In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2022. De Raad voor de Kinderbescherming verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling tot 20 februari 2026 en om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader zonder gezag. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die gedragsproblemen vertoont en waarvan de oorzaak nog onderzocht moet worden. De moeder is niet verschenen op de zitting en heeft geen contact met de Raad of de GI, wat haar positie in de procedure bemoeilijkt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd, maar de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader is vastgesteld. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.