ECLI:NL:RBZWB:2025:3044

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
C/02/430575 / JE RK 25-44
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleeggezin

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2025 een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2022, in een pleeggezin. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in een zitting met gesloten deuren, waarbij de moeder, haar advocaat, een pleegmoeder, vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De kinderrechter heeft de ontwikkeling van de moeder en de minderjarige in overweging genomen, evenals de zorgen over het drugsgebruik van de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder positieve stappen heeft gezet, maar dat er nog steeds risico's zijn verbonden aan haar drugsgebruik. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van zes maanden, met de opdracht aan de GI om actiever te werken aan een thuisplaatsing van de minderjarige bij de moeder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder zelf verantwoordelijk is voor het verminderen van haar drugsgebruik en dat er gewerkt moet worden aan een betere samenwerking tussen alle betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/430575 / JE RK 25-44
Datum uitspraak: 30 april 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 6 februari 2025 met alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
  • de briefrapportage van de GI met bijlagen van 17 april 2025, ontvangen op 22 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de pleegmoeder;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de Raad.
1.3.
Met bijzondere toestemming van de kinderrechter waren tevens bij de mondelinge behandeling aanwezig twee ambulant begeleiders van de moeder, mw. [naam 1] en mw. [naam 2] .

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 27 mei 2022 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 27 mei 2022 en tot 16 augustus 2022.
2.3.
Bij beschikking van 10 augustus 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 10 augustus 2022 en tot 10 februari 2023. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 10 februari 2026.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 7 maart 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 7 maart 2023 tot 21 maart 2023, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 maart 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 7 juni 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling op 26 mei 2023.
2.6.
In mei 2023 is [minderjarige] na een periode uit huis te zijn geplaatst weer bij de moeder teruggeplaatst.
2.7.
Bij beschikking van 1 februari 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 1 februari 2024 en tot 10 februari 2024. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 10 februari 2024 en tot 1 april 2024.
2.8.
Bij beschikking van 21 maart 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 1 april 2024 en tot 10 augustus 2024.
2.9.
Bij beschikking van 9 augustus 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 november 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.10.
Bij beschikking van 31 oktober 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 10 november 2024 en tot 10 februari 2025.
2.11.
Bij beschikking van 6 februari 2025 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengd voor de duur van drie maanden met ingang van 10 februari 2025 en tot 10 mei 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.12.
Op basis van voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek, te weten voor de periode van 10 mei 2025 en tot 10 februari 2026.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. In de afgelopen periode is er sprake geweest van positieve ontwikkelingen op bepaalde vlakken. De GI maakt zich echter ook nog zorgen over onder andere het drugsgebruik van de moeder en haar emotieregulatie. Ook het nakomen van afspraken blijft een aandachtspunt voor de moeder. De GI vindt het belangrijk dat de moeder geen drugs gebruikt, zeker gelet op het feit dat [minderjarige] gezien zijn leeftijd volledig afhankelijk is van zijn verzorger/opvoeder. Daarnaast vraagt de GI zich af in hoeverre er sprake is van gecontroleerd gebruik bij de moeder. De GI licht toe dat er geen nadere uitbreiding in de omgang heeft plaatsgevonden. De GI heeft hierover ook een brief geschreven naar de moeder met een onderbouwing daarvan. Momenteel wordt vastgehouden aan de huidige omgangsregeling en is het nog onduidelijk of de regeling de komende periode wordt uitgebreid. De GI wil inzetten op een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, maar hiervoor moet de moeder laten zien dat zij de zorg voor [minderjarige] structureel aankan. De moeder heeft hierin al stappen gezet, maar deze zijn nog pril. De GI vindt het belangrijk dat er in de komende periode een perspectiefbesluit genomen gaat worden.
4.2.
Door en namens de moeder bepleit de advocaat om de uithuisplaatsing voor de kortst mogelijke duur te verlengen. Er moet gewerkt worden aan een volledige thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. De GI heeft ten aanzien van de moeder de lat hoog gelegd. De advocaat is van mening dat de zorgen, die een uithuisplaatsing rechtvaardigen, niet zodanig zijn dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Hetgeen de GI naar voren brengt, komt niet overeen met de verslagen van de ambulant begeleiders (welke het meest objectiveerbaar zijn). De advocaat hoort vanuit de hulpverlening in de praktijk dat de moeder goed meewerkt, dat de thuissituatie van de moeder op orde is en dat er geen zorgen zijn ten aanzien van de veiligheid van [minderjarige] . De GI ziet dit ook, maar geeft aan dat het blowen van de moeder een veiligheidsrisico met zich meebrengt. De advocaat licht toe dat er bij de moeder sprake is van gecontroleerd blowen en vraagt zich af of er niet vanuit deze situatie gewerkt kan worden aan het uiteindelijke doel, namelijk terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Het uiteindelijke doel is ook voor de moeder duidelijk, namelijk dat de moeder stopt met het gebruiken van drugs. Een uithuisplaatsing brengt de nodige risico’s met zich mee. [minderjarige] is al een geruime periode uit huis geplaatst en er is nog steeds geen duidelijkheid over waar [minderjarige] mag opgroeien. De moeder ervaart hier veel stress van en deze stress moet worden weggenomen. De advocaat is van mening dat een volledige thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder binnen een aantal weken zou moeten lukken. Dit omdat er al een borging ligt vanuit de ondertoezichtstelling. De moeder geeft aan dat het goed met haar gaat en dat zij trots is op waar zij nu staat. De moeder ervaart ritme en heeft veel steun aan haar ambulant begeleiders. De moeder is in staat om te reflecteren en haar emoties te reguleren. Verder rookt de moeder in de avond weleens een jointje. Door het blowen wordt zij kalm en kan zij beter slapen. De moeder licht toe dat het minder heftig is dan slaapmedicatie. Als de moeder blowt, heeft zij nergens last van. Dat zit namelijk al lang in haar systeem waardoor het een soort gewenning is geworden. Eerder is de moeder gestopt met blowen, maar dit deed zij voor de relatie waarin zij zat. Toen de relatie voorbij was, is de moeder weer gaan blowen. Het uitgangspunt van de moeder is dat zij wil stoppen met blowen. Zij wil dit wel pas doen als zij het ook kan volhouden. Zij krijgt hier hulp bij vanuit haar therapie. Op dit moment gebeurt er nog te veel en ervaart zij stress, wat maakt dat zij nog blowt. Verder sport de moeder bijna elke dag en wil zij graag de opleiding maatschappelijke zorg volgen. De moeder geeft tot slot aan dat zij erg gelukkig wordt van [minderjarige] .
4.3.
De Raad ziet dat er een positieve ontwikkeling heeft plaatsgevonden. De moeder neemt haar verantwoordelijkheid. De moeder geeft aan wat ze goed doet en waar ze nog aan moet werken. Daarnaast ziet de Raad een moeder die ontzettend van haar kind geniet en die het graag goed wil doen. De Raad vindt het belangrijk dat het perspectief van [minderjarige] binnen zes maanden duidelijk wordt, gezien de leeftijd en de hechtingsfase van [minderjarige] . De Raad maakt zich zorgen over het drugsgebruik van de moeder. Eerder is het de moeder gelukt om te stoppen, maar nu lukt dat niet. De Raad geeft aan dat drugs en het (structureel) verzorgen van een kind niet samen gaat, ook niet met gecontroleerd gebruik. Het is van belang dat de moeder stopt met het gebruiken van drugs. Zowel voor haarzelf als voor [minderjarige] . De Raad benadrukt dat de moeder hierin zelf de sleutel in handen heeft. De Raad staat dan ook achter een verlenging van de maatregel, waarbij binnen zes maanden het perspectief van [minderjarige] moet worden bepaald.
4.4.
De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige] . Hij is erg ondernemend. Als [minderjarige] terugkomt van het omgangsmoment met de moeder merkt de pleegmoeder de ene keer wel verandering in zijn gedrag en de andere keer niet. Over het algemeen valt het mee. Verder verloopt de samenwerking met de moeder wisselend. Er is wel een verbetering te zien. De pleegmoeder zou graag op een punt komen waarbij de moeder en de pleegmoeder elkaar beter begrijpen.
4.5.
De ambulant begeleiders hebben aangegeven dat zij nauw betrokken zijn bij de moeder. De ene begeleider is bij de moeder betrokken om te kijken hoe de communicatie verbeterd kan worden. Zij licht toe dat het erg van belang is hoe er wordt gecommuniceerd met de moeder. De andere begeleider heeft aangegeven dat de moeder twee jaar geleden in begeleiding is gekomen, met als hoofddoel het vinden van een woning waar zij rust en stabiliteit ervaart. Op dit moment woont de moeder in een zelfstandige woning. Dit verloopt goed. De ambulant begeleiders geven tot slot nog aan dat de moeder onder een vergrootglas ligt.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als
bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing
telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals hierboven vermeld. De kinderrechter verlengt om die reden de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van zes maanden, met ingang van 10 mei 2025 en tot 10 november 2025. Het resterende deel van het verzoek wordt aangehouden. De kinderrechter licht dit als volgt toe.
5.4.
De kinderrechter constateert dat er sprake is van een positieve ontwikkeling. De moeder werkt hard aan zichzelf en zit op de goede weg. De moeder accepteert persoonlijke hulpverlening en laat zien dat zij het beste wil voor [minderjarige] . De kinderrechter ziet deze stijgende lijn en wil de moeder hiervoor complimenteren.
5.5.
Ondanks de positieve ontwikkelingen maakt de kinderrechter zich nog zorgen, met name over het drugsgebruik van de moeder. De risico’s die het drugsgebruik met zich meebrengen worden door de moeder onvoldoende erkend. Wanneer de moeder structureel de zorg voor [minderjarige] zou hebben, brengt dit een risico met zich mee. Het drugsgebruik van de moeder zorgt er namelijk voor dat zij onvoldoende de emotionele en fysieke veiligheid van [minderjarige] kan waarborgen. De kinderrechter maakt zich hier zorgen over en is van oordeel dat hier verandering in moet komen.
5.6.
De kinderrechter verwacht van de GI dat in de komende zes maanden het perspectief van [minderjarige] wordt bepaald. De kinderrechter vindt dit belangrijk gezien de leeftijd en de hechtingsfase van [minderjarige] . Verder vindt de kinderrechter het van belang dat er tot die tijd harder gewerkt wordt aan een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. De kinderrechter geeft hierbij opdracht aan de GI om actiever en met een maandelijkse voortgang te werken aan een uitbreiding van het verblijf van [minderjarige] bij de moeder. Per maand moet er sprake zijn van een duidelijke uitbreiding op weg naar thuisplaatsing. Uitsluitend in het geval er bijvoorbeeld alarmerende signalen vanuit de pleegmoeder of hulpverlening komen, kan daar van af worden geweken, maar de komende maanden moeten gericht zijn op een toename van de uitbreiding van het verblijf van [minderjarige] bij de moeder. Indien er geen betekenisvolle verbetering plaatsvindt in het drugsgebruik van de moeder, kan het zo zijn dat er geen uitbreiding plaatsvindt. De kinderrechter wil dan ook benadrukken dat de moeder dit zelf in de hand heeft. Van de moeder verwacht de kinderrechter dat zij zich volledig zal inzetten. De kinderrechter verwacht dat de moeder laat zien dat zij bezig is met het verminderen van haar drugsgebruik. De kinderrechter wil benadrukken dat de moeder er niet alleen voor staat en dat zij hulp kan inschakelen van haar ambulant begeleiders. Tot slot moet er de komende periode nog gewerkt worden aan een betere communicatie en samenwerking tussen de moeder, de GI en de pleegmoeder.
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van zes maanden, met ingang van 10 mei 2025 en tot 10 november 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt het resterende deel van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aan
Pro Formatot
vrijdag 24 oktober 2025met verzoek aan de GI om uiterlijk op die datum actuele informatie over de periode vanaf 30 april 2025 bij de rechtbank in te dienen, rekening houdend met de in de overwegingen benoemde uitgangspunten, met afschrift aan de belanghebbende partijen alsook aan de Raad voor de kinderbescherming.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 14 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.