ECLI:NL:RBZWB:2025:3068

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
02-282580-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarig stiefkind

Op 21 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 1 september 2022 tot en met 8 september 2023 schuldig heeft gemaakt aan meerdere ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn stiefdochter, die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste ten laste gelegde feit, omdat niet kon worden vastgesteld dat de ontuchtige handelingen vóór het twaalfde levensjaar van het slachtoffer hebben plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor het tweede feit, gebaseerd op de verklaring van het slachtoffer en steunbewijs van getuigen. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank achtte de verklaring van het slachtoffer geloofwaardig en betrouwbaar. De rechtbank legde een gevangenisstraf van achttien maanden op en wees een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe, met een BEM-clausule ter bescherming van de belangen van het minderjarige slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-282580-24
vonnis van de meervoudige kamer van 21 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. C.D.W. Herrings, advocaat te Rijen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:zich in de periode van 1 september 2022 tot en met 7 januari 2023 meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen in de mond en/of vagina van zijn stiefdochter 11-jarige stiefdochter [slachtoffer] ;
feit 2:zich in de periode van 1 september 2022 tot en met 8 september 2023 meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter [slachtoffer] , die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de ontuchtige handelingen heeft gepleegd toen [slachtoffer] elf jaar was. Wel acht de officier van justitie het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie acht de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en het dossier bevat voldoende steunbewijs voor de ten laste gelegde ontuchtige handelingen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar is en bepleit primair vrijspraak. Subsidiair bepleit de verdediging tevens vrijspraak vanwege het ontbreken van voldoende steunbewijs. Er wordt niet aan de bewijsminimumregel voldaan. Meer subsidiair bepleit de verdediging vrijspraak vanwege het ontbreken van overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt verweten dat hij ontuchtige handelingen heeft verricht bij en met zijn stiefdochter [slachtoffer] . De ten laste gelegde ontuchtige handelingen omvatten mede het seksueel binnendringen bij [slachtoffer] . Verdachte ontkent de ten laste gelegde handelingen te hebben gepleegd.
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat feit 1 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het dossier bevat onvoldoende wettig bewijs om vast te kunnen stellen dat de ontuchtige handelingen zijn gepleegd vóór het twaalfde levensjaar van [slachtoffer] . De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde feit resteert.
Wettelijk kader
Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Als de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijk-heid van de bewijsbeslissing, in die zin dat hij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangever voldoende wettig bewijs kan opleveren. Ook geldt dat niet elk onderdeel van de tenlastelegging door twee bewijsmiddelen hoeft te worden bevestigd.
De vraag of aan voormeld bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verklaring van [slachtoffer] geloofwaardig en betrouwbaar is. Naar aanleiding van de uitzending van het jeugdjournaal van 3 oktober 2023 heeft [slachtoffer] op eigen initiatief de [getuige] , haar juf, in vertrouwen genomen en vertelt over het seksueel misbruik door verdachte. Vervolgens vertelt [slachtoffer] ook over het seksueel misbruik tegen haar vader. Enige tijd later wordt zij verhoord door de politie in een zogenoemd studioverhoor. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] consistent heeft verklaard over de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze handelingen zouden hebben plaatsgevonden. Ook is zij in haar verklaring gedetailleerd geweest. Dat [slachtoffer] in eerste instantie niet over alle ontuchtige handelingen heeft verklaard en hier later aanvullend wel iets over zegt, komt de rechtbank niet vreemd voor. Daarnaast breidt [slachtoffer] de aard van de ontuchtige handelingen niet of nauwelijks uit. Zo heeft zij bijvoorbeeld verklaard dat verdachte heeft gevraagd of hij met zijn geslachtsdeel in haar vagina mocht, maar dat hij dit niet daadwerkelijk heeft gedaan. Deze nuance in de verklaring van [slachtoffer] maken dat haar verklaring geloofwaardig en authentiek overkomt.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en daarmee bruikbaar als bewijsmiddel.
Steunbewijs
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Kort na de uitzending van het jeugdjournaal heeft [slachtoffer] tegenover twee personen afzonderlijk voor het eerst over het seksueel misbruik verteld, te weten tegen haar juf en haar vader. De juf en de vader zijn dan ook aan te merken als zogenoemde disclosure getuigen. Door deze getuigen zijn bij [slachtoffer] tegelijkertijd emoties waargenomen. Zo heeft de juf van [slachtoffer] verklaard over de gedragsverandering die zij bij [slachtoffer] heeft waargenomen. Ze verklaart dat [slachtoffer] na de uitzending van het jeugdjournaal middels een emoticon aangaf boos te zijn en later tijdens het gesprek beteuterd naar beneden keek, veel frummelde aan haar nagels en gespannen was. De vader verklaart dat [slachtoffer] toen zij thuiskwam van school erg druk was en een onsamenhangend verhaal vertelde. Wat het steunbewijs betreft hecht de rechtbank ten slotte waarde aan de verklaring van de moeder van [slachtoffer] waarin zij aangeeft dat verdachte een voetenfetisj heeft. Opvallend is dat [slachtoffer] in haar verklaringen atypische seksuele handelingen omschrijft die verdachte zou hebben gepleegd waarbij haar voeten een rol spelen.
Overtuiging
Ten slotte heeft de rechtbank op basis van de door haar aangenomen bewijsmiddelen ook de overtuiging dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. [slachtoffer] heeft tegenover verschillende personen en instanties verklaard over de seksuele handelingen en in deze verklaringen ziet de rechtbank een duidelijke rode draad. De verklaringen zijn consistent en komen in hoofdlijnen overeen. Daarnaast zijn bij [slachtoffer] door de getuigen emoties waargenomen die passend zijn kort na het openbaar maken van hetgeen haar is overkomen. Doorslaggevend is voor de rechtbank echter het feit dat [slachtoffer] specifiek heeft verklaard over seksuele handelingen waarbij haar voeten een rol spelen, terwijl uit het dossier volgt dat verdachte een voetenfetisj heeft. Zowel moeder als vader hebben verklaard dat zij [slachtoffer] geen seksuele voorlichting hebben gegeven en dat [slachtoffer] niet op de hoogte kan zijn van deze fetisj van verdachte. Ook in de uitzending van het jeugdjournaal wordt niet gesproken over het hebben van een (voeten)fetisj.
Alles afwegend acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer] , zoals dat door de officier van justitie onder feit 2 is ten laste gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op tijdstippen in de periode 1 september 2022 tot en met 8 september 2023 te [woonplaats] met [slachtoffer] , [geboortedag 2] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte
- zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] geduwd,
- de vagina en billen van die [slachtoffer] gekust en betast,
- de borsten van die [slachtoffer] betast,
- met zijn ontblote geslachtsdeel de voeten van die [slachtoffer] betast,
- de hand van die [slachtoffer] vastgepakt en de hand van die [slachtoffer] op zijn geslachtsdeel gelegd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van achttien maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het gevoerde bewijsverweer heeft de verdediging geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heef zich gedurende een periode meermaals schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter [slachtoffer] die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De ontuchtige handelingen vonden plaats in de woning van de moeder van [slachtoffer] en zelfs in het bed van [slachtoffer] . Dit is bij uitstek een plek waar [slachtoffer] zich veilig zou moeten voelen. Verdachte heeft in zijn rol als stiefvader misbruik gemaakt van het vertrouwen van [slachtoffer] . De rechtbank acht dit te meer kwalijk omdat verdachte wist dat [slachtoffer] een kwetsbaar kind is dat last ondervond van de vechtscheiding van haar ouders. Verdachte heeft met zijn handelen op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Daarmee heeft verdachte ook de normale seksuele en lichamelijke ontwikkeling van [slachtoffer] doorkruist. Verdachte heeft [slachtoffer] immers gedwongen haar eerste seksuele ervaringen te hebben met haar stiefvader. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die in hun jeugd seksueel zijn misbruikt hiervan ook op latere leeftijd nog de (psychische) gevolgen van (kunnen) ondervinden. De rechtbank acht het van groot belang dat kinderen worden beschermd tegen de seksuele toenadering door volwassenen. Bovendien heeft verdachte door zijn ontkennende verklaring bij de politie en ter zitting op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 20 maart 2025 waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het taakstrafverbod, maar met name gelet op de ernst van het feit, enkel kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor de duur van die gevangenisstraf zoekt de rechtbank aansluiting bij wat in vergelijkbare zaken doorgaans wordt opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank de straf die de officier van justitie heeft geëist passend en geboden. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van achttien maanden.
Verder heeft aangeefster om een contact- en locatieverbod met verdachte verzocht als bedoeld in artikel 38v Sr. Een dergelijke maatregel kan worden opgelegd indien die strekt ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat niet in voldoende mate aan dit criterium is voldaan. Zij zal dan ook geen maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.976,49. Dit bedrag bestaat uit € 476,49 aan materiële schade en € 6.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De materiële schade ziet op parkeer- en reiskosten voor de traumabehandeling.
De rechtbank is van oordeel dat deze kosten voldoende zijn onderbouwd. Deze zijn door de verdediging ook niet betwist. De rechtbank acht deze kosten volledig toewijsbaar.
Immateriële schade
Immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking indien er sprake is van een geval als bedoeld in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (hierna BW). Gebleken is dat [slachtoffer] geestelijk letsel in de zin van PTSS heeft opgelopen. Zij volgt hiervoor EMDR-therapie. De rechtbank is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel voldoende ernstig is om te kunnen spreken van een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Dit is door de verdediging ook niet betwist. Wel betwist de verdediging de causaliteit tussen het geestelijk letsel en het handelen van verdachte, omdat [slachtoffer] sowieso al een kwetsbaar meisje was met diverse gedragsproblematiek. Het geestelijk letsel zou ook hiervan het gevolg kunnen zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging de causaliteit onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Uit het verslag van de GZ-psycholoog blijkt immers dat [slachtoffer] met name klachten ervaart wanneer wordt gesproken over het seksueel misbruik. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.500,00. Voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het toegewezen bedrag. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 8 september 2023, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
BEM-clausule
De rechtbank zal bepalen dat de schadevergoeding die betaald moet worden als gevolg van deze uitspraak zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] ( [geboortedag 2] 2011) te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen (meermalen gepleegd)
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.976,49, waarvan € 476,49 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 2), € 3.976,49 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 49 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij ( [geboortedag 2] 2011) te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. P.L. Cheung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 mei 2025.
Mr. P.L. Cheung is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2022 tot en met 7 januari 2023 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , [geboortedag 2] 2011 (gelet op de omstandigheid dat hij als stiefvader zorgdroeg voor die [slachtoffer] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
-zijn tong in de mond van die [slachtoffer] geduwd,
-zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 september 2022 tot en met 8 september 2023 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , [geboortedag 2] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] geduwd,
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd,
- de vagina en billen van die [slachtoffer] gekust en/of betast,
- de borsten van die [slachtoffer] betast,
- met zijn ontblote geslachtsdeel de voeten van die [slachtoffer] gestreeld en/of betast,
- de hand van die [slachtoffer] vastgepakt en de hand van die [slachtoffer] op zijn geslachtsdeel gelegd;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )