ECLI:NL:RBZWB:2025:3041

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
C/02/434467 / JE RK 25-733
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland heeft verzocht om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. De kinderrechter heeft op 22 april 2025 al een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken voor twee weken, zonder de belanghebbenden te horen. Tijdens de zitting op 30 april 2025 zijn de moeder, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de GI (Stichting Jeugdbescherming West Zeeland) gehoord. De vader was niet aanwezig, maar was wel opgeroepen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herroeping van de spoedbeslissing. De kinderrechter heeft de ouders belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die onder toezicht is gesteld van de GI. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 6 mei 2025 tot 22 juli 2025, omdat er zorgen zijn over de thuissituatie van de vader en de communicatie tussen de ouders. De kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders in het belang van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/02/434467 / JE RK 25-733
Datum uitspraak: 30 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie te Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 22 april 2025 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken.
1.2.
Op 2 mei 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft een brief geschreven naar de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft geschreven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 24 april 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot
24 april 2024 en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de andere ouder met
gezag, te weten de moeder, met ingang van 24 april 2023 en tot 24 oktober 2023.
2.3.
Bij beschikking van 20 oktober 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige] verlengd tot 24 april 2024.
2.4.
Bij beschikking van 11 april 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling
van [minderjarige] verlengd, met ingang van 24 april 2024 tot 24 april 2025. Tevens heeft de
kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag
verlengd, met ingang van 24 april 2024 en tot 15 mei 2024.
2.5.
Bij beschikking van 22 april 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 22 april 2025 en tot 6 mei 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling op 30 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden.
3.2.
Thans ligt ter beoordeling voor of er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die maken dat de spoedbeslissing moet worden herroepen en het restende deel van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling, te weten over de periode van 6 mei 2025 en tot 22 juli 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. De Raad licht toe dat er een spoedverzoek is ingediend omdat het verlengingsverzoek van de ondertoezichtstelling niet tijdig is ingediend bij de rechtbank door een administratieve fout van de GI. De Raad vindt het van belang dat de reeds ingezette hulpverlening wordt voortgezet. Een ondertoezichtstelling is hierbij belangrijk omdat de vader zich niet altijd houdt aan de veiligheidsafspraken.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat zij instemt met het verzoek van de Raad. De moeder vindt een ondertoezichtstelling fijn omdat zij en de vader er onderling niet uitkomen. De vader en de moeder hebben elkaar al een jaar niet gezien. Er is geen sprake van een samenwerking en goede communicatie. In alles wat de moeder zegt of doet, doet zij het volgens de vader niet goed. De moeder vindt dit erg frustrerend. Daarnaast houdt de vader zich niet aan de afspraken en stuurt hij belastende berichten naar [minderjarige] . Zo had hij [minderjarige] een bericht gestuurd met het verhaal dat er geen ondertoezichtstelling meer zou zijn en dat zij haar vader weer mag zien. [minderjarige] ziet haar vader op dit moment twee uur in de week, één uur onbegeleid en één uur begeleid. [minderjarige] vindt de bezoeken fijn. Het is dus in het belang van [minderjarige] dat de ondertoezichtstelling wordt voortgezet zodat [minderjarige] onder regie van de GI haar vader kan zien.
4.3.
De GI staat achter het verzoek van de Raad.

5.De beoordeling

Spoedbeslissing voorlopige ondertoezichtstelling
5.1.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 22 april 2025, [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van twee weken. Deze beslissing is genomen zonder eerst de belanghebbenden te horen. De moeder, de Raad en de GI zijn inmiddels op 30 april 2025 gehoord en er zijn geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven tot herroeping van deze spoedbeslissing.
Inhoudelijke beoordeling resterende deel van het verzoek
5.2.
Op grond van artikel 1:257 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.3.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat het resterende deel van het verzoek van de Raad moet worden toegewezen. Dit betekent dat de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt verlengd met ingang van 6 mei 2025 en tot 22 juli 2025. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.4.
De kinderrechter vindt het allereerst positief dat er sprake is van begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] . De kinderrechter is blij om te horen dat de vader actief en goed meewerkt aan de contacten met [minderjarige] in persoon. De kinderrechter maakt zich echter wel zorgen over de belastende berichten die de vader naar [minderjarige] stuurt en over het feit dat er geen zicht is op de thuissituatie van de vader. Op dit moment is het onduidelijk of de vader een veilige en stabiele omgeving kan bieden. Dit omdat de vader wisselend is in zijn bereidheid om mee te werken aan de ondertoezichtstelling en om inzage te geven in zijn (thuis)situatie. Daarnaast is er sprake van een verstoorde communicatie tussen de ouders. Er is geen sprake van een constructieve samenwerking en de contacten verlopen via de GI. Dit vindt de kinderrechter zorgelijk.
5.5.
De kinderrechter wil benadrukken dat het voor [minderjarige] van groot belang is dat de ouders werken aan hun onderlinge communicatie en samenwerking. De kinderrechter is van oordeel dat de komende periode moet worden benut om te onderzoeken of er eventuele aanvullende of alternatieve aanpakken zijn om ervoor te zorgen dat de ouders samen, ondanks dat zij geen relatie meer hebben met elkaar, de zorg voor [minderjarige] kunnen dragen. De kinderrechter wil hierbij benadrukken dat ieder zijn eigen belangrijkste hulpverlener is. Zolang de ouders immers niet volmondig en actief meewerken met de GI en de verdere hulpverleners, zal van daadwerkelijke verbetering in de situatie onvoldoende sprake zal zijn. Dat is in de afgelopen periode van de OTS telkens gebleken gebleken, en dat moet nu in het belang van [minderjarige] anders worden. Zij heeft haar ouders juist in deze periode hard nodig.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 6 mei 2025 en tot 22 juli 2025.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025 door mr Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 15 mei 2025.