ECLI:NL:RBZWB:2025:3059

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
C/02/413191 FA RK 23-3986
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag en hoofdverblijf van een minderjarige in een verwaarloosde situatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezag en hoofdverblijf van een minderjarige. De minderjarige was bij de vrouw aangetroffen in een verwaarloosde woning, die ontruimd was vanwege achterstallige huur. De vrouw had een voorgeschiedenis van persoonlijke problematiek en zorgmijdend gedrag, en er was geen zicht op haar huidige situatie. De man, die de zorg voor de minderjarige goed oppakte, vroeg om gezamenlijk gezag en om het hoofdverblijf bij hem te bepalen. De vrouw was niet aanwezig bij de zitting en haar standpunt was onbekend. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om gezamenlijk gezag toe te wijzen, maar om het hoofdverblijf voorlopig niet bij de man vast te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat het in het belang van de minderjarige was dat het hoofdverblijf bij de man werd vastgesteld, gezien de omstandigheden van de vrouw en de zorg die de man voor de minderjarige droeg. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen en de overige verzoeken van de vrouw afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND -WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/413191 FA RK 23-3986
Datum uitspraak: 18 april 2025
beschikking over gezag, omgang en een informatieregeling
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. E.D. Radenovska in Den Haag.
tegen
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
voorheen bijgestaan door advocaat: mr. J.J.M. van Asten in ’s-Hertogenbosch.
Over de minderjarige:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022, hierna: [minderjarige] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt gezien:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING ROTTERDAM RIJNMOND,
hierna te noemen de GI.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda ,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
  • de beschikking van deze rechtbank van 6 juni 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de op 1 augustus 2024 van [hulpverlening] ontvangen negatieve terugmelding UHA;
  • het op 20 september 2024 van de Raad ontvangen bericht, met daarin het besluit van
de Raad om een gezag- en omgangsonderzoek in te stellen;
- het op 20 december 2024 van de advocaat van de man ontvangen F9-formulier met
bijlagen, houdende een verzoek tot inhoudelijke behandeling van het verzoek;
- het op 20 december 2024 van de advocaat van de man ontvangen F9-formulier met als
bijlage de akte van geboorte van [minderjarige] met de akte van erkenning door de man;
- de rapportage van de Raad van 17 februari 2025;
- het op 24 februari 2025 van de advocaat van de man ontvangen wijziging van het verzoek;
- de op 31 maart 2025 van de advocaat van de vrouw ontvangen onttrekkingsbericht en de brief met daarin de meest recente contactgegevens van de vrouw.
1.2.
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 3 april 2025. Bij die behandeling zijn gekomen de man – ondersteund met een tolk in de Bulgaarse taal – met zijn advocaat. Ook waren aanwezig de vertegenwoordigster van de Raad en de vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De vrouw is juist opgeroepen, maar is niet gekomen. De advocaat van de vrouw heeft zich onttrokken, omdat hij haar niet kon bereiken en hij onbekend is met het standpunt van de vrouw. De vertegenwoordigers van de GI hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de vrouw op de hoogte was van de datum en het tijdstip van de zitting, maar dat zij er voor gekozen heeft om naar een andere afspraak te gaan.
1.4.
De voortgezette mondelinge behandeling van het verzoek heeft, gelet op de nauwe samenhang tussen deze verzoeken, gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van het verzoek van de Raad, over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . In dat kader is tevens aanwezig geweest een vertegenwoordigster van GI. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/02/431504 / JE RK 25-209

2.De feiten

2.1.
Aan de rechtbank liggen nog de verzoeken van de man voor om:
- te bepalen dat partijen voortaan gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] zijn belast;
- een (opbouwende) omgangsregeling vast te stellen:
* elke zondag tussen 13.00 uur tot 17.00 uur,
* de helft van de vakanties en feestdagen;
- een informatieregeling vast te stellen waarbij de vrouw de man uiterlijk op de eerste dag van elke maand informeert over belangrijke gebeurtenissen, de gezondheid en de ontwikkeling van [minderjarige] , alsmede aan hem foto’s van [minderjarige] toe te sturen.
De man heeft zijn verzoeken aangevuld, in die zin dat hij verzoekt om te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] voortaan bij hem wordt bepaald.
Tijdens de zitting heeft de man de verzoeken ten aanzien van een omgangsregeling en een informatieregeling ingetrokken.
2.2.
De vrouw heeft verzocht om, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. het verzoek van de man om hem samen met haar met het ouders gezag over [minderjarige] te belasten af te wijzen;
II. het verzoek van de man om een zelfstandige omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen af te wijzen;
III. het verzoek van de man om een informatieregeling te bepalen af te wijzen.
2.3.
Bij beschikking van 6 juni 2024 in deze procedure heeft de rechtbank, ter vervanging van de toestemming van de vrouw, aan de man toestemming verleend tot het erkennen van [minderjarige] . Daarnaast is bepaald dat de man aan de vrouw per maand een bedrag van € 25,- (vijfentwintig euro) ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] voldoet. Verder is bepaald dat de man en [minderjarige] voorlopig recht hebben op omgang met elkaar wekelijks gedurende drie uur ten huize van de vrouw, waarvan de duur en het tijdstip steeds in onderling overleg wordt bepaald. De resterende verzoeken zijn aangehouden in afwachting van het verloop van het hulpverleningstraject in het kader van UHA.
2.4.
Bij beschikking van 28 november 2024 (zaaknummer C/02/429273 / JE RK 24-2166) heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, tot 12 december 2024. Tevens heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 12 december 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 29 november 2024 (zaaknummer C/02/429273 / JE RK 24-2166) heeft de kinderrechter het resterende deel van het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder afgewezen. Tevens heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de man zonder gezag.
2.6.
Bij beschikking van 6 december 2024 (zaaknummer C/02/429273 / JE RK 24-2166) heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant tot 28 februari 2025 en is deze gemachtigd om [minderjarige] uit huis te plaatsen bij de man zonder gezag tot 28 februari 2025.
2.7.
Bij beschikking van 20 februari 2025 (zaaknummer: C/02/431504 / JE RK 25-209) heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot 20 april 2025 en is deze gemachtigd [minderjarige] uit huis te plaatsen bij de man zonder gezag tot 20 april 2025. De vrouw kon vanwege gezondheidsredenen niet bij de zitting aanwezig zijn. Zij heeft echter via haar advocaat laten weten dat zij haar standpunt bij de kinderrechter wil toelichten. Gelet hierop heeft de kinderrechter de maatregelen in duur beperkt tot twee maanden en heeft het resterende deel van het verzoek aangehouden, zodat de vrouw alsnog de gelegenheid zou krijgen om bij de zitting aanwezig te zijn.

3.Het advies van de Raad

3.1.
De Raad heeft gedurende het onderzoek gekeken naar de zorgen van de vrouw over de opvoedvaardigheden van de man. Tijdens het onderzoek zijn er volgens de Raad geen zorgen naar voren gekomen over hoe man zorg draagt en aansluit bij [minderjarige] . De GI zal zicht blijven houden op hoe [minderjarige] zich bij de man verder ontwikkelt en hoe de man aan blijft sluiten bij [minderjarige] . De man stelt zich op dit moment leerbaar en open op. Hij is voortvarend in het inzetten van medische hulp in de vorm van het consultatiebureau en de huisarts. Ook heeft de man ondersteuning voor [minderjarige] geregeld in de vorm van een kinderdagverblijf + en Ambulante Spoedhulp. De Raad heeft geen signalen gezien die er op zouden wijzen dat de man [minderjarige] mee wil nemen naar Bulgarije. De man heeft in Nederland een baan, een woning en een relatie. De oma aan manszijde is op verzoek van de man naar Nederland gekomen. De vrouw is niet of nauwelijks bereikbaar en daardoor onvoldoende betrokken bij [minderjarige] . De man is bereid om te werken aan contactherstel tussen [minderjarige] en de vrouw en om afspraken te maken over de samenwerking tussen de ouders. Het wettelijk uitgangspunt is dat beide juridische ouders belast zijn met het ouderlijk gezag. Ondanks dat er op dit moment sprake is van een moeizaam contact tussen partijen, adviseert de Raad dat gezamenlijk ouderlijk gezag in het belang van [minderjarige] is. [minderjarige] woont sinds 28 november 2024 volledig bij de man. De man heeft de dagelijkse verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van [minderjarige] . De man werkt goed mee met de hulpverlening, regelt zaken voor [minderjarige] en geeft aan dat hij het belangrijk vindt dat vrouw een rol in het leven van [minderjarige] heeft. Ondanks dat de vrouw eerder aangaf niet mee te willen werken aan gezamenlijk gezag, geeft de vrouw bij de Raad aan dat zij daar geen mening over heeft. Het is de Raad uit onderzoek niet gebleken dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen zijn ouders als de man ook het gezag over [minderjarige] krijgt. De Raad heeft geen indicatie dat [minderjarige] last heeft van de moeizame samenwerking tussen partijen. De man heeft ook aangegeven bereid te zijn om zijn adresgegevens met de vrouw te delen, wanneer dit wenselijk of noodzakelijk wordt geacht. Omdat [minderjarige] onder toezicht is gesteld van de GI, is te verwachten dat de samenwerking tussen partijen nog zal verbeteren. De Raad adviseert om het verzoek van de man ten aanzien van het gezag toe te wijzen. Ten aanzien van de overige verzoeken van de man onthoudt de Raad zich van een advies, omdat [minderjarige] bij de man woont en [minderjarige] sinds november 2024 geen contact meer heeft gehad met de vrouw. De Raad acht het echter wel in het belang van [minderjarige] , dat er in het kader van de ondertoezichtstelling wordt gewerkt aan contactherstel met de vrouw. De Raad acht het daarbij van belang dat de GI voortvarend te werk gaat. Het is aan de GI om te proberen om de vrouw in beweging te krijgen richting [minderjarige] . De vrouw zoekt uit zichzelf geen contact met de hulpverlening. Zij geeft evenmin openheid van zaken. De vrouw heeft aangegeven dat zij de hulpverlening in Nederland wantrouwt. De man zal volgens de Raad de vrouw moeten blijven informeren over [minderjarige] , ook als zij niet meewerkt aan de ondertoezichtstelling.
3.2.
De Raad voegt hier tijdens de zitting nog aan toe dat het voor [minderjarige] dringend noodzakelijk is dat de man ook het gezag over hem krijgt. De man moet in de dagelijkse verzorging van [minderjarige] beslissingen over hem kunnen nemen. Daarnaast is het voor de GI belangrijk dat ook de man het gezag heeft, zodat zij doelen voor hem kunnen stellen en daar waar nodig een schriftelijke aanwijzing kunnen geven. De Raad vindt het nu nog te vroeg om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man vast te stellen. Volgens de Raad moet de vrouw binnen de ondertoezichtstelling een eerlijke kans krijgen om te laten zien dat zij voor [minderjarige] kan zorgen. Er moet in het kader van de ondertoezichtstelling zicht komen op haar toekomst, haar situatie en haar opvoedingsvaardigheden. De Raad vraagt om aanhouding van het verzoek op dit punt, zodat dit met inachtneming van de laatste ontwikkelingen op een later moment beoordeeld kan worden. Als het voor het regelen van praktische zaken noodzakelijk is dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de man heeft, dan refereert de Raad zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.De standpunten

4.1.
De man legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. Partijen hebben een affectieve relatie gehad en waren ook van plan om samen een gezin te vormen. Medio 2023 is de relatie tussen partijen beëindigd. De man is inmiddels voor zijn werk naar [woonplaats 1] verhuisd. De man is altijd bereid geweest om met de vrouw duidelijke afspraken te maken over [minderjarige] . Hij wenst ook het ouderlijk gezag over [minderjarige] samen met de vrouw uit te oefenen. Het uitgangspunt van de wet in Nederland is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kinderen uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is in het algemeen vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen op een wijze die niet belastend is voor het kind. Hoewel de verhouding tussen partijen op dit moment verstoord is, is de man ervan overtuigd dat partijen wel in staat zullen zijn om het vertrouwen in elkaar en de onderlinge communicatie te herstellen. [minderjarige] woont sinds 28 november 2024 bij de man en hij staat op zijn adres ingeschreven in het BRP. De man heeft sindsdien meegewerkt met de GI om de voor [minderjarige] juiste medische hulp te krijgen. Door de erkenning heeft [minderjarige] de Bulgaarse nationaliteit gekregen. [minderjarige] krijgt hierdoor ook een Bulgaars paspoort. De man heeft het paspoort van [minderjarige] nodig, om hem te kunnen verzekeren. [minderjarige] laat gedragsproblemen zien, die mogelijk een medische oorzaak hebben. Een MRI wordt dan ook noodzakelijk geacht. Hier zijn hoge kosten aan verbonden, die de man zonder een zorgverzekering voor [minderjarige] niet kan dragen. De man staat niet afwijzend tegen een begeleide contactregeling tussen [minderjarige] en de vrouw. Hij is blij met de ondersteuning van de GI hierbij. Volgens de man is de situatie bij de vrouw niet veilig voor [minderjarige] . De vrouw heeft geen eigen woonruimte meer en wordt wisselend opgevangen bij haar familie in [plaats 1] of bij haar partner in [plaats 2] . De man stemt niet in met de aanhouding van het verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige] . Het is voor [minderjarige] belangrijk dat de man aanspraak kan maken op de toeslagen waar [minderjarige] recht op heeft. De man kan door de zorg voor [minderjarige] niet werken. Hij heeft geen bron van inkomsten waar hij de extra kosten van [minderjarige] mee kan voldoen. Om voor een Bulgaars paspoort in aanmerking te komen, moet het hoofdverblijf van [minderjarige] op het adres van de man geregistreerd staan.
4.2.
Het standpunt van de vrouw is onbekend gebleven. De advocaat van de vrouw heeft zich onttrokken, omdat het niet lukt om contact te krijgen met de vrouw. Hij is hierdoor niet bekend met het standpunt van de vrouw.
4.3.
De GI bevestigt dat het lastig is om in contact te komen met de vrouw. Op die momenten dat het wel lukt, verlopen de gesprekken zeer moeizaam. De vrouw verblijft doordeweeks bij familie in [plaats 1] en in het weekend in [plaats 2] . De GI vraagt zich af waar de prioriteit van de vrouw ligt, omdat zij kiest om naar een andere afspraak te gaan, in plaats van de zitting bij te wonen. De vrouw moet laten zien dat zij het contact met [minderjarige] aan wil gaan. Daarvoor moet zij in contact zijn en blijven met de GI. Er heeft in maart 2025 een keer een vorm van begeleide omgang tussen [minderjarige] en de vrouw plaatsgevonden. Dit contact is goed verlopen. De man was hier ook bij aanwezig. De vrouw heeft zelf geen rijbewijs en is voor vervoer afhankelijk van haar vriend. De GI wil in de komende periode van de ondertoezichtstelling onderzoeken waar het perspectief van [minderjarige] ligt. [minderjarige] is nog erg klein en heeft het recht om de vrouw regelmatig te zien. De vrouw moet laten zien dat zij in het contact met [minderjarige] betrouwbaar is. De GI heeft er nog geen vertrouwen in dat partijen onderling in staat zullen zijn om een contactregeling tussen de vrouw en [minderjarige] uit te voeren. De GI ziet hier voor zichzelf een bemiddelende rol in. De GI sluit aan bij het standpunt van de Raad voor wat betreft aanhouding van het verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf, maar stelt hier wel een kanttekening bij. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat hij voortaan naar een medisch kinderdagverblijf kan gaan, maar hier zijn grote kosten aan verbonden. De man heeft zelf grote financiële problemen. De vrouw krijgt op grond van het gezag dat zij over [minderjarige] heeft sowieso een eerlijke kans in de beoordeling van de plaats waar [minderjarige] het beste kan opgroeien. De GI kan zich dan ook voorstellen dat het hoofdverblijf bij de man wordt bepaald, zodat hij praktische zaken voor [minderjarige] kan gaan regelen. De GI zegt toe de beslissing van de rechtbank met de vrouw te delen, nu zij via de gebruikelijke contactmiddelen moeilijk te bereiken is.

5.De beoordeling

Gezamenlijk gezag
5.1.
In artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek staat dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Verder staat in dat artikel dat dit verzoek alleen kan worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders erg klem komt te zitten tussen zijn ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2.
De wet heeft als uitgangspunt dat ouders samen het gezag uitoefenen. Uit het onderzoek door de Raad zijn geen contra-indicaties naar voren gekomen, op grond waarvan van dit uitgangspunt afgeweken moet worden. Niet gebleken is dat het risico bestaat dat [minderjarige] anders erg klem komt te zitten tussen zijn ouders of dat het anderszins in zijn belang noodzakelijk is om hiervan af te wijken. Het standpunt van de vrouw, zoals weergegeven in het verweerschrift, is gedateerd en achterhaald omdat [minderjarige] inmiddels bij de man woont. De vrouw heeft bij de Raad aangegeven dat zij niet onwelwillend staat ten opzichte van gezamenlijk gezag, mits de man de achterstallige alimentatie betaalt. Ook heeft zij tijdens dat gesprek aangegeven dat zij achter de plaatsing van [minderjarige] bij de man staat. Volgens de vrouw belt zij dagelijks met de man en [minderjarige] . Dit verloopt goed volgens haar. De vrouw heeft geen zorgen over [minderjarige] , omdat de man goed voor hem zorgt. De vrouw is niet naar de zitting gekomen om haar positie duidelijk te maken. Ook heeft zij geen contact gehad met haar advocaat. Nu de man belast is met de dagelijkse opvoeding en verzorging voor [minderjarige] , is het belangrijk dat ook de man de beslissingen over hem kan nemen. Dit is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk, omdat er mogelijk een medische oorzaak is voor de gedragsproblemen van [minderjarige] . Het is dan ook essentieel dat er snel onderzoek wordt gedaan naar de herkomst van de gedragsproblemen. Door de man ook met het gezag te belasten, kan hij er voor zorgen dat de beslissingen rondom [minderjarige] genomen kunnen worden.
Hoofdverblijf
5.3.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
5.4.
Uit de stukken is gebleken dat de woning van de vrouw op 28 november 2024 is ontruimd, vanwege een achterstand in de betaling van de huur. Op dat moment werd [minderjarige] slapend op de bank en alleen in de woning aangetroffen. Gezien is dat de fysieke verzorging van [minderjarige] op dat moment heel slecht was. Ook de woning werd als verwaarloosd omschreven. [minderjarige] woont sindsdien bij de man. Gezien wordt dat de man de opvoeding van [minderjarige] goed oppakt, dat hij goed in samenwerking is met de GI en dat hij met ondersteuning van de GI de praktische zaken voor [minderjarige] regelt. Volgens de man is het voor [minderjarige] belangrijk dat het hoofdverblijf bij de man wordt vastgesteld, zodat hij een paspoort voor hem kan regelen, dat hij een verzekering voor [minderjarige] kan afsluiten en dat hij aanspraak kan maken op toeslagen waar [minderjarige] recht op heeft. De Raad adviseert in eerste instantie om het verzoek op dit punt aan te houden, zodat de vrouw nog een eerlijke kans gegund wordt om [minderjarige] weer bij haar te laten wonen. De GI kan zich in dit advies vinden, maar heeft – net als de man – zorgen over de mate waarin de man zaken voor [minderjarige] kan regelen, als het hoofdverblijf niet bij hem wordt bepaald. De Raad heeft zich vervolgens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank op dit punt.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat er duidelijkheid komt. De vrouw is bekend met een langdurige voorgeschiedenis van persoonlijke problemen en zorgmijdend gedrag. In 2016 is de vrouw dakloos geraakt en hield zij de hulpverlening buiten de deur. In de periode daarna verbleef de vrouw met een contingent contract bij Traverse op voorwaarde van verplichte hulpverlening. De vrouw hield de hulpverlening desondanks toch weer af. Omdat de vrouw geen overlast veroorzaakte, haar huur (achteraf) betaalde en de zorg had over haar andere minderjarige zoon, werd haar verdere verblijf gedoogd. De vrouw heeft voorafgaand aan de ontruiming op 28 november 2024, het advies om onder bewind te gaan en om schuldhulpverlening aan te vragen, niet opgevolgd. Ook was de woning van de vrouw al maanden afgesloten van het gasnetwerk, wegens een betalingsachterstand. Vanuit de woningbouw is er een aantal maanden geprobeerd om met de vrouw tot een oplossing te komen, om de ontruiming op 28 november 2024 te voorkomen. De vrouw stond hier niet voor open. De huisarts van de vrouw heeft daarnaast bemoeizorg voor haar ingezet, vanwege de grote zorgen over haar gezondheid. De vrouw heeft ook van deze vorm van hulpverlening geen gebruik gemaakt. Op dit moment is er geen zicht op de situatie van de vrouw. Zij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats meer en leidt een zwervend bestaan, waarbij zij op verschillende adressen verblijft. Sinds [minderjarige] bij de man woont, is de vrouw voor de GI, haar advocaat en de hulpverlening zeer moeilijk bereikbaar. De vrouw heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar huidige standpunt aan de rechtbank kenbaar te maken. Uit informatie van de GI blijkt dat de vrouw niet naar de zitting wilde komen, omdat zij naar een andere afspraak zou gaan. De rechtbank heeft van de vrouw zelf geen bericht van verhindering ontvangen. Hoewel de precieze reden hiervoor onduidelijk is, valt hier wel uit af te leiden dat de vrouw kennelijk andere prioriteiten legt. Er heeft inmiddels één begeleid contact tussen [minderjarige] en de vrouw plaatsgevonden, maar de ontwikkelingen op dit punt zijn nog erg pril. Volgens de rechtbank is aanhouding van het verzoek dan ook niet zinvol, omdat het niet realistisch is om te verwachten dat de vrouw over vier maanden haar leven op orde zal hebben en over een voor [minderjarige] geschikte opvoedsituatie beschikt.
5.6.
Daar staat tegenover dat de man de zorg voor [minderjarige] goed heeft opgepakt. De man staat open voor hulpverlening en ondersteuning vanuit de GI. Ook probeert hij zo goed mogelijk de praktische zaken voor [minderjarige] te regelen. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat zijn hoofdverblijf bij de man wordt vastgesteld, zodat de man een paspoort voor [minderjarige] kan aanvragen, een verzekering voor hem kan regelen en aanspraak kan maken op de toeslagen voor [minderjarige] . Er is bij [minderjarige] mogelijk sprake van een onderliggende medische oorzaak voor zijn gedragsproblemen. Deze oorzaak kan alleen middels een kostbaar onderzoek achterhaald worden. De conclusies uit dit onderzoek zijn van belang voor de inzet van passende hulpverlening voor [minderjarige] en de man. Nu de man zelf niet beschikt over eigen financiële middelen om dit onderzoek te bekostigen, moet er een grondslag komen op grond waarvan de man ook de zakelijke belangen van [minderjarige] kan regelen. Hieruit volgt dat aan het belang van duidelijkheid voor [minderjarige] en de dringende noodzaak voor het regelen van financiële zaken en hulpverlening voor [minderjarige] een zwaarder gewicht moet worden toegekend, dan aan het belang van de vrouw om nog zelf voor [minderjarige] te mogen zorgen.
5.7.
Dit laat echter onverlet dat, als gedurende het onderzoek naar het perspectiefbesluit van de GI, blijkt dat de vrouw goed bereikbaar is voor de GI en de hulpverlening, inzicht geeft in haar persoonlijke situatie, de ondersteuning vanuit de GI aanvaardt, beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats en betrouwbaar blijkt in de nakoming van een begeleide contactregeling, de mogelijkheid van een terugkeer van [minderjarige] bij haar opnieuw overwogen kan worden.
5.8.
De overige verzoeken van de man en de zelfstandige verzoeken van de vrouw zullen worden afgewezen, nu de man deze verzoeken heeft ingetrokken en er geen belang meer is bij de beoordeling van deze verzoeken.
5.9.
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over hun kind gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat partijen voortaan samen het gezag hebben over [minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022.
6.2.
bepaalt dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de man;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Gessel, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025, in aanwezigheid Joosen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.