ECLI:NL:RBZWB:2025:3019

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
C/02/434177 / JE RK 25-670
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019. De kinderrechter heeft een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van 28 april 2025 tot 4 november 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) die zich bezighoudt met de jeugdbescherming en jeugdrehabilitatie. De minderjarige vertoonde ernstige gedragsproblemen en had een auditieve beperking, met vermoedens van ADHD. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag en hebben beiden ingestemd met de uithuisplaatsing. De moeder heeft aangegeven dat de zorg voor de minderjarige en zijn halfzusje haar zwaar valt, wat heeft geleid tot zorgen over de veiligheid van beide kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en dat er op dit moment geen zicht is op terugkeer naar de moeder of plaatsing in een pleeggezin. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI om een brede machtiging afgewezen, maar heeft de machtiging tot uithuisplaatsing beperkt tot een accommodatie jeugdhulpaanbieder. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434177 / JE RK 25-670
Datum uitspraak: 22 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Hofland te Breda,
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.A.E.C.J. Hooft te Gilze.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 14 april 2025 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De zitting heeft, met gesloten deuren, plaatsgevonden op 22 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • de advocaat van de vader;
  • een vertegenwoordiger van de GI.
2.
De feiten
2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 november 2024 [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld voor de periode van 4 november 2024 tot 4 november 2025.
2.3.
Bij beschikking van 14 april 2025 is de GI gemachtigd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 14 april 2025 tot 28 april 2025. Sindsdien verblijft [de minderjarige] op een [behandelgroep] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg of in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI heeft verzocht om deze machtiging alvast voor de duur van vier weken te verlenen zonder de belanghebbenden te horen.

4.De standpunten

4.1.
De GI baseert het verzoek op het volgende. [de minderjarige] laat forse gedragsproblemen zien. Hij heeft een auditieve beperking en het vermoeden bestaat dat hij ADHD heeft. Daarnaast zijn er zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder heeft naast de zorg voor [de minderjarige] ook de zorg voor zijn [halfzusje] . De moeder heeft aangegeven dat de zorg voor beide minderjarigen haar zwaar valt. Volgens de moeder komt de veiligheid van [het halfzusje] hierdoor in gevaar. Zo heeft [de minderjarige] [het halfzusje] geduwd, waardoor zij een zware hersenschudding heeft opgelopen. [de minderjarige] doet daarnaast zorgelijke uitspraken over [het halfzusje] en komt hij in conflict met de andere kinderen op de groep. Ondanks de inzet van cameratoezicht en extra personeel, kan de veiligheid van [de minderjarige] en [het halfzusje] niet meer worden gewaarborgd. Tijdens de zitting heeft de GI aangegeven dat de moeder inmiddels is gestopt met het traject bij [observatiegroep] . Met [de minderjarige] gaat het verrassend goed op de groep. Het lijkt voor hem een goede ontwikkeling te zijn. De moeder heeft onlangs een grote onthulling gedaan over haar verleden. Dit heeft kennelijk een grote impact op haar gehad. Zij lijkt nog niet te bevatten wat er nu aan de hand is. De GI onderschrijft de noodzaak voor een brede machtiging. [de minderjarige] zal de komende drie à vier maanden nog in de behandelgroep blijven. Het is nog onduidelijk of er op dat moment een terugkeer naar de moeder mogelijk is of dat er voor hem daarna een pleeggezin moet worden gezocht.
4.2.
Namens de moeder licht mr. Hofland toe dat het voor haar belastend is om bij de zitting aanwezig te zijn. De moeder staat achter het verzoek van de GI. Zij is opgelucht dat [de minderjarige] uit zijn moeilijke situatie is gehaald. De moeder heeft [de minderjarige] zelf weggebracht naar de behandelgroep. Zij was hier positief over. Op zondag 20 april 2025 heeft zij [de minderjarige] weer mogen zien en hebben zij samen een spelletje gespeeld. De moeder geeft de voorkeur aan behandeling van [de minderjarige] op de groep dan een plaatsing in een pleeggezin. Zij zou graag zien dat [de minderjarige] bij [behandelgroep] blijft.
4.3.
Namens de vader licht mr. Hooft toe dat ook hij instemt met het verzoek van de GI. Hij ziet voor nu geen andere mogelijkheid dan een plaatsing van [de minderjarige] op een behandelgroep, al betreurt hij dat het zo ver heeft moeten komen. De vader ervaart de contacten met de GI als prettig.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek is bepaald, dat de kinderrechter de GI op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, als het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
Bij voornoemde beschikking van 14 april 2025 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend voor de duur van twee weken en iedere verdere beslissing aangehouden. Naar het oordeel van de kinderrechter is niet gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden, die maken dat die beschikking moet worden herroepen.
5.3.
Uit de inhoud van de stukken en de zitting is gebleken dat het voor [de minderjarige] noodzakelijk is dat hij uit huis geplaatst blijft. [de minderjarige] woonde met de moeder en [het halfzusje] in een [observatiegroep] . Hij liet daar zeer zorgelijk gedrag zien. De gedragsproblematiek was zodanig groot, dat het gezin middels cameratoezicht en extra toezicht extra werd gevolgd. Volgens de GI kon ook door deze inzet de veiligheid van [de minderjarige] en [het halfzusje] op de observatieplaats niet langer worden gegarandeerd. Inmiddels is ook gebleken dat de moeder zelf gehinderd wordt door forse trauma’s uit haar verleden en dat zij het voor [de minderjarige] beter vindt, als hij op de [behandelgroep] verblijf en daar wordt behandeld. Naast de moeder stemt ook de vader in met de uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
5.4.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De kinderrechter zal de machtiging echter beperken tot een accommodatie jeugdhulpaanbieder, omdat nu nog niet te voorzien is dat [de minderjarige] na de behandeling bij [behandelgroep] weer terug kan keren bij de moeder of dat hij moet worden doorgeplaatst naar een pleeggezin. Mede gelet op het bezwaar van de moeder tegen een plaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin, is het van belang dat een daartoe strekkend verzoek op grond van de situatie, indien gewijzigd, op enig moment opnieuw wordt beoordeeld. Daarvoor is dan wel benodigd dat de GI een daarop betrekking hebbend verzoek moet indienen. Het andere deel van het verzoek zal worden afgewezen.
5.5.
De kinderrechter zal zijn toewijzende beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 28 april 2025 tot 4 november 2025;
6.2.
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025, in aanwezigheid van Joosen als griffier. De schriftelijke vastlegging is geschied op 6 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.