In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019. De kinderrechter heeft een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van 28 april 2025 tot 4 november 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) die zich bezighoudt met de jeugdbescherming en jeugdrehabilitatie. De minderjarige vertoonde ernstige gedragsproblemen en had een auditieve beperking, met vermoedens van ADHD. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag en hebben beiden ingestemd met de uithuisplaatsing. De moeder heeft aangegeven dat de zorg voor de minderjarige en zijn halfzusje haar zwaar valt, wat heeft geleid tot zorgen over de veiligheid van beide kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en dat er op dit moment geen zicht is op terugkeer naar de moeder of plaatsing in een pleeggezin. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI om een brede machtiging afgewezen, maar heeft de machtiging tot uithuisplaatsing beperkt tot een accommodatie jeugdhulpaanbieder. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.