ECLI:NL:RBZWB:2025:3056

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
C/02/431504 / JE RK 25-209
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2022. De Raad voor de Kinderbescherming verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling tot 20 februari 2026 en om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader zonder gezag. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die gedragsproblemen vertoont en waarvan de oorzaak nog onderzocht moet worden. De moeder is niet verschenen op de zitting en heeft geen contact met de Raad of de GI, wat haar positie in de procedure bemoeilijkt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd, maar de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader is vastgesteld. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431504 / JE RK 25-209
Datum uitspraak: 18 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
laatst wonende in [woonplaats 1] , huidige woon- of verblijfplaats is onbekend,
voorheen bijgestaan door advocaat mr. J.J.M. van Asten te 's-Hertogenbosch,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. E.D. Radenovska te 's-Gravenhage.
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING ROTTERDAM RIJNMOND,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • De beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 20 februari 2025 en de daarin genoemde stukken;
  • de op 31 maart 2025 van de advocaat van de vrouw ontvangen onttrekkingsbericht en de brief met daarin de meest recente contactgegevens van de vrouw.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, ondersteund door een tolk in de Bulgaarse taal, met zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- de vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen. De advocaat van de moeder heeft zich onttrokken, omdat hij geen contact kon krijgen met de moeder en dus niet bekend is met haar standpunt. De vertegenwoordigers van de GI hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de moeder op de hoogte was van de datum en het tijdstip van de zitting, maar dat zij er voor gekozen heeft om naar een andere afspraak te gaan.
1.4.
De voortgezette mondelinge behandeling van het verzoek heeft, gelet op de nauwe samenhang tussen deze verzoeken, gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van het verzoek van de vader, strekkende tot wijziging van het gezag en het vaststellen van een omgangsregeling en een informatieregeling. In dat kader is tevens aanwezig geweest een vertegenwoordigster van Raad. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/02/413191 / FA RK 23-3986.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 november 2024 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 28 november 2024 tot 12 december 2024. De kinderrechter heeft bij diezelfde beschikking van 28 november 2024 een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 28 november 2024 tot 12 december 2024 en het verzoek voor het overige deel aangehouden. De kinderrechter in deze rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 29 november 2024 een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader zonder gezag met ingang van 29 november 2024 tot 12 december 2024, het overige deel van het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening van pleegzorg, dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder afgewezen en de verzoeken voor het overige aangehouden.
2.2.
Bij beschikking van 6 december 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag met ingang van 12 december 2024 tot 28 februari 2025.
2.3.
Bij beschikking van 20 februari 2025 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI van 20 februari 2025 tot 20 april 2025 en is de GI gemachtigd [minderjarige] uit huis te plaatsen bij de vader zonder gezag met ingang van 20 februari tot 20 april 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden, om de moeder alsnog de gelegenheid te bieden om aan te sluiten bij de mondelinge behandeling en om haar standpunt naar voren te brengen.

3.Het resterende verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen tot 20 februari 2026. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad verwijst allereerst naar haar rapport voor de onderbouwing van het verzoek. Volgens de Raad zijn er zorgen over [minderjarige] op alle ontwikkelingsgebieden. Toen de woning van de moeder ontruimd werd, was [minderjarige] alleen in de woning en lag hij te slapen op de bank. De fysieke verzorging van [minderjarige] was zorgwekkend. Ook de woning van de moeder zag er zeer verwaarloosd uit. [minderjarige] laat gedragsproblemen zien waar mogelijk een medische oorzaak aan ten grondslag ligt. Middels een MRI moet er uitsluitsel komen over zijn gezondheid. De vader heeft [minderjarige] goed opgevangen. Volgens de Raad zijn de maatregelen nog nodig, om het verblijf van [minderjarige] bij de vader te borgen en om nog te volgen of de ouders in staat zijn om onderling een contactregeling uit te voeren. De Raad vraagt om de maatregelen voor de duur van vier maanden te verlengen, zodat er een tussentijds toetsingsmoment ontstaat. Volgens de Raad moet er snel zicht komen op het contactherstel met de moeder en hoe haar situatie zich verder ontwikkelt. Er zal onderzoek gedaan moeten worden naar het perspectief van [minderjarige] . De Raad wil dat de moeder een eerlijke kans krijgt om te laten zien waar haar problematiek in gelegen is, hoe haar toekomst er uit gaat zien, wat haar situatie is en of zij beschikt over voldoende opvoedvaardigheden.
4.2.
De vader staat niet afwijzend tegen het verzoek van de Raad. De vader voelt zich geholpen en gesteund door de GI in de zorg voor [minderjarige] . Ook ziet de vader voor de GI nog een rol in de bemiddeling tussen de ouders, als het gaat om de contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder.
4.3.
De moeder is juist opgeroepen, maar is niet gekomen. De advocaat van de moeder heeft zich onttrokken, omdat hij haar niet kon bereiken en hij onbekend is met het standpunt van de moeder. De vertegenwoordigers van de GI hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de moeder op de hoogte was van de datum en het tijdstip van de zitting, maar dat zij er voor gekozen heeft om naar een andere afspraak te gaan.
4.4.
Volgens de GI had de moeder geen bezwaar tegen het verzoek van de Raad ten aanzien van de ondertoezichtstelling. Zij is het niet eens met de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. De GI geeft aan dat het contact met de moeder zeer moeizaam verloopt. De GI vraagt zich af waar de prioriteit van de moeder ligt, nu zij niet aanwezig is bij de zitting. De GI verlangt van de moeder dat zij gaat laten zien, dat zij het contact met [minderjarige] aan wil gaan. Daarvoor moet zij wel in contact zijn met de GI. De GI is niet bekend met de adressen waar de moeder nu verblijft. De moeder wil wel contact met [minderjarige] , maar is voor vervoer naar [woonplaats 2] afhankelijk van haar vriend. Er is één begeleid contact geweest tussen de moeder en [minderjarige] . Hierbij was ook de vader aanwezig. Het contact is goed verlopen. De GI wil de komende periode onderzoeken waar het perspectief van [minderjarige] ligt en of er sprake kan zijn van een structurele contactregeling. De moeder moet laten zien dat zij betrouwbaar is in het nakomen van de afspraken. De GI verwacht dat de moeder uit contact zal treden, als er geen ondertoezichtstelling meer is. De GI vindt het daarnaast belangrijk dat de plaatsing van [minderjarige] bij de vader geborgd blijft. De GI staat dan ook achter het verzoek van de Raad.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een GI, als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
In artikel 1:260, eerste lid, BW is bepaald dat de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 255 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens kan verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De kinderrechter is met de Raad van oordeel dat [minderjarige] nog onverminderd in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er is nog steeds geen zicht op de trauma’s die [minderjarige] mogelijk tijdens het wonen bij de moeder heeft opgelopen en of er bij hem sprake is van kindeigen problematiek, waardoor hij een ontwikkelingsachterstand heeft ontwikkeld. In de periode dat [minderjarige] bij de vader is geplaatst, heeft de moeder zich opnieuw aan de hulpverlening onttrokken en is zij niet of nauwelijks bereikbaar. Pas onlangs heeft er eenmalig een begeleid contact tussen [minderjarige] en de moeder plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn nog niet in staat om zelfstandig een contactregeling uit te voeren. Met de Raad en de GI vindt ook de kinderrechter het noodzakelijk dat het perspectief van [minderjarige] wordt onderzocht en welke rol de moeder in dat kader kan vervullen. Daarnaast is het noodzakelijk dat de GI de vader verder ondersteunt in het regelen van praktische zaken voor [minderjarige] en het laten verrichten van medische onderzoeken naar de oorzaak van de gedragsproblemen van [minderjarige] . De kinderrechter zal het verzoek van de Raad op dit punt dan ook toewijzen. In tegenstelling tot de Raad ziet de kinderrechter geen aanleiding om een tussentijds toetsingsmoment te bepalen. Volgens de kinderrechter is aanhouding van een deel van het verzoek niet zinvol, omdat het niet realistisch is om te verwachten dat de vrouw over vier maanden haar leven op orde zal hebben en over een voor [minderjarige] geschikte opvoedsituatie beschikt. De kinderrechter zal het verzoek dan ook als verzocht toewijzen.
5.3.
In artikel 1:265b BW is bepaald, dat de kinderrechter de GI op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, als het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
In artikel 1:265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de GI de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige telkens met ten hoogste een jaar kan verlengen.
5.4.
De rechtbank heeft in de beschikking met zaaknummer C/02/413191 FA RK 23-3986 van 18 april 2025 de man mede met het gezag over [minderjarige] belast en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem bepaald. Er is dan ook geen machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nodig om de plaatsing bij de vader te borgen. De kinderrechter zal het verzoek op dit punt dan ook afwijzen.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 20 april 2025 tot 20 februari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Van Gessel, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025, in aanwezigheid van Joosen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.