ECLI:NL:RBZWB:2025:3008

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
C/02/432402 / FA RK 25-1016
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pulskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van gezag naar eenhoofdig gezag in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het gezag over de minderjarige [minderjarige]. De man, die het verzoek indiende, vroeg om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag alleen aan hem toe te wijzen. De vrouw, die niet op de mondelinge behandeling verscheen, had eerder een uitstelverzoek ingediend, dat door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank overwoog dat de vrouw onvoldoende betrokkenheid toonde en dat er een onacceptabel risico bestond dat de minderjarige klem zou komen te zitten tussen de ouders als het gezamenlijk gezag in stand bleef. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was dat de man alleen het gezag kreeg, omdat de communicatie tussen de ouders zo slecht was dat gezamenlijke besluitvorming niet mogelijk was. De rechtbank benadrukte dat de vrouw, ondanks de geboden hulpverlening, niet in staat was om structureel contact met de minderjarige te onderhouden, wat haar vermogen om belangrijke beslissingen te nemen over de opvoeding en verzorging van de minderjarige ernstig belemmerde. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/432402 / FA RK 25-1016
datum uitspraak: 16 mei 2025
beschikking over gezag
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx in Breda,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] .
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2011, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 17 februari 2025 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de aangetekende brief van de griffier van de rechtbank van 6 maart 2025 aan de vrouw;
- het op 2 mei 2025 van de advocaat van de man ontvangen e-mailbericht met bijlage;
- het uittreksel uit het gezagsregister over [minderjarige] ;
- de op 2 en 6 mei 2025 van de vrouw ontvangen e-mailberichten met het verzoek om de mondelinge behandeling uit te stellen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 6 mei 2025. Bij die behandeling waren aanwezig de man met zijn advocaat. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.
De vrouw is juist opgeroepen, maar is niet gekomen.
1.3
Voor deze mondelinge behandeling heeft de rechter met [minderjarige] gesproken over het verzoek. [minderjarige] heeft de mogelijkheid gekregen om te zeggen wat hij van het verzoek vindt. De rechtbank heeft met instemming van [minderjarige] ter zitting kort samengevat wat hij heeft verteld. De aanwezigen zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
[minderjarige] woont bij de man.
2.3
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.4
Bij beschikking van 26 september 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland beslist dat [minderjarige] het hoofdverblijf voortaan bij de man heeft en dat [minderjarige] en de vrouw gerechtigd zijn tot contact met elkaar eens per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondag 18.00 uur bij de vrouw, waarbij de vrouw [minderjarige] op vrijdag ophaalt bij de man en de man [minderjarige] op zondag ophaalt bij de vrouw, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg te bepalen.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt te bepalen dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige] wordt beëindigd en dat de man het gezag over [minderjarige] voortaan alleen uitoefent.

4.Het uitstelverzoek van de vrouw

4.1.
In het procesreglement Gezag en Omgang is het volgende in artikel 5.3 en 5.4 bepaald:
5.3.
Indien dag en tijdstip van de mondelinge behandeling worden vastgesteld zonder
vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen, kunnen partijen, behoudens bij verzoeken ex artikel 1:253a BW, binnen één week na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de mondelinge behandeling vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor de eerstkomende drie maanden dan wel voor een door de rechtbank te bepalen periode. Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend, hetgeen wordt vermeld in het elektronisch familiejournaal. De als partij of adviserende instantie betrokken Raad voor de Kinderbescherming en andere belanghebbenden die niet door een advocaat worden vertegenwoordigd, worden van deze beslissing schriftelijk op de hoogte gesteld. Bij brief worden een nieuwe dag en tijdstip van de mondelinge behandeling meegedeeld.
Bij verzoeken ex artikel 1:253a BW kan een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling slechts worden verleend als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert.
5.4.
Verzoeken om uitstel van de mondelinge behandeling
Op verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 5.3 genoemde termijn zijn
ingediend, of indien de mondelinge behandeling met inachtneming van verhinderdata van partijen is gepland, wordt als volgt beslist:
• Wanneer de wederpartij bezwaar maakt, wordt het verzoek slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat.
4.2.
De rechtbank heeft op 2 en op 6 mei 2025 van de vrouw per e-mail een uitstelverzoek ontvangen. Daarin heeft de vrouw aangegeven dat haar advocaat verhinderd is en dat het haar nog niet gelukt is om een advocaat te vinden die beschikbaar is voor de mondelinge behandeling. Zij vraagt om de zaak aan te houden.
4.3.
De advocaat van de man geeft aan dat het niet verschijnen van de vrouw tekenend is voor hoe zij ten opzichte van [minderjarige] staat. Het is volgens de man heel kenmerkend dat de vrouw haar zaken niet op tijd regelt wanneer dat wel moet. De vrouw heeft volgens de man maanden de tijd gehad om een advocaat te zoeken. Gezien het aanbod moet er altijd wel een advocaat te vinden zijn, die beschikbaar is. De vrouw kan bovendien in aanmerking komen voor financiering. Zij had eventueel kunnen vragen om een advocaat voor haar aan te wijzen. Het verzoek van de vrouw om kort voor de zittingsdatum om uitstel te vragen, moet dan ook worden afgewezen. De man heeft er een groot belang bij dat de mondelinge behandeling niet wordt uitgesteld. Er is al jaren geen structureel contact tussen de man, [minderjarige] en de vrouw en het contact dat er is, verloopt zeer moeizaam. De man heeft dan ook een zwaarwegend belang bij behandeling van zijn verzoek.
4.3.
In de beoordeling van het uitstelverzoek weegt de rechtbank het volgende mee. De vrouw is bij aangetekende brief van 6 maart 2025 door de rechtbank geïnformeerd over de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling. De vrouw heeft vervolgens gewacht tot de laatste werkdag voor de mondelinge behandeling om een uitstelverzoek bij de rechtbank in te dienen. De man stemt niet in met het verlenen van uitstel aan de vrouw.
In dat geval moet de rechtbank beoordelen of er sprake is van een klemmende reden, die maakt dat uitstel noodzakelijk is.
4.4.
De rechtbank neemt in aanmerking dat het gaat om een verstrekkend verzoek van de man, waarbij het wenselijk is dat de vrouw bij de mondelinge behandeling aanwezig is. Het is echter de verantwoordelijkheid van de vrouw om tijdig juridische bijstand te zoeken. Zij heeft daar ook voldoende gelegenheid voor gehad. Dat de vrouw zo kort voor de mondelinge behandeling nog geen advocaat had gevonden, had haar bovendien niet belet om alsnog zelf bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn en in persoon haar standpunt toe te lichten.
Tijdens het kindgesprek met [minderjarige] is de rechtbank daarnaast gebleken, dat [minderjarige] verdrietig was over het feit dat hij geen contact heeft met zijn moeder. [minderjarige] is het er mee eens dat zijn vader alle beslissingen over hem mag nemen. Uit de stukken is gebleken dat er heel veel hulpverlening is ingezet om structureel contact tussen [minderjarige] en de vrouw tot stand te brengen, maar dit is niet gelukt. De rechtbank laat daarom het belang van [minderjarige] , dat hij duidelijkheid krijgt over wie het gezag over hem mag uitoefenen, zwaarder wegen dan het belang van de vrouw bij uitstel van de mondelinge behandeling. De mondelinge behandeling heeft daarom op 6 mei 2025 plaatsgevonden.

5.De standpunten

5.1.
De man baseert zijn verzoek op het volgende. Volgens de man heeft de vrouw in de afgelopen jaren onvoorspelbaar gedrag vertoond. De vrouw heeft volgens de man tot op heden onvoldoende inzet getoond om een omgangsregeling in het belang van [minderjarige] tot stand te laten komen. De gezinsbehandelaar geeft in de eindevaluatie aan dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt en dat de rol van de vrouw als moeder op afstand onduidelijk is. De man acht de vrouw niet in staat om belangrijke beslissingen over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te nemen. Haar onvoorspelbare gedrag en beperkte betrokkenheid maken het moeilijk om gezamenlijke besluiten te nemen die in het belang van [minderjarige] zijn. Het feit dat de vrouw slechts sporadisch contact heeft met [minderjarige] en het contact moeizaam verloopt, maakt dat zij onvoldoende zicht heeft op zijn behoeften en ontwikkeling. De man wenst dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke, zijnde dat alleen de man de belangrijke beslissingen over [minderjarige] neemt. De vrouw is slechts in beperkte mate betrokken en toont onvoldoende verantwoordelijkheid en daadkracht om invulling te geven aan haar rol als gezagdragende ouder. Hierdoor komt volgens de man de stabiliteit en de voorspelbaarheid in [minderjarige] ’s leven in gevaar. Door het gezag alleen aan de man toe te wijzen, kunnen beslissingen over [minderjarige] snel en adequaat genomen worden, zonder onnodige vertragingen of conflicten. Ook zijn partijen volgens de man niet in staat om gezamenlijk te overleggen en beslissingen te nemen over [minderjarige] . De man benoemt hierbij dat [minderjarige] er last van heeft als de vrouw niet meewerkt aan het nemen van beslissingen. [minderjarige] vraagt dagelijks bij de man of de vrouw al met een bepaalde beslissing heeft ingestemd. Hij bouwt daarbij spanning op en zegt dan uiteindelijk dat het voor hem niet meer hoeft. [minderjarige] houdt er bij zijn keuze ten aanzien van een stageadres rekening mee, dat hij een adres kiest waarvoor de toestemming van de vrouw niet nodig is. Ook wil [minderjarige] liever niet naar het buitenland op vakantie, omdat hij niet wil dat de vrouw om toestemming wordt gevraagd. Volgens de man lukt het de vrouw gewoonweg niet om structureel contact te hebben met [minderjarige] . Zo mocht de vrouw [minderjarige] steeds uit school ophalen. De vrouw doet dit dan twee of drie keer en laat het dan over aan een derde. Volgens de man dreigt [minderjarige] klem of verloren te raken tussen partijen, als het gezamenlijk gezag in stand blijft.
4.2.
De Raad heeft gezien dat [minderjarige] tot mei 2020 onder toezicht heeft gestaan. De ondertoezichtstelling is volgens de Raad behoorlijk positief afgesloten. Partijen waren in de basis weer met elkaar in contact. Uit het verslag van de gezinsbehandelaar [naam] blijkt dat het na de ondertoezichtstelling toch weer bergafwaarts is gegaan. Volgens de Raad heeft [minderjarige] veel last van de situatie. Hij kan er niet van uit gaan dat de vrouw toestemming verleent, als dat nodig is. Het is zorgelijk dat [minderjarige] de situaties waarmee de vrouw moet instemmen, uit de weg gaat. De Raad kan daarom achter het verzoek van de man staan. Het is in het belang van [minderjarige] dat de man zonder de vrouw de beslissingen over hem kan nemen. Het is echter ook een bevestiging van het verdriet dat [minderjarige] om de vrouw heeft. Het in stand laten van het gezamenlijk gezag maakt dit echter niet anders. Het zal nog jaren duren voordat [minderjarige] gaat beseffen dat het de vrouw niet lukt om structureel in contact te zijn. Het is belangrijk dat [minderjarige] weet dat het niet aan hem ligt. De Raad betreurt dat de vrouw niet naar de mondelinge behandeling is gekomen, maar het komt wel overeen met het patroon dat de vrouw laat zien. De Raad adviseert om het verzoek van de man toe te wijzen.

6.De beoordeling

6.1.
In artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter op verzoek van de ouders die niet met elkaar zijn getrouwd of een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen. Dat kan als de omstandigheden zijn veranderd sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of als de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan toen hij het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over de minderjarige krijgt. In artikel 1:253n lid 1 BW staat dat artikel 1:251a lid 1 BW van toepassing is. In dat artikel staat dat de rechter kan beslissen dat het gezag over een kind naar één ouder gaat als er een onacceptabel risico is dat, als allebei de ouders het gezag houden, dit kind erg klem komt te zitten tussen die ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd verbetert of als een verandering van het gezag op een andere manier in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.2.
Het verzoek van de man om hem alleen het gezag te geven wordt toegewezen.
6.3.
De wet heeft als uitgangspunt dat ouders, ook na het einde van hun relatie, samen het gezag houden. De rechtbank vindt dat daarvan in dit geval moet worden afgeweken. De rechtbank stelt vast dat de communicatie tussen de man en de vrouw zo slecht is dat er een onacceptabel risico is dat [minderjarige] erg klem komt te zitten tussen de ouders als zij samen het gezag behouden. Volgens de rechtbank ziet het er niet naar uit dat dit binnen korte tijd zal verbeteren. Om samen het gezag te kunnen hebben, is het nodig dat de ouders samen beslissingen kunnen nemen over de verzorging en opvoeding van hun kind. Dat moet op een manier die hun kind niet belast en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. Zoals blijkt uit artikel 1:247 lid 1, BW houdt het ouderlijke gezag een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, bijvoorbeeld de bevoegdheid om belangrijke beslissingen te nemen over de schoolkeuze en medische zaken. Om het gezag goed te kunnen invullen, moet een ouder belangstelling hebben voor het kind, bekend zijn met zijn ontwikkeling en weten wat het kind bezighoudt. De rechtbank stelt vast dat de vrouw, ondanks de vele hulpverleningstrajecten die zijn ingezet, er niet in slaagt om structureel contact te hebben met [minderjarige] . Hierdoor is zij onvoldoende geïnformeerd om de voor [minderjarige] noodzakelijke beslissingen te nemen. De vrouw werkt daarnaast niet of pas laat mee aan de voor [minderjarige] noodzakelijke beslissingen. Dit zorgt voor onzekerheid bij [minderjarige] en gaat zelfs zo ver dat hij hiermee rekening houdt in de keuzes die hij voor zichzelf maakt. De onzekerheid uit zich bij [minderjarige] in spanning en onrust. Het is voor [minderjarige] , maar ook voor de vrouw, een pijnlijke situatie, maar voor [minderjarige] is het belangrijk dat er rust en duidelijkheid komt. Door het gezag voortaan aan de man alleen toe te wijzen, worden verdere teleurstellingen voor [minderjarige] beperkt en kan de man de beslissingen over hem nemen zonder daarvoor van de vrouw afhankelijk te zijn. De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de man alleen het gezag heeft.
6.4
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over hun kind gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

7.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de man voortaan alleen het gezag heeft over [minderjarige] , geboren te [woonplaats 2] op [geboortedag] 2011;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pulskens, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2025 in aanwezigheid van Joosen, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.