ECLI:NL:RBZWB:2025:3038

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
C/02/433165 / JE RK 25-501
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling binnen ondertoezichtstelling met regie door gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 april 2025 een beschikking gegeven over de omgangsregeling voor twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht zijn gesteld. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft verzocht om een regeling voor de omgang tussen de vader en de kinderen. De moeder heeft het ouderlijk gezag en de kinderen wonen bij haar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er voorlopig geen omgang zal plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige 1], terwijl er wel een belmoment en fysieke omgang van drie uur per week met [minderjarige 2] zal zijn, onder begeleiding van een hulpverlener. De GI is belast met de regie over deze omgangsregeling. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders zich houden aan de veiligheidsafspraken en dat hulpverlening wordt geaccepteerd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de kinderen ook persoonlijk geïnformeerd over de beslissing en het belang van hun welzijn benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433165 / JE RK 25-501
Datum uitspraak: 8 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over de vaststelling van de omgangsregeling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 17 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- de vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 december 2024 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 12 december 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vast te stellen die inhoudt dat:
- er voorlopig nog geen omgang plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige 1] ;
- de GI belast is met de regie met betrekking tot het omgangherstel tussen [minderjarige 1] en vader en het zo mogelijk vormgeven van omgang tussen hen beiden (als het gaat om duur, frequentie, locatie en/of begeleiding);
- er een keer per week een belmoment plaatsvindt tussen vader en [minderjarige 2] en een keer per week een fysieke omgang voor de duur van 3 uur, buiten de woning van ouders, met begeleiding van de overdrachtsmomenten door een hulpverlener, waarbij de dag van de omgang wordt bepaald in overleg met ouders en deze hulpverlener;
- de GI belast is met de regie over de omgang tussen vader en [minderjarige 2] (als het gaat om duur, frequentie, locatie en/of begeleiding), zowel met betrekking tot een eventuele uitbreiding van bovenstaande regeling als een eventuele beperking daarvan;
- dan wel een zodanige omgangsregeling tussen vader en de kinderen vast te stellen als de kinderrechter juist acht en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI baseert het verzoek op het volgende. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn opgegroeid in een opvoedsituatie waarin er sprake was van ruzies, spanningen en verbaal huiselijk geweld van de vader naar de moeder en de minderjarigen. Bij beide ouders zijn er zorgen over mogelijk middelengebruik. Bij de vader lijkt er bovendien sprake te zijn van problematisch gokgedrag. De moeder is onvoldoende weerbaar voor de vader. Op 20 november 2024 zijn de moeder en de minderjarigen op basis van veiligheidsafspraken onder regie van Veilig Thuis uit de veilige opvang teruggekeerd naar huis. Één van de afspraken is dat de vader ergens anders woont en niet in de woning komt. Momenteel verblijft de vader in de [daklozenopvang] te [woonplaats] . De ouders wonen niet meer samen, maar hebben nog wel een relatie met elkaar. Pas als beide ouders zich houden aan de gestelde voorwaarden en zij hulpverlening accepteren voor hun persoonlijke problematiek, zal de GI de weging maken of het voor de minderjarigen veilig is dat de vader weer terugkeert bij hen. De GI heeft [hulpverlening] betrokken om de omgang tussen de vader en de minderjarigen vorm te geven en om dit te monitoren. Verder is het gezin aangemeld bij [organisatie] voor Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling. De vader is ambivalent gebleken in het nakomen van de afspraken. De GI vindt het belangrijk dat er hulpverlening komt, die gaat aansluiten bij de overdrachtsmomenten voor en na de omgang. [hulpverlening] is bereid gevonden om bij deze momenten te zijn. Als het de vader dan nog steeds niet lukt om zich aan de gemaakte veiligheidsafspraken te houden, dan zal de GI overwegen om de omgang op neutraal terrein te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld op het kantoor van de GI. De GI verzoekt om de (minimum)regeling tussen de vader en [minderjarige 2] vast te stellen, te bepalen dat er voorlopig geen omgang plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige 1] en te bepalen dat de GI is belast met de regie met betrekking tot de omgang tussen de vader en de beide kinderen. De betrokken hulpverlening zal samen met de kinderen, ouders en de GI evalueren hoe de overdrachtsmomenten voor/na de omgang verlopen. Besproken zal worden in hoeverre een uitbreiding van de omgang mogelijk is. Zo kan de GI ook de mogelijkheden tot omgang tussen [minderjarige 1] en de vader onderzoeken en de omgang vormgeven. Dit is volgens de GI nodig zodat de omgang voor de minderjarigen op een goede en onbelaste manier kan verlopen. Dit laatste vindt de GI belangrijk, omdat de kinderen al veel hebben meegemaakt, waaronder met name het huiselijk geweld waar de kinderen getuige van zijn geweest toen de ouders nog samenwoonden. De GI wijst er op dat niet [minderjarige 1] , maar de GI de regie heeft. [minderjarige 1] heeft er last van als de vader de afspraken niet goed nakomt. De GI heeft zorgen over de mate van inzicht van de ouders. Zij houden [minderjarige 1] verantwoordelijk voor de situatie. Het is voor de minderjarigen belangrijk dat de gezinssituatie gezond is.
4.2.
De moeder vindt het lastig om met [minderjarige 1] te communiceren. Zij begrijpt dat de hele situatie een grote impact op haar heeft gehad. De moeder wil graag werken aan een hereniging van het hele gezin. De moeder stemt in met het verzoek van de GI. Zij vindt wel dat het hele traject maar moeizaam verloopt.
4.3.
De vader kan niet begrijpen, waarom hij [minderjarige 2] niet zelf bij de vrouw mag ophalen. De vader vindt zichzelf goed in staat om dat zonder begeleiding te doen. Volgens de vader krijgt [minderjarige 1] een veel te bepalende rol in het gezin. Ook verwijt de vader de GI dat het hele gezin uit elkaar is getrokken. Hij vindt het vreemd dat hij wel de woning van de moeder in mag, als [minderjarige 1] niet thuis is. Volgens de vader wordt er te veel gekeken naar het verleden. De vader geeft aan dat het niet goed met hem gaat. Hij woont tussen alcohol- en drugsverslaafden in de daklozenopvang. De vader werkt mee aan de afname van urinecontroles. Volgens de vader staan de stukken vol met onzin. Ook heeft hij geen vertrouwen in de ondersteuning vanuit [hulpverlening] . De belmomenten worden niet uitgevoerd en het omgangmoment op woensdag wordt gebruikt om met [minderjarige 2] naar logopedie te gaan. De vader mocht bovendien niet gaan kijken toen [minderjarige 2] een proefles boksen had. Volgens de vader wordt hem ten onrechte verweten dat hij niet is verschenen voor een omgangmoment. [minderjarige 2] was op dat moment niet thuis, waardoor het omgangmoment niet door kon gaan. De vader en de moeder hebben de wens om samen verder te gaan. De vader wil niet, zoals de GI voorstelt, wachten tot na zijn opname bij [afkickkliniek] .

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter kan op verzoek van de GI een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen, voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De kinderrechter beoordeelt hierbij of de gevraagde regeling in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2.
Uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er nog geen sprake is van een eindsituatie. Het is nog niet duidelijk of de vader bij het gezin kan terugkeren of niet. De moeder is nog niet in staat om met de vader om te gaan, op een manier die ook goed voor de minderjarigen uitwerkt. Het is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belangrijk dat zij niet meer worden blootgesteld aan huiselijk geweld tussen de moeder en de vader. Zij moeten kunnen opgroeien in een veilige en stabiele opvoedsituatie. Het is daarvoor belangrijk dat de ouders zich houden aan de gestelde voorwaarden en dat zij hulpverlening accepteren voor hun persoonlijke problematiek. [minderjarige 2] heeft bij de hulpverleners van [hulpverlening] aangegeven dat hij graag omgang wil met de vader. [minderjarige 1] heeft in haar gesprek met de hulpverleners van [hulpverlening] aangegeven, dat zij pas omgang wil met de vader, als hij aan zichzelf heeft gewerkt. In het gezin van de moeder zal Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling worden ingezet, om een beeld te krijgen van de opvoedsituatie bij de moeder. Daarbij zal er worden gekeken naar hoe het met de minderjarigen gaat en welke vormen van hulpverlening er nodig zijn. Het lukt de vader en de moeder nog onvoldoende om zich aan de gemaakte veiligheidsafspraken te houden. De overdrachtsmomenten zullen door [hulpverlening] worden gemonitord, om er op toe te zien dat de veiligheidsafspraken worden nagekomen. Met de GI is de kinderrechter van oordeel dat het voor de minderjarigen belangrijk is dat de regie over de omgangmomenten bij de GI wordt bepaald. Wanneer de GI belast wordt met de regie over de omgang, dan kan de GI de frequentie en de duur van de omgang bepalen in het belang van de minderjarigen en kan zij aan de vader duidelijke voorwaarden stellen voor het hebben van omgang met de minderjarigen. Daarbij zal de GI telkens beoordelen hoe de omgang uitgevoerd wordt en of er sprake kan zijn van uitbreiding van die omgangregeling. Voor [minderjarige 1] geldt dat de GI de mogelijkheden voor omgang tussen [minderjarige 1] en de vader steeds zal onderzoeken en daar waar mogelijk zal realiseren op een voor [minderjarige 1] passende wijze. De kinderrechter vindt het belangrijk dat er voor [minderjarige 1] een hulpverlener wordt gezocht, bij wie zij zich gehoord en gesteund voelt. De vader zal in de komende periode moeten laten zien dat hij, als dat van hem gevraagd wordt, zijn emoties kan beheersen. De kinderrechter kan zich voorstellen dat het voor de vader in de huidige omstandigheden lastig is, maar dit is wel het gevolg van de keuzes die de vader in het verleden heeft gemaakt, waardoor de minderjarigen trauma’s in hun jeugd hebben opgelopen.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.4.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf van hem te horen krijgen wat er in deze procedure wordt beslist, maar ook dat de andere betrokkenen weten wat de kinderrechter hierover aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terugkoppelt. Hierna zal de kinderrechter zich daarom tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] richten. Deze tekst zal worden overgenomen in een brief, die naar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt gestuurd.
“Beste [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
Op 7 april 2025 hebben jullie met mijn collega gesproken over het verzoek dat Jeugdbescherming Brabant (de jeugdbescherming) over jullie heeft gedaan. Toen is afgesproken dat ik zou laten weten wat mijn beslissing is en waarom. Ik wil jullie allereerst bedanken voor het gesprek. Het is voor mij heel belangrijk om van jullie te horen, hoe het met jullie gaat en wat jullie belangrijk vinden wat er gaat gebeuren.
Ik heb besloten dat de jeugdbescherming de beslissingen mag nemen over hoe, waar en wanneer er omgang is tussen [minderjarige 2] en de vader. Op dit moment is dat een keer per week bellen met de vader en een keer per week is dat een bezoek van drie uur buiten het huis van jullie moeder. Er komt een hulpverlener kijken hoe het gaat als [minderjarige 2] door de vader wordt opgehaald en teruggebracht. Ook heb ik besloten dat er voorlopig geen omgang is tussen [minderjarige 1] en de vader en dat de jeugdbescherming beslist wanneer [minderjarige 1] weer omgang heeft met de vader en waar dit zal zijn.
Ik wens jullie veel goeds.”.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bepaalt:
- dat er voorlopig nog geen omgang plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige 1] ;
- de GI belast is met de regie met betrekking tot het omgangsherstel tussen [minderjarige 1] en de vader en het zo mogelijk vormgeven van omgang tussen hen beiden (als het gaat om duur, frequentie, locatie en/of begeleiding);
- er een keer per week een belmoment plaatsvindt tussen vader en [minderjarige 2] en een keer per week een fysieke omgang voor de duur van 3 uur, buiten de woning van de ouders, met begeleiding van de overdrachtsmomenten door een hulpverlener, waarbij de dag van de omgang wordt bepaald in overleg met ouders en deze hulpverlener;
- de GI belast is met de regie over de omgang tussen vader en [minderjarige 2] (als het gaat om duur, frequentie, locatie en/of begeleiding), zowel met betrekking tot een eventuele uitbreiding van bovenstaande regeling als een eventuele beperking daarvan;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van Joosen als griffier, en op schrift gesteld op 17 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.