ECLI:NL:RBZWB:2025:3060

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
24/3147
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op het vertrouwensbeginsel in belastingzaken met betrekking tot navorderingsaanslagen IB/PVV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2018, 2019 en 2020 beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt voor de belastingjaren 2018 en 2019, omdat belanghebbende mocht vertrouwen op de vrijstellingsverklaring loonheffingen die door de inspecteur was afgegeven. Dit betekent dat de navorderingsaanslagen voor deze jaren moeten worden verminderd. Voor het belastingjaar 2020 is het beroep ongegrond, omdat de rechtbank van oordeel is dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank concludeert dat belanghebbende in de onderhavige jaren als binnenlandse belastingplichtige moet worden aangemerkt, omdat zij een duurzame band met Nederland had, ondanks haar verblijf in Turkije. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2018 en 2019 en vermindert de navorderingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen voor deze jaren. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/3147 tot en met 24/3149

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. M.W.F.G. Vervoort)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar van 31 januari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2018 tot en met 2020 de volgende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en de volgende belastingrentebeschikkingen gegeven:
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
Belastingrente
2018
€ 49.923
€ 5.897
€ 2.934
2019
€ 50.357
€ 6.136
€ 1.955
2020
€ 50.357
€ 6.048
€ 1.363
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door [echtgenoot] (echtgenoot), de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld waarvan een afschrift gelijktijdig met de uitspraak naar partijen wordt verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen terecht en niet naar te hoge bedragen zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het heffingsrecht over belanghebbendes pensioen van Stichting Pensioenfonds KLM Cabinepersoneel op basis van artikel 18 van het Verdrag [1] is toegewezen aan de woonstaat. Verder is niet in geschil dat aan belanghebbende in de onderhavige jaren in beide staten een duurzaam tehuis ter beschikking stond in de zin van artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag. De rechtbank zal partijen daarin volgen.
2.2.
Wat partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of belanghebbende in de onderhavige jaren op basis van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en voor de toepassing van het Verdrag inwoner van Nederland was. Daarnaast is in geschil of het vertrouwensbeginsel in de onderhavige jaren aan navordering in de weg stond.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepen op het vertrouwensbeginsel ten aanzien van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2018 en 2019 slagen. Dit betekent dat de voorgenoemde navorderingsaanslagen en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen moeten worden verminderd. Verder is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2020 en de bijbehorende belastingrentebeschikking terecht en niet te hoog zijn vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt.

Feiten

3. Belanghebbende is geboren op [datum] 1959 en heeft de Nederlandse nationaliteit. In de onderhavige jaren was belanghebbende gehuwd met [echtgenoot] (de echtgenoot).
3.1.
Belanghebbende is per 1 februari 2016 met vervroegd pensioen gegaan. Zij ontving in de onderhavige jaren een pensioenuitkering uit Nederland van Stichting Pensioenfonds KLM (de pensioentuitkering of het KLM-pensioen). Haar echtgenoot was in de onderhavige jaren werkzaam als piloot bij Turkish Airlines. Zijn standplaats was in Istanbul, Turkije.
3.2.
Belanghebbende stond volgens de basisregistratie personen (BRP) tot 1 januari 2016 ingeschreven op een Nederlands adres, [adres 1] . Haar echtgenoot stond tot 20 augustus 2015 ingeschreven op het Nederlandse adres aan [adres 2] .
3.3.
Vanaf 1 januari 2016 stond belanghebbende volgens de Wet Basisregistratie Personen (WBP) ingeschreven op het [adres 3] (het appartement). Haar echtgenoot stond per 5 januari 2016 ingeschreven op het voorgenoemde adres in Turkije.
3.4.
Vanaf 29 maart 2021 stonden belanghebbende en haar echtgenoot (weer) ingeschreven op een Nederlands adres.
3.5.
Belanghebbende en haar echtgenoot waren in de onderhavige jaren (al dan niet tezamen) eigenaar van de woningen aan [adres 2] en [adres 1] . Beide woningen werden niet verhuurd en zijn volgens belanghebbende eind 2021 verkocht.
3.6.
Belanghebbende heeft voor de onderhavige jaren als buitenlandse belastingplichtige aangifte IB/PVV gedaan. De inspecteur heeft de primitieve aanslagen voor de belastingjaren 2018 en 2020 conform de aangiften opgelegd. De primitieve aanslag voor het belastingjaar 2019 heeft de inspecteur in afwijking van de aangifte opgelegd. Daarbij heeft hij de woning aan [adres 1] verplaatst naar het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Het verzamelinkomen voor ieder jaar is als volgt samengesteld:
2018
2019
2020
Stichting Pensioenfonds KLM
€ 49.923
€ 50.357
€ 50.357
Aftrek eigen woning
-/- € 2.699
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
€ 3.310
€ 3.593
Elders belast (box 1)
€ 49.923
€ 50.357
€ 50.357
Verzamelinkomen
- € 2.699
€ 3.310
€ 3.593
3.7.
Met dagtekening 28 september 2022 heeft de inspecteur aan belanghebbende en haar echtgenoot een informatieverzoek gestuurd ten aanzien van de fiscale woonplaats in de onderhavige jaren. In de brief staat (onder meer) het volgende:
“In de door u ingediende aangifte inkomstenbelasting 2021, d.d. 8 juli 2022, vermeldt u dat u een deel van het jaar 2021 woonachtig was in Turkije. In de aangiften inkomstenbelasting over voorgaande jaren (2018, 2019 en 2020) is vermeld dat u het gehele jaar woonachtig was in Turkije. Om na te gaan of de aanslagen voor de betreffende belastingjaren naar het juiste bedrag zijn opgelegd, verzoek ik u om onderstaande vragen die betrekking hebben op uw woonplaats te beantwoorden.”
3.8.
Bij brief van 10 oktober 2022 hebben belanghebbende en haar echtgenoot gereageerd op het informatieverzoek van de inspecteur. In de brief staat – voor zover relevant – het volgende:
“Vanaf het moment dat de dienstbetrekking startte heeft Turkish Airlines mij gehuisvest. Per 1 januari 2016 hebben we een groot gemeubileerd appartement in Istanbul, waar wij tot ons vertrek in maart 2021 hebben gewoond. (…)
In de gezamenlijke vrije tijd die wij hadden maakten we gebruik van de mogelijkheid om tegen gereduceerd tarief met Turkish Airlines te reizen. Wij zijn veel in Turkije op vakantie geweest, maar ook naar andere verdere bestemmingen.
Ook hebben wij soms Nederland bezocht, waar mijn nu 98-jarige vader woont en mijn 86-jarige schoonmoeder. Mijn kinderen (en één kleinkind) wonen in Friesland en hebben drukke banen. Het contact met hen is niet frequent. Mijn echtgenote heeft geen kinderen.(…)
Wij zijn gedurende de jaren in Turkije niet lid geweest van een vereniging in Nederland, behalve de golfclub in [plaats 2] . We zijn bij emigratie naar Turkije ‘buitenlid’ geworden. Dit lidmaatschap, tegen een sterk gereduceerd tarief, is alleen mogelijk indien je daadwerkelijk op grotere afstand van de golfbaan woont.
(…)
Wij zijn tijdens ons verblijf in Turkije medisch behandeld in Turkije. Aangezien we in Nederland geen verzekering meer konden afsluiten hebben wij een expat verzekering moeten nemen. Die stond overigens ook behandeling in Nederland toe.
We zijn in januari 2020 naar Nieuwe Zeeland vertrokken voor een vakantie van 8 weken (…) Tijdens onze terugreis half maart belde mijn chef van Turkish Airlines al op dat er weinig te vliegen viel. We zijn vanaf die tijd 4 maanden noodgedwongen in Nederland geweest, tot ik half juli weer volop ingezet kon worden voor de vliegoperatie. Omdat de werkomstandigheden verslechterden hebben wij in de tweede helft van 2020 besloten er een punt aan te breien (…) met alle huisraad naar Nederland gereden, waar we 27 maart weer zijn ingeschreven.
(…)
Mijn dagelijkse auto hebben wij aangehouden om bij verblijf in Nederland niet een dure auto te hoeven huren. Onze ouders wonen in Zeeland en dat is vanuit [plaats 2] een behoorlijke afstand.
Verder heb ik twee oldtimers, waarvan 1 ouder dan 40 jaar (niet belastingplichtig) en 1 die in 2022 pas 40 jaar werd en dus wel belastingplichtig was. Deze auto heb ik bij vertrek naar Istanbul geschorst.”
3.9.
Belanghebbende heeft bij verschillende brieven en e-mails de door de inspecteur verzochte nadere informatie verstrekt:
  • Rekeningafschriften van de Rabobank DirectRekening (en/of) over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2021;
  • Rekeningafschriften van de Rabobank TotaalRekening over de periode van 1 januari 2018 tot en met 12 oktober 2022;
  • Overzichten van gas-, water- en lichtverbruik van de woning in [plaats 2] en de woning in [plaats 3] ;
  • Rekeningafschriften van de ING betaalrekening (echtgenoot) over de periode 1 januari 2018 tot en met 27 maart 2021;
  • Rekeningafschriften van de Rabobank TotaalRekening (echtgenoot) over de periode 1 januari 2018 tot en met 27 maart 2021;
  • Overzichten van de Rabobank Gold-Mastercard over 2018 (echtgenoot);
  • Rekeningafschriften van de YapiKredi rekening (echtgenoot) over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2021;
  • Vluchtindelingen van Turkish Arilines van haar parnter (als piloot) over de periode januari 2018 tot en met maart 2021.
3.10.
Belanghebbende en haar echtgenoot maakten in de onderhavige jaren gebruik van de in Nederland ter beschikking staande woningen. Uit het door belanghebbende overgelegde overzicht volgt de aanwezigheid in Nederland:
2018
2019
2020
Belanghebbende
120 dagen
115 dagen
209 (waarvan 119 in lockdown)
Echtgenoot
83 dagen
97 dagen
160 (waarvan 97 in lockdown)
3.11.
Belanghebbende en haar echtgenoot beschikten over verschillende vermogensbestanddelen in Nederland. Uit het door belanghebbende overgelegde overzicht volgt:
2018
2019
2020
Effecten Rabobank
€ 24.685
€ 24.089
€ 22.254
Aandelen/saldi NPEX
€ 133
€ 133
€ 133
Blue Sky Eagle Fund
Nihil
nihil
€ 305.204
[bedrijf]
€ 4.639
€ 5.055
€ 5.463
3.12.
Met dagtekening 4 april 2023 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen vastgesteld. De inspecteur heeft belanghebbende daarbij aangemerkt als binnenlandse belastingplichtige.
3.13.
Op 15 maart 2016 heeft belanghebbende met het formulier “verzoek vrijstelling inhouding loonbelasting/premie volksverzekering” van de Belastingdienst vrijstelling aangevraagd voor de inhouding van loonheffing voor de pensioenuitkering (en de lijfrente-uitkering van haar echtgenoot). In het formulier heeft belanghebbende bij onderdeel A – voor zover relevant – enkel aangegeven dat zij in Nederland heeft gewoond en dat zij per 20 augustus 2015 fiscaal inwoner is van Turkije. Dat deel van het document ziet er als volgt uit:

A.3Uw (fiscale) woonplaats

Uw (fiscale) woonplaats is van belang bij de beoordeling van uw verzoek. Informatie vindt u op de voorkant van dit formulier.
A.3a Hebt u ooit in Nederland gewoond? Nee (…)
X Ja
Wanneer hebt u Nederland metterwoon verlaten? - -
Ben u uitgeschreven uit het Nederlandse Ja (…)
bevolkingsregister? Nee (…)
Is het volledige gezin gelijktijdig naar het Ja (…)
buitenland vertrokken? Nee >
Wanneer zijn de overige gezinsleden vertrokken? - -
Zijn er leden van uw gezin achtergebleven Ja
in Nederland? Nee
Beschikt u, uw echtgeno(o)t(e) of gezinsleden over Nee
woonruimte in Nederland? Ja >
Wilt u dan hieronder de volledige adressen vermelden. Iedere soort woonruimte vermelden (bijvoorbeeld: huur huis of eigendom flat).
Volledig adres in Nederland Soort woonruimte
(…)
A.3b Vanaf welke datum wordt u aangemerkt als fiscaal inwoner van het woonland dat u hebt opgegeven? 20 - 08 - 2015
Stuur (kopieën van) brieven of formulieren mee waaruit blijkt dat u fiscaal inwoner bent. Deze mogen niet ouder zijn dan 1 jaar.Let op! Uw verzoek wordt niet in behandeling genomen als de gegevens van de fiscale woonplaats niet zijn bijgevoegd.(…)
In het formulier staat verder de volgende (algemene) informatie vermeld:

“Lees eerst deze informatie, voordat u de vragen beantwoordt.

Woont u niet in Nederland, maar ontvangt u wel bepaalde inkomsten vanuit Nederland? Dan bestaat de kans dat deze inkomsten zowel in Nederland als in uw woonland onderworpen zijn aan belasting-heffing. Dit heet dubbele belasting. Om te voorkomen dat u meer dan 1 keer belasting betaalt over uw inkomen of uw vermogen, heeft Nederland met een groot aantal landen belastingverdragen afgesloten. Een belastingverdrag is een afspraak tussen 2 landen over wie het recht heeft belasting te heffen over bepaalde inkomsten.
(…)
U kunt uw verzoek om vrijstelling van belastingheffing voor de uit Nederland afkomstige inkomsten alleen baseren op een belasting-verdrag tussen Nederland en uw woonland. Om een beroep te kunnen doen op het belastingverdrag, moet u in uw woonland voor de belastingheffing als inwoner worden aangemerkt. (…)

AAlgemeen

Dit zijn vragen van algemene aard. Zonder deze gegevens kunnen wij uw verzoek niet behandelen. Dit onderdeel moet u altijd invullen.”
3.14.
Met dagtekening 12 mei 2016 heeft de inspecteur naar aanleiding van het verzoek een vrijstellingsverklaring afgegeven voor de pensioenuitkering. In de vrijstellingsverklaring is (onder meer) het volgende opgenomen:
“Op 14 april 2016 heb ik uw verzoek om vrijstelling van loonbelasting en premies volksverzekeringen ontvangen.

Samenvatting van uw verzoek

U heeft verzocht om een verklaring waarbij op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting de inhouding van loonbelasting is vrijgesteld.
(…)
Beslissing op uw verzoek
Ik kom tegemoet aan uw verzoek.
Ik verklaar hierbij dat St. Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM vanaf 1 januari 2016 mag afzien van de inhouding van loonbelasting op de door hen uit te betalen pensioenuitkering.
(…)
Eventuele wets- en verdragswijzigingen en/of wijzigingen van feiten en omstandigheden kunnen gevolgen hebben voor deze verklaring.”

Overwegingen

De navorderingsaanslagen
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur beschikte over een nieuw feit op basis waarvan hij navorderingsaanslagen mocht opleggen. De rechtbank zal partijen daarin volgen.
Fiscaal inwonerschap naar nationaal recht
4.1.
Een binnenlandse belastingplichtige wordt in Nederland in de belastingheffing betrokken naar zijn wereldinkomen. Op basis van de wet [2] wordt als binnenlands belastingplichtige aangemerkt een natuurlijk persoon die in Nederland woont.
4.2.
Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. [3] Daarbij moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. [4]
4.3.
De bewijslast van het fiscale inwonerschap in Nederland rust op de inspecteur. Hij heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd:
  • de moeder van belanghebbende woonde in de onderhavige jaren in Nederland;
  • de vader en de (klein)kinderen van haar echtgenoot woonden in de onderhavige jaren in Nederland;
  • de woningen aan [adres 2] en [adres 1] stonden belanghebbende in de onderhavige jaren als duurzame tehuizen ter beschikking;
  • bovengemiddeld gas, water en lichtverbruik in de Nederlandse woningen;
  • belanghebbende en haar echtgenoot hadden twee oldtimers en één personenauto ter beschikking staan in Nederland. De personenauto was tussen 27 augustus 2020 en
29 maart 2021 geschorst;
  • de echtgenoot van belanghebbende beschikte over zes Nederlandse bankrekeningen en een Rabobank Goldcard-Mastercard;
  • belanghebbende en/of haar echtgenoot beschikten over effecten bij de Rabobank, aandelen NPEX en hadden een belang in [bedrijf] ;
  • belanghebbende en haar echtgenoot hadden in de onderhavige jaren een buitenlidmaatschap bij [golfclub] ;
  • de echtgenoot van belanghebbende had een erelidmaatschap bij een Nederlandse oldtimervereniging;
  • belanghebbende verbleef regelmatig in Nederland. In 2018 minimaal 120 dagen, in 2019 minimaal 115 dagen en in 2020 minimaal 209 dagen. Er zijn doorlopend betalingen gedaan in de omgeving van de ter beschikking staande woningen;
  • belanghebbende en haar echtgenoot hebben zich in 2021 weer ingeschreven op een Nederlands adres.
4.4.
Belanghebbende heeft hiertegen (onder meer) aangevoerd dat het enkel aanhouden van onroerende zaken en een financiële infrastructuur in Nederland niet tot de conclusie leidt dat zij een duurzame band heeft met Nederland. De omstandigheid dat haar familie in Nederland woonachtig was, doet daar (ook) niet aan af. Verder heeft belanghebbende aangevoerd:
  • de echtgenoot van belanghebbende kon zijn beroep (als piloot) in Nederland in verband met zijn leeftijd niet meer uitoefenen. Belanghebbende is met vervroegd pensioen gegaan en met haar echtgenoot naar Turkije verhuisd;
  • de zussen van belanghebbende zorgden voor haar moeder;
  • belanghebbende en haar echtgenoot hebben een onderkoelde relatie met de kinderen van haar echtgenoot;
  • de woonplaats van de (klein)kinderen van haar echtgenoot en de woonplaats van haar ouders is niet relevant. Als zij elders hadden gewoond, dan had belanghebbende aldaar op bezoek gegaan;
  • de woningen in Nederland waren moeilijk te verkopen;
  • belanghebbende verbleef regelmatig in Nederland (mede) voor het onderhoud van de woningen;
  • de personenauto is in Nederland aangehouden, zodat zij geen auto hoefde te huren in Nederland;
  • het sociale leven van een verkeersvlieger (en diens echtgenoot) op intercontinentale vluchten speelt zich voornamelijk af in het land van de standplaats;
  • belanghebbende heeft vrienden in Turkije.
4.5.
De door de inspecteur gestelde feiten en omstandigheden, welke belanghebbende als zodanig niet heeft bestreden, acht de rechtbank van voldoende gewicht voor het oordeel dat tussen belanghebbende en Nederland in de onderhavige jaren een duurzame band van persoonlijke aard heeft bestaan. Alle door belanghebbende genoemde omstandigheden en ook hetgeen belanghebbende overigens nog met betrekking tot haar verblijf in en haar banden met Turkije heeft aangevoerd, doen niet aan het oordeel van de rechtbank af. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de duurzame band met Nederland niet sterker hoeft te zijn dan met een ander land (Turkije). Het voorgaande betekent dat belanghebbende in de onderhavige jaren in Nederland woonde. [5] De inspecteur heeft belanghebbende dan ook terecht als binnenlandse belastingplichtige aangemerkt.
Beroep op het Verdrag
4.6.
Vervolgens moet worden beoordeeld, nu belanghebbende daar voor dat geval een beroep op doet, of belanghebbende ook op grond van het Verdrag als inwoner van Nederland dient te worden aangemerkt. Op basis van artikel 4, eerste lid, van het Verdrag, betekent de uitdrukking “inwoner van een Verdragsluitende Staat”, voor zover hier van belang, iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf of enige andere soortgelijke omstandigheid. Wanneer ingevolge de nationale wetgeving van beide staten een natuurlijk persoon inwoner van beide staten is, wordt zijn woonplaats voor de toepassing van het Verdrag bepaald volgens de regels van artikel 4, tweede lid, van het Verdrag wat inhoudt dat de woonplaats is daar waar het middelpunt van de levensbelangen is.
4.7.
Belanghebbende beschikt in beide staten over een duurzaam tehuis (zie 2.1). In dat geval bepaalt het tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag dat zij geacht wordt inwoner te zijn van de staat waarmee haar persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn. De bewijslast in dit kader rust op belanghebbende nu zij degene is die een beroep doet op het Verdrag.
4.8.
Weging van alle feiten en omstandigheden leidt de rechtbank tot het oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar middelpunt van levensbelangen in Turkije zou liggen. Uit de feiten volgt dat belanghebbende in de onderhavige jaren een substantieel aantal dagen (met haar echtgenoot) in Nederland heeft doorgebracht (zie 3.10) waarbij de woningen in [plaats 2] en in [plaats 3] aan haar ter beschikking stonden. Dat belanghebbende in 2020 langdurig in Nederland moest verblijven (met haar echtgenoot) vanwege de COVID-19 lockdown, is van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel op dat punt te leiden. Ook de sociale betrekking(en) van belanghebbende in Turkije acht de rechtbank, mede gelet op dat wat de inspecteur heeft aangevoerd (zie 4.3) van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat – bij deze stand van zaken – de persoonlijke betrekkingen van belanghebbende in de onderhavige jaren het nauwst met Nederland waren.
4.9.
Verder heeft de rechtbank de economische betrekkingen in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft twee koopwoningen in Nederland ter beschikking gehad. In Turkije beschikte belanghebbende over een gemeubileerd gehuurd appartement. Verder ontving belanghebbende pensioeninkomsten uit Nederland en heeft zij bij haar vertrek naar Turkije haar overige bezittingen (bankrekeningen, drie auto’s, aandelen en effecten) in Nederland behouden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de economische betrekking het sterkst met Nederland.
4.10.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank daarom van oordeel dat het middelpunt van de levensbelangen van belanghebbende in Nederland lag. De rechtbank merkt daarbij op dat met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en onderbouwd, de rechtbank betrekkelijk weinig zicht heeft verkregen in de feitelijke situatie van belanghebbende in Turkije. Dit betekent dat bij deze stand van zaken belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het middelpunt van haar levensbelangen in de onderhavige jaren in Turkije lag.
Vertrouwensbeginsel
4.11.
Belanghebbende voert voor dat geval aan dat de navorderingsaanslagen in strijd met het vertrouwensbeginsel zijn opgelegd. Daartoe verwijst zij naar de vrijstellingsverklaring loonbelasting ten aanzien van het KLM-pensioen van 12 mei 2016 (zie 3.14). Belanghebbende stelt dat zij de formulieren bij het vrijstellingsverzoek zelf heeft ingevuld. Daarom kon belanghebbende vertrouwen ontlenen aan de vrijstellingsverklaring en mocht zij ervan uitgaan dat de inspecteur geen navorderingsaanslagen zou opleggen, althans zo begrijpt de rechtbank de stelling van belanghebbende.
4.12.
De inspecteur stelt dat aan de beoordeling van het vrijstellingsverzoek – en dus aan de vrijstellingsverklaring – de veronderstelling ten grondslag lag dat Turkije in de onderhavige jaren de enige (fiscale) woonplaats van belanghebbende was. De inspecteur mocht bij het verlenen van de vrijstelling uitgaan van de door belanghebbende verstrekte informatie en belanghebbende heeft dus kort gezegd de vraag van de woonplaats onjuist ingevuld. Het is niet mogelijk om bij ieder vrijstellingsverzoek een woonplaatsonderzoek te doen waardoor niet alle feitelijke (woon)omstandigheden van belanghebbende bekend waren, aldus de inspecteur.
4.13.
In een geval als dit is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de inspecteur de pensioenuitkeringen en lijfrente-uitkeringen niet in de heffing van inkomstenbelasting zou betrekken. [6] Daarbij is van belang dat de belanghebbende alle relevante en juiste gegevens aan de inspecteur heeft verstrekt. [7]
4.14.
De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden van deze zaak onvoldoende aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gedaan in de zaak van haar echtgenoot. De overwegingen opgenomen in die uitspraak onder rechtsoverweging 4.17 tot en met 4.30 zijn ook van toepassing op deze zaak, zij het dat de feiten voor belanghebbende – zoals de familiare betrekkingen en de hoeveelheid dagen in Nederland – iets anders liggen dan in de zaak van de echtgenoot. In die verschillen ziet de rechtbank geen voor de beoordeling zwaarwegend en relevant verschil wat tot een andere uitkomst zou moeten leiden. Voorts is het gegeven dat het verzoek is gedaan aan de hand van een sjabloon van de Belastingdienst en dat feitelijk dat sjabloon ten aanzien van belanghebbende niet volledig is ingevuld – zo is ook de vraag wanneer Nederland metterwoon is verlaten niet ingevuld (zie 3.13) – in dit specifieke geval van onvoldoende belang om tot een ander oordeel te komen. Aannemelijk is namelijk dat belanghebbende een aantal vragen onbeantwoord heeft gelaten omdat aangesloten moest worden bij hetgeen de echtgenoot had ingevuld in zijn verzoek op die punten. De inspecteur heeft dat ook zo opgevat want hij heeft op die wijze het ingediende verzoek regulier behandeld. De inspecteur heeft voorts in deze procedure ook niet gesteld dat het verzoek daarom gebrekkig was ingevuld.
4.15.
De rechtbank is aldus van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel voor de jaren 2018 en 2019 slaagt ten aanzien van het KLM-pensioen. Voor wat betreft het jaar 2020 slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet; belanghebbende mocht er naar het oordeel van de rechtbank niet op vertrouwen dat de inspecteur zou afzien van belastingheffing over het KLM-pensioen. Dit betekent dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2020 integraal in stand blijft. Cijfermatig werkt dit als volgt uit:
2018
2019
2020
Stichting Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM
€ 49.923
€ 50.357
€ 50.357
4.16.
Voor dat geval is niet in geschil dat het belastbaar inkomen uit werk en woning dan als gevolg van deze uitspraak te worden vastgesteld op nihil (2018) en nihil (2019), met handhaving van de overige elementen van de aanslagen zoals de box 3-heffing waarover geen discussie bestaat. De navorderingsaanslag over 2020 blijft integraal in stand.
Belastingrente
4.17.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikkingen. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de belastingrentebeschikking over het jaar 2020. Wel zal de rechtbank de belastingrentebeschikkingen over de jaren 2018 en 2019 overeenkomstig de navorderingsaanslagen verminderen.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen voor de jaren 2018 en 2019 zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar en vermindert de op die jaren betrekking hebbende navorderingsaanslagen en bijbehorende belastingrentebeschikkingen. Het beroep voor het jaar 2020 is ongegrond. Dat betekent dat die navorderingsaanslag en de bijbehorende belastingrentebeschikking integraal in stand blijven.
5.1.
Omdat de beroepen voor de jaren 2018 en 2019 gegrond zijn, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten die zij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vastgesteld. Bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding gaat de rechtbank ervan uit dat de zaken van belanghebbende samenhangen. De zaken zijn immers nagenoeg gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld, waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde in elk van deze zaken betrekking hadden op dezelfde materie en casuïstiek. De vergoeding is met toepassing van het Besluit als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In de bezwaarfase worden de kosten van rechtsbijstand vastgesteld op basis van 2 punten (bezwaarschrift en het verschijnen ter hoorzitting), met een waarde van € 647 per punt. [8] Ook heeft belanghebbende recht op 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907 per punt. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 1. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen met zaaknummers 23/3147 en 23/3148 (de jaren 2018 en 2019) gegrond;
 verklaart het beroep met zaaknummer 23/3149 (het jaar 2020) ongegrond;
 vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2018 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil met handhaving van de overige elementen van de aanslag en vermindert de daarbij in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
 vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2019 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil met handhaving van de overige elementen van de aanslag en vermindert de daarbij in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig;
 veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 3.108;
 bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 16 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [9]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.De Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Ankara, 27 maart 1986 (het Verdrag).
2.Artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001)
3.Artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.Hoge Raad 26 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:785.
5.In de zin van artikel 4 AWR.
6.Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.
7.Hoge Raad 26 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AM4918.
8.Vgl. Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
9.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.