ECLI:NL:RBZWB:2025:3073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
02-134891-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in verkrachtingszaak na onvoldoende bewijs

Op 21 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging hield in dat de verdachte in de periode van 18 mei 2022 tot en met 22 juni 2022 de aangeefster meermaals zou hebben verkracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De officier van justitie meende dat het feit wettig en overtuigend bewezen was op basis van de aangifte van de aangeefster, de getuigenverklaring van een getuige en de bevindingen van een verbalisant. De verdediging daarentegen pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende steunbewijs was voor een bewezenverklaring. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuige en de verbalisant kritisch beoordeeld. De getuige had haar verklaring later ingetrokken, wat de betrouwbaarheid ervan in twijfel trok. De rechtbank concludeerde dat de emotionele toestand van de aangeefster en het letsel niet op zichzelf staande bewijsmiddelen waren voor de verkrachtingen, vooral omdat de aangeefster ook aangifte had gedaan van mishandeling.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte wettig en overtuigend te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, omdat de inhoud van de tekstberichten tussen de verdachte en de aangeefster ontlastend was voor de verdachte. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer, met mr. E.B. Prenger als voorzitter, en is openbaar gemaakt op 21 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-134891-23
vonnis van de meervoudige kamer van 21 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. E.M.A. Leijser, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 18 mei 2022 tot en met 22 juni 2022 [aangeefster] meermaals heeft verkracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte, de getuigenverklaring van mevrouw [getuige] en de bevindingen van verbalisant [verbalisant] , die [aangeefster] in emotionele toestand aantrof.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende steunbewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Het dossier bevat tekstberichten tussen verdachte en aangeefster die zijn vertaald. De inhoud van deze berichten is ontlastend voor verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Mevrouw [aangeefster] heeft aangifte gedaan van verkrachting. Zij verklaart dat zij een relatie had met verdachte en dat zij op 18 mei 2022 naar Nederland is gekomen. Na drie dagen begon verdachte aangeefster elke dag te verkrachten. Op 22 juni 2022 is aangeefster de woning ontvlucht. Verdachte ontkent [aangeefster] te hebben verkracht.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat die ondersteunend zijn aan de aangifte, waardoor niet aan het bewijsminimum wordt voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[getuige] heeft bij de politie weliswaar een verklaring afgelegd die ondersteunend is aan de verklaring van [aangeefster] , maar deze verklaring is op een later moment ingetrokken. Daarnaast heeft zij bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd die tegengesteld is aan haar eerdere verklaring. Gelet op deze gang van zaken acht de rechtbank de verklaring van [getuige] onvoldoende betrouwbaar om als bewijsmiddel te kunnen worden gebruikt. De waarnemingen van verbalisant [verbalisant] aangaande het letsel en de emotionele toestand van [aangeefster] zijn geen op zichzelf staand bewijsmiddel voor de verkrachtingen. [aangeefster] heeft immers ook aangifte gedaan van mishandeling. Het letsel en de emotionele toestand kunnen ook het gevolg zijn geweest van de vermeende mishandelingen. Daarnaast constateert de rechtbank dat het dossier tekstberichten bevat die tussen verdachte en [aangeefster] zijn uitgewisseld. Uit de inhoud van deze tekstberichten kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat [aangeefster] dagelijks door verdachte zou zijn verkracht. Integendeel, de inhoud van de berichten is naar het oordeel van de rechtbank ontlastend voor verdachte.
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr E.B. Prenger, voorzitter, mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen en mr. P.L. Cheung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 mei 2025.
Mr. P.L. Cheung is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 mei 2022 tot en met 22 juni 2022 te [woonplaats], althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [aangeefster] , (telkens) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , immers heeft verdachte, meermalen, althans eenmaal, zijn penis in de vagina en/of anus van die [aangeefster] geduwd/gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte meermalen, althans eenmaal,
- de kleding van die [aangeefster] heeft uitgetrokken en/of
- die [aangeefster] heeft geprobeerd te wurgen en/of
- die [aangeefster] heeft geslagen en/of geschopt en/of op de grond gegooid en/of
- zijn voet op het gezicht van die [aangeefster] heeft gezet waarna die [aangeefster] zijn voeten moest kussen en/of
- die [aangeefster] heeft uitgescholden voor "hoer", "hond" en/of "ezel" en/of
- zijn hand op de mond van die [aangeefster] heeft geduwd en/of
- de benen van die [aangeefster] open heeft gedaan en/of
- op het lichaam van die [aangeefster] heeft geplast en/of
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd -zakelijk weergegeven- dat hij haar wilde doden en/of dat hij heet water in haar gezicht zou gooien zodat hij haar gezicht kon verpesten en/of "ik heb jou hier niet gebracht om te slapen. Ik heb je hier naartoe gehaald met mijn eigen geld, je doet wat ik wil" en/of "ik heb je hier gehaald om je te blijven neuken en gebruiken wanneer ik dat nodig vind en wanneer ik dat wil", althans woorden van gelijke strekking
( art 242 Wetboek van Strafrecht )