mocht worden gereden. Hierdoor was het niet mogelijk om de aangifte BPM te baseren op een taxatierapport. De rechtbank stelt vast dat de datum van inschrijving in het kentekenregister bepalend is voor de afschrijving volgens de forfaitaire tabel, en dat de WOK-status van de auto dit verder complicateert. Belanghebbende had ook een verzoek ingediend voor immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank werd toegewezen tot een bedrag van € 1.000. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent wel een schadevergoeding toe aan belanghebbende, die door de inspecteur en de Staat moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2482

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 6.647.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank stelt de inspecteur in het gelijk en verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 9 februari 2022 in Duitsland een Audi RS6 Avant (de auto) gekocht voor € 49.000.
3.1.
Het keuringsmoment bij de RDW van de auto heeft op 24 februari 2022 plaatsgevonden. De RDW heeft over de periode 10 maart 2022 tot en met 28 oktober 2022 aan de auto een zogenoemde Wachten op keuren-status (WOK-status) gegeven.
3.2.
Belanghebbende heeft met het oog op de inschrijving in het kentekenregister op 7 maart 2022 aangifte voor de Bpm gedaan. Volgens deze aangifte bedraagt de verschuldigde Bpm voor de auto € 5.325. Bij de aangifte is een taxatierapport, ondertekend op 21 februari 2022, (het rapport) gevoegd.
3.3.
In het rapport heeft de taxateur van belanghebbende onder meer de volgende gegevens over de auto vermeld: de historische nieuwprijs van € 176.953 en een handelsinkoopwaarde na schade van € 23.801. De taxateur heeft voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde tot uitgangspunt genomen de koerslijstwaarde van XRay van € 53.528. Op dit bedrag heeft de taxateur € 29.727 aan waardevermindering wegens schade in mindering gebracht. Volgens de taxateur bestaat de waardevermindering wegens schade uit 85% van de gecalculeerde reparatiekosten van € 34.974.
3.4.
De inspecteur heeft bij kennisgeving van 8 juni 2022 aan belanghebbende medegedeeld dat het doen van aangifte Bpm waarbij de afschrijving is bepaald aan de hand van een taxatierapport niet mogelijk is bij voertuigen met "essentiële gebreken" waardoor niet met dat voertuig op de weg mag worden gereden. Dit is met ingang van 1 januari 2022 wettelijk bepaald, aldus de inspecteur.
3.5.
Met dagtekening 1 juli 2022 is de naheffingsaanslag vastgesteld. De inspecteur heeft voor de bepaling van de verschuldigde Bpm de forfaitaire afschrijvingstabel gehanteerd.

Overwegingen

Juridisch kader
4. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (de Wet Bpm) is belasting verschuldigd ter zake van de inschrijving van een personenauto. Onder inschrijving wordt verstaan: inschrijving van een motorrijtuig in het kentekenregister als bedoeld in artikel 47 van de Wegenverkeerswet 1994. [1]
4.1.
Artikel 10, eerste en tweede lid, van de wet Bpm luidt voor zover van belang, als volgt:
“1. Met betrekking tot gebruikte personenauto's, (…) wordt het bij de personenauto (…) behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste tot en met derde lid en twaalfde lid, berekend met inachtneming van een vermindering.
2. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, en de belasting van personenauto's en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen. Ter zake van de inschrijving of herinschrijving is voor de hoogte van de vermindering en het tarief het tijdstip bepalend waarop het onderzoek door de Dienst Wegverkeer dat tot de inschrijving of herinschrijving leidt als geregeld bij en krachtens artikel 47 Wegenverkeerswet 1994 is afgerond.
4.2.
Onder herinschrijving in de Wet Bpm wordt verstaan: beëindiging van de status in het kentekenregister dat een motorrijtuig voorgoed buiten Nederland is gebracht, dan wel dat in plaats daarvan voor dat motorrijtuig een hernieuwde inschrijving in het kentekenregister plaatsvindt.
4.3.
In artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm staat, voor zover van belang, vermeld:
De afschrijving kan uitsluitend met de taxatiewaarde worden bepaald indien het motorrijtuig voldoet aan de eisen, bedoeld in de hoofdstukken 5 en 7 van de Regeling voertuigen, waardoor met het motorrijtuig kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer. Aan deze eisen is in ieder geval niet voldaan indien:
  • voor het motorrijtuig een aantekening in het kentekenregister is of wordt geplaatst dat een verbod voor het rijden op de weg is of wordt opgelegd;
  • voor het motorrijtuig een aantekening in het kentekenregister is of wordt geplaatst dat het motorrijtuig voorgoed buiten gebruik is of wordt gesteld;
  • (…); of
  • (…).
4.4.
In de memorie van toelichting bij de wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021) [2] staat, voor zover relevant, het volgende:
“Artikel XXIX, onderdeel B (artikel 2 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)
(…)
Allereerst wordt gedefinieerd wat onder inschrijving wordt verstaan. Dat betreft de inschrijving in het kentekenregister. De definitie strekt er toe te verzekeren dat voor ieder motorrijtuig dat in het kentekenregister wordt opgenomen bpm is verschuldigd.
(…)
Artikel XXIX, onderdeel H (artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)
In het tweede lid van artikel 10 Wet BPM 1992 wordt geregeld op welk moment de afschrijving en op welk moment het tarief moet worden bepaald bij gebruikte motorrijtuigen ter zake van de inschrijving of herinschrijving. Uitdrukkelijk wordt geregeld dat de afschrijving moet worden bepaald op het moment dat het onderzoek naar het motorrijtuig in het kader van de inschrijving van het motorrijtuig in het kentekenregister is afgerond (zie ook artikel 25 van het Kentekenreglement). Dit onderzoek houdt voornamelijk het vaststellen van de identiteit van het motorrijtuig voor het kentekenregister in. Dat betekent aan de ene kant dat alle verbeteringen die zijn aangebracht aan het motorrijtuig voor dat moment – de onderzoeksdatum – mede van belang zijn voor het bepalen van de afschrijving en daarmee voor het bepalen van de vermindering die wordt gebruikt bij het berekenen van de verschuldigde bpm. Het is in dat opzicht de verantwoordelijkheid van belastingplichtige om, zodra hij inschrijving in het kentekenregister wenst, zo snel mogelijk een aanvraag te doen om het motorrijtuig in ongewijzigde staat in te schrijven in het kentekenregister. Dat betekent aan de andere kant dat alle verbeteringen die zijn aangebracht ná het onderzoek dat tot inschrijving leidde niet van belang zijn bij het bepalen van de afschrijving. Ten overvloede wordt opgemerkt dat in het geval van het bepalen van de genoemde vermindering, de wijzigingen op grond van het huidige artikel 8, achtste lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, niet mogen worden aangebracht tot zes werkdagen na de datum waarop de aangifte is gedaan. In de voorgestelde opzet is het voornemen om deze termijn te koppelen aan voornoemde onderzoeksdatum. Het voertuig kan dan tot zes werkdagen na het onderzoek worden opgeroepen voor een hertaxatie en moet daarvoor in ongewijzigde staat worden gehouden. In het tiende lid van artikel 10 Wet BPM 1992 wordt de mogelijkheid opgenomen bij ministeriële regeling nader te bepalen wanneer de aangifte met een verzoek voor bijvoorbeeld een afschrijving op basis van taxatierapport moet worden gedaan. Het is namelijk noodzakelijk dat de inspecteur een dergelijk verzoek ontvangt vóórdat de termijn start dat het voertuig kan worden opgeroepen voor een fysieke controle. Als dat verzoek pas na afloop van die termijn zou worden ontvangen, zou de inspecteur niet in de gelegenheid zijn een fysieke controle uit te oefenen op de wijze waarop de aangever de afschrijving heeft bepaald. In dat geval kan niet meer met zekerheid worden beoordeeld of de aangifte correct is.”
Inhoudelijk
4.5.
Belanghebbende stelt primair dat haar taxatierapport wel kan dienen voor de bepaling van de verschuldigde Bpm. Zij doet daarmee een beroep op de historische wet- en regelgeving uit 2018 en het daarmee samenhangende beleid, namelijk dat ook bij de WOK-status gebruik gemaakt mag worden van een taxatierapport ter bepaling van de afschrijving. De auto heeft immers als datum eerste toelating 1 juli 2018. Indien het taxatierapport niet kan worden gevolgd dan is de datum waarop de RDW het onderzoek heeft afgerond, zijnde 25 oktober 2022 bepalend voor het afschrijvingspercentage op grond van de forfaitaire tabel. De RDW heeft de auto op 24 februari 2022 immers niet goedgekeurd, maar afgekeurd. Eerst op 25 oktober 2022 is auto door de RDW goedgekeurd. Het keuringsmoment 24 februari 2022 is niet gelijk aan de goedkeuring. De RDW heeft de WOK-status ingevuld, aldus belanghebbende.
4.6.
De inspecteur stelt dat vanwege de WOK-status van de auto het niet mogelijk is om bij het doen van aangifte voor de Bpm voor de taxatiemethode te kiezen. De eerste datum waarop de RDW de auto heeft onderzocht, heeft tot inschrijving van de auto in het kentekenregister geleid. De datum in maart 2022 is daarom bepalend voor de afschrijving volgens de forfaitaire tabel.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de RDW na het doen van de aangifte Bpm de auto een WOK-status heeft gegeven. Dit betekent dat de auto zodanig ernstig was beschadigd dat daarmee niet mocht worden deelgenomen aan het verkeer in Nederland. De rechtbank is daarom, gelet op de wettelijke bepalingen die met ingang van 1 januari 2022 in werking zijn getreden, van oordeel dat belanghebbende geen aangifte mocht doen aan de hand van de taxatiemethode. Ook komt belanghebbende geen beroep toe op het beleid omdat de aangifte pas op 7 maart 2022 is gedaan. De andersluidende opvattingen van belanghebbende worden daarom door de rechtbank verworpen.
4.8.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of bij toepassing van de forfaitaire tabel moet worden uitgegaan van de datum van inschrijving in het kentekenregister of de datum waarop met de auto aan het verkeer mag worden deelgenomen. De rechtbank is van oordeel dat de datum van inschrijving bepalend is voor bepaling van het afschrijvingspercentage op grond van de forfaitaire tabel. De inschrijving van een motorrijtuig vormt immers het belastbare feit voor de Bpm. Zoals in de parlementaire geschiedenis is opgemerkt, houdt het onderzoek van de RDW voornamelijk het vaststellen van de identiteit van het motorrijtuig voor het kentekenregister in. Naar het oordeel van rechtbank vindt de opvatting van belanghebbende hierover daarom ook geen steun in het recht.
Schending evenredigheidsbeginsel
4.9.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel, omdat eerst op of na 25 oktober 2022 met de auto aan het verkeer mag worden deelgenomen.
4.1
De rechtbank overweegt dat het belastbare feit voor de verschuldigdheid van Bpm in de Wet Bpm, zijnde een wet in formele zin, is geregeld. Met de enkele stelling dat pas nadat de auto van de WOK-status af is, eerst met de auto aan het verkeer mag worden deelgenomen, is niet aannemelijk geworden dat sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel. Op grond van het in artikel 3:4, lid 2, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de gevolgen van een nadelig besluit voor een of meer belanghebbenden niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit blijkt dat de gevolgen voor haar onevenredig zijn.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
4.11
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.12.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 6 juli 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 19 mei 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 11 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 9 maanden heeft geduurd en daarmee 3 maanden te lang, komt € 273 (3/11) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 727) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een ISV van € 1.000.
5.1.
Omdat het verzoek om ISV wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van haar proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,25 [3] , wat neerkomt op € 218,75. De inspecteur en de Staat moeten, ieder voor de helft, die kosten vergoeden.
5.2.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed, omdat het verzoek om ISV is gedaan na het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 [4] en de rechtbank daar onvoldoende aanleiding voor ziet.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 273;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 727;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 109,38 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van € 109,37 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 19 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2, aanhef en onderdeel b, Wet Bpm.
2.Kamerstukken II, 2020/2021, 35 572, nr. 3.
3.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
4.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, rov. 7.1.1 en 7.1.2.