ECLI:NL:RBZWB:2025:3042

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
C/02/434117 / JE RK 25-654
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van het nog ongeboren kind

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2025 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een nog ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het nog ongeboren kind onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die zwanger is, en de vader, met wie zij gehuwd is, zich in een kwetsbare situatie bevinden. De moeder heeft een verleden van verslaving en huiselijk geweld, maar heeft de afgelopen periode stappen in de goede richting gezet. Ondanks deze positieve ontwikkelingen zijn er zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van het nog ongeboren kind. De kinderrechter heeft de ouders complimenten gegeven voor hun inzet, maar benadrukt dat intensief toezicht en begeleiding noodzakelijk zijn om de veiligheid van het kind te waarborgen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland aangesteld om toezicht te houden op de situatie van het nog ongeboren kind en de ouders te begeleiden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/434117 / JE RK 25-654
Datum uitspraak: 30 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
over
[het nog ongeboren kind],
hierna te noemen: het nog ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 8 april 2025, ontvangen op 8 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is zwanger van het nog ongeboren kind. Zij is op [datum 1] 2025 uitgerekend.
2.2.
De ouders zijn met elkaar gehuwd op [datum 2] 2024 te [woonplaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het nog ongeboren kind onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. Op dit moment zijn de ouders op de goede weg, maar de Raad maakt zich wel zorgen over het nog ongeboren kind en is van mening dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Dit heeft te maken met de belaste geschiedenis van de ouders, de situatie van hun overige kinderen en de belaste partnerrelatie. Daarnaast is het nog ongeboren kind erg kwetsbaar en daarom zijn de zorgen groot. De Raad wil de moeder complimenteren over het feit dat zij clean is geworden. De Raad maakt zich echter wel zorgen of de moeder dit kan volhouden. Daarnaast maakt de Raad zich zorgen over de beschikbaarheid van de ouders. Het is nog onduidelijk of de ouders hun prioriteiten bij het nog ongeboren kind kunnen leggen. De Raad ziet dat de moeder steeds meer zelfinzicht krijgt. Dit betekent dat er stappen worden gezet, maar de situatie is nog pril. De Raad is van mening dat er meer zicht moet komen op de veiligheid van het nog ongeboren kind. De Raad vindt het ook fijn dat de ouders willen meewerken en dat zij instemmen met een ondertoezichtstelling.
4.2.
Door en namens de moeder geeft de advocaat aan dat de moeder achter het verzoek van de Raad staat. De moeder stemt in met een ondertoezichtstelling en wil graag dat de GI betrokken raakt bij het nog ongeboren kind. De moeder werkt momenteel mee, maar dat is in het verleden anders geweest. Om die reden kiest de moeder niet voor hulpverlening in het vrijwillig kader. De moeder maakt zich zorgen over de periode dat de baby 5 à 6 maanden oud zal zijn. De moeder is eerder in die periode bij een van haar andere kinderen depressief geraakt en wil de juiste hulp kunnen inschakelen. Momenteel gaat het goed met de moeder. Er is sprake van begeleide omgangsmomenten tussen de moeder en haar kinderen. De moeder probeert deze bezoeken op te bouwen en wil graag laten zien dat zij er voor haar kinderen is. Zij hoopt dat zij het vertrouwen van haar kinderen kan terugwinnen. De moeder erkent dat zij in de afgelopen jaren veel fouten heeft gemaakt. De moeder was depressief, was verslaafd en had een burn-out. Sinds vorig jaar werkt de moeder hard aan zichzelf. Momenteel werkt zij nog steeds aan haar verslaving door middel van verslavingszorg. De moeder zou ook graag starten met groepstherapie en in de toekomst zou zij ervaringsdeskundige willen worden bij Emergis. De moeder geeft aan dat zij nog fouten mag maken, maar niet qua drugsgebruik. Tussen de moeder en de vader gaat het goed. De grote problemen die zij hadden, zijn inmiddels voorbij. Tot slot merkt de advocaat op dat de inzet van [hulpverlening] , zoals dat staat beschreven in het Raadsrapport, op dit moment niet passend is.
4.3.
De GI staat achter het verzoek van de Raad. De GI is betrokken bij de andere kinderen in het gezin, die bij opa en oma mz opgroeien. De GI ziet dat de ouders positieve stappen zetten. De omgangsmomenten met de andere kinderen zijn nog begeleid en verlopen positief. Als dit goed blijft verlopen, zal er een uitbreiding plaatsvinden.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren wordt aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert.
5.2.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
De kinderrechter merkt, met toepassing van artikel 1:2 BW, het nog ongeboren kind van de moeder als reeds geboren aan, nu zijn belang dit vordert gelet op hetgeen hierover uit het Raadsrapport en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad toewijzen en het nog ongeboren kind onder toezicht stellen van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 30 april 2025 en tot 30 april 2026. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.5.
Allereerst merkt de kinderrechter op dat de ouders de afgelopen periode stappen in de goede richting hebben gezet, waarbij er een positieve ontwikkeling is ontstaan. De moeder heeft het afgelopen jaar hard aan zichzelf gewerkt, en aan haar verslaving, waardoor ze nu ruim een jaar vrij is van verdovende middelen. De kinderrechter wil de moeder hiervoor complimenteren.
5.6.
Ondanks de positieve ontwikkelingen is de kinderrechter van oordeel dat het nog ongeboren kind in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter stelt vast dat de moeder een belast verleden heeft waarbij er sprake is geweest van (een terugkerend patroon van) huiselijk geweld en middelengebruik. De zorgen zijn dan ook vooral gelegen in de partnerrelatie en het verslavingsverleden van de moeder. De moeder is langdurig afhankelijk geweest van (hard)drugs. Ondanks dat de moeder een jaar vrij is van verdovende middelen, zijn de veranderingen nog pril en gezien de kwetsbaarheid van het nog ongeboren kind dient de situatie nauw opgevolgd te worden om signalen vroegtijdig op te vangen mocht het minder goed gaan met een de ouders, of in de relatie tussen de ouders.
5.7.
De kinderrechter is van oordeel dat de ouders op dit moment voldoende bereid, maar onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en de hulpverlening te accepteren. De kinderrechter vindt het goed om te horen dat de ouders positief zijn ten opzichte van de hulpverlening. De kinderrechter vindt het knap van de ouders dat zij inzien dat een ondertoezichtstelling helpend kan zijn wanneer het minder goed met ze gaat.
5.8.
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee aan de volgende doelen te werken:
  • Het nog ongeboren kind groeit op binnen een veilige en stabiele opvoedingsomgeving, waarin regelmaat, rust en structuur wordt geboden en waar de opvoeders fysiek en emotioneel beschikbaar zijn;
  • Er is zicht op de opvoedvaardigheden van ouders (Goed Genoeg Ouderschap) en deze wordt zo nodig versterkt;
  • Het nog ongeboren kind ontwikkelt zich na de geboorte leeftijdsadequaat;
  • Ouders hebben een positieve band met het nog ongeboren kind, er is sprake van een veilige hechting;
  • Er is een steunend netwerk, waarop ouders een beroep kunnen doen;
  • Ouder stellen zich begeleidbaar op en houden zich aan gemaakte afspraken.
5.9.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van het nog ongeboren kind weg te nemen. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht. Daarbij neemt de kinderrechter ook in overweging dat de moeder zelf heeft aangegeven dat het over vijf à zes maanden lastig voor haar kan worden, gezien zij eerder bij een van haar andere kinderen in die periode in een depressie is beland. Het is belangrijk dat de GI in die periode extra aandacht heeft voor de situatie. De kinderrechter geeft opdracht aan de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van het nog ongeboren kind te bewaken. Intensief toezicht en begeleiding is nodig om de veiligheid van het nog ongeboren kind te waarborgen. Van de ouders verwacht de kinderrechter dat zij de samenwerking met de GI en de hulpverlening zullen blijven voortzetten. De kinderrechter wil tot slot benadrukken dat de ouders hun eigen belangrijkste hulpverlener zijn.
5.10.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
beschouwt het nog ongeboren kind als geboren;
6.2.
stelt het nog ongeboren kind onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 30 april 2025 en tot 30 april 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2025 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 15 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.