ECLI:NL:RBZWB:2025:3075

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
C/02/428312 / JE RK 24-1987
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van de zorg voor de opvoeding en veiligheid

Op 20 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] heeft een belast verleden en kampt met een terugkerend drugsgebruik, wat haar in gevaarlijke situaties brengt. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de moeder moet aantonen dat zij gedurende een langere periode abstinent is en hulp aanvaardt voor haar persoonlijke problematiek en opvoedvaardigheden. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd, maar met een beperkte duur om een toetsingsmoment te creëren. De gezinsvoogdijinstelling (GI) is voornemens om op basis van een advies een perspectiefbesluit te nemen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder een reële kans moet krijgen om stappen voorwaarts te zetten in haar herstel en opvoeding van [minderjarige]. De GI heeft gewerkt aan de doelen van de moeder, waaronder het naleven van afspraken en het accepteren van hulp. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat een thuisplaatsing bij de moeder momenteel niet mogelijk is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 30 mei 2025, met de mogelijkheid van een tussentijds toetsingsmoment.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428312 / JE RK 24-1987
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. V.C. Andeweg te Breda.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze zaak van 6 december 2024;
  • de rapportage van de GI van 12 maart 2025, met als bijlage een politiemelding van 1 november 2024 en een brief met voorwaarden aan de moeder van 15 november 2024.
1.2.
Op 20 maart 2025 heeft de kinderrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.Het resterende verzoek

De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin te verlengen tot 19 december 2025, zijnde de resterende duur van de ondertoezichtstelling.

3.De feiten

3.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De vader van [minderjarige] is op 20 augustus 2024 overleden.
3.2.
Op 13 oktober 2024 heeft de kinderrechter mondeling een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 13 oktober 2024 tot 27 oktober 2024. Bij beschikking van 24 oktober 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 19 december 2024. Bij beschikking van 6 december 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 19 december 2025 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 31 maart 2025. Het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is aangehouden, zodat dat deel tijdens de mondelinge behandeling van 20 maart 2025 besproken kan worden in het licht van de stappen die de moeder dan heeft gezet.
3.3.
[minderjarige] woont in een pleeggezin.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft in de afgelopen periode met de moeder gewerkt aan de volgende doelen:
- Het lukt de moeder om afspraken na te komen, waardoor zij een betrouwbare ouder is voor [minderjarige] en er sprake is van continuïteit in de omgang.
- De moeder stelt [minderjarige] niet bloot aan een nieuwe partner en nieuwe relaties.
- De moeder gaat elke maandag en donderdag naar [verslavingszorg] voor een urineonderzoek.
- De moeder werkt mee en staat open voor persoonlijke hulpverlening en behandeling. De moeder komt afspraken en behandeling voor haar persoonlijke problematiek na.
De GI vindt het belangrijk dat de moeder hulp accepteert voor haar alcohol- en drugsverslaving. Ook moet er zicht komen op de thuissituatie van de moeder. De moeder moet openheid geven over haar persoonlijke problemen en het verloop van de behandeling. Daarnaast zal de moeder mee moeten werken aan gezinsdiagnostiek, onderzoek en observatie door [psychologenpraktijk] . Door de inzet van systeemtherapie komt er zicht op de situatie van de moeder en de invloed hiervan op [minderjarige] . Dat geeft ook inzicht in de mogelijkheden en belemmeringen van de moeder en welke hulp er nodig is om voor [minderjarige] een stabiele opvoedsituatie te realiseren en te behouden. Verder zal de GI bezien hoe het netwerk van de moeder ondersteuning kan bieden aan de moeder en [minderjarige] . De moeder is aangemeld bij Welkracht voor psychische hulpverlening en traumabehandeling. In december heeft de moeder aangegeven dat zij een “uitglijder” heeft gehad in alcohol en cocaïne. De moeder heeft één keer per week één uur contact met [minderjarige] onder begeleiding van de pleegouders. Bij speciale gelegenheden vinden de bezoeken plaats bij de opa en oma aan moederszijde. De bezoeken verlopen over het algemeen goed, al vindt de moeder het lastig om [minderjarige] te begrenzen en om consequent te zijn. De GI heeft het idee dat de medicatie van de moeder invloed heeft op haar reactievermogen en concentratie. Volgens [verslavingszorg] is door de medicatie te zien dat er minder spanning is bij de moeder, dat zij minder chaotisch is en dat de zelfzorg is verbeterd. [minderjarige] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin. Zij is op 17 maart 2025 gestart op de basisschool. [minderjarige] kan een pittig karakter laten zien, als zij het ergens niet mee eens is. Zij is gebaat bij veel structuur en duidelijkheid. Het onderzoek door [psychologenpraktijk] is zo goed als afgerond. Het is volgens de GI wel duidelijk geworden dat [minderjarige] nu niet terug naar de moeder kan. De moeder is nog niet lang clean en de behandeling voor haar persoonlijke problematiek is nog niet begonnen. Er zijn nog vragen met betrekking tot de pedagogische vaardigheden van de moeder, haar draagkracht en draaglast. De GI is voornemens de omgang van [minderjarige] met de moeder uit te breiden. Vanuit [praktijk] zal begeleide omgang en opvoedondersteuning ingezet worden, om te onderzoeken hoe leerbaar de moeder is, wat haar (on)mogelijkheden zijn en of het haar lukt om aanwijzingen op te pakken en vast te houden. De GI begrijpt de wens van de moeder om weer zelf voor [minderjarige] te kunnen zorgen, maar de laatste terugval dateert van een recente datum en is zeer ingrijpend geweest voor [minderjarige] . De moeder heeft al veel kansen gekregen om te laten zien dat zij de opvoeding van [minderjarige] kan dragen. Niet alleen het overlijden van de vader heeft een impact gehad op de terugval van de moeder. Daarvoor en daarna zijn er ook forse incidenten geweest, die niet allemaal te relateren zijn geweest aan het overlijden van de vader. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat zij niet weer wordt geconfronteerd met een terugval van de moeder. Volgens de GI moet het resterende deel van het verzoek dan ook worden toegewezen. De GI kan zich vinden in het bepalen van een tussentijds toetsingsmoment, om het advies van [psychologenpraktijk] te betrekken in de verdere beoordeling van het verzoek. De GI heeft al wel een beeld voor ogen over hoe de toekomst er voor [minderjarige] uit moet gaan zien. De GI denkt hierbij aan een constructie waarin de moeder een vangnet krijgt en dat er een weekendpleeggezin wordt ingezet voor [minderjarige] . Het huidige pleeggezin kan niet tot volwassenheid van [minderjarige] voor haar zorgen. Het is nog te vroeg om te bepalen waar het perspectief voor [minderjarige] ligt, zeker nu de moeder zo hard aan zichzelf werkt, maar [minderjarige] moet op enig moment wel duidelijkheid krijgen over waar zij gaat opgroeien.
4.2.
Door en namens de moeder is verklaard dat zij zich niet verzet tegen het verzoek van de GI. Zij begrijpt dat [minderjarige] nu nog niet bij haar kan terugkeren. De afgelopen periode is zeer ingrijpend geweest en heeft geleid tot een terugval bij de moeder. De moeder hoopt evenwel dat er goed gekeken gaat worden naar het perspectief van [minderjarige] en dat de nadruk van het onderzoek op het heden komt te liggen. De moeder doet ontzettend haar best om aan zichzelf te werken. Zij heeft zowat een dagtaak aan het nakomen van afspraken met haar behandelaars, maar dat heeft zij graag voor [minderjarige] over. De moeder wil kost wat kost voorkomen dat [minderjarige] weer een terugval van de moeder moet meemaken. Zij wil er alles aan doen om weer zelf voor [minderjarige] te mogen zorgen. Volgens de moeder moet de bezoekregeling met [minderjarige] zo snel mogelijk worden uitgebreid, zodat zij in staat zal zijn om te laten zien dat zij voor [minderjarige] kan gaan zorgen. De moeder hoopt dat de GI oog heeft voor de ontwikkeling die zij doormaakt en dat er nog geen definitief besluit wordt genomen op basis van het verleden van de moeder. Het verbaast de moeder dat de GI weinig begrip lijkt te hebben voor de impact dat het overlijden van de vader op de moeder heeft gehad. Er is geen vaststaand verloop voor een rouwproces. De moeder heeft in haar leven niet geleerd hoe zij hiermee om had moeten gaan. Het had volgens de moeder op de weg van de GI gelegen om hierna juist dichter bij haar te gaan staan. Door het hele proces heeft de moeder inmiddels geleerd dat zij niet meer van anderen afhankelijk wil zijn. Zij is trots op haar eigen woonruimte, waarin zij voor [minderjarige] een kamer heeft ingericht. De moeder vindt het ook een goed idee als het advies vanuit [psychologenpraktijk] tussentijds wordt betrokken in de verdere beoordeling van het verzoek van de GI. De moeder vindt het lastig dat de GI aangeeft dat er niet wordt gewerkt aan een terugkeer bij de moeder. Dat is niet zo met haar besproken. De moeder wil ook duidelijkheid, maar dan wel op basis van de positieve stappen die zij nu aan het zetten is en niet op basis van een oud dossier. De GI heeft bovendien aangegeven dat [minderjarige] geen risico loopt tijdens de bezoekmomenten en dat deze uitgebreid zullen gaan worden.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald, dat de kinderrechter de GI op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, als het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid. In artikel 1:265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de GI de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige telkens met ten hoogste een jaar kan verlengen.
5.2.
Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is de kinderrechter gebleken dat de gronden voor een uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. Een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder behoort, gezien de huidige omstandigheden en ervaringen in het verleden, niet tot de mogelijkheden. Dit wordt door de moeder ook erkend. De moeder heeft voor zichzelf een hele grote stap gezet en aanvaardt de hulpverlening om te werken aan haar eigen problematiek. Hiervoor verdient zij een compliment. Echter, gelet op de zeer zorgelijke periode die er is geweest en het verloop van de ondertoezichtstelling in die periode, heeft [minderjarige] meer nodig van de moeder. [minderjarige] heeft in haar jonge leventje al heel veel instabiliteit meegemaakt. Zij had geen structuur of vast dagritme. Het is in haar belang dat zij opgroeit in een stabiele opvoedsituatie. De moeder heeft een belast verleden en valt structureel terug in drugsgebruik. Zij begeeft zich daarbij in onbekende situaties, waarin haar eigen veiligheid niet zeker is, en dat is allemaal nog vrij recent gebeurd. Voor er sprake kan zijn van een terugkeer van [minderjarige] bij de moeder, moet de opvoedsituatie voor haar veilig en naar verwachting voldoende stabiel zijn. Daarvoor is nodig dat de moeder laat zien dat zij gedurende een langere periode abstinent is en dat zij hulp aanvaardt voor haar persoonlijke problematiek en het in kaart brengen van haar opvoedvaardigheden.
5.3.
Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog altijd noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De kinderrechter ziet evenwel aanleiding om een tussentijds toetsingsmoment te creëren, omdat er op korte termijn een advies te verwachten is vanuit [psychologenpraktijk] en de GI voornemens is om op basis van die informatie een beslissing over het perspectief van [minderjarige] te nemen. De kinderrechter benadrukt dat het belangrijk is dat besluitvorming hierover zorgvuldig gebeurt en dat de moeder in dat proces wordt betrokken. Hoewel de reserves bij de GI begrijpelijk zijn, dient er ook oog te zijn voor het feit dat er geen aanwijzingen zijn dat de moeder sinds december 2024 nog een terugval heeft gehad en zij haar best doet om zich aan de voorwaarden te houden en mee te werken aan haar behandeling. De moeder dient ook in de voorliggende periode een reële kans te worden geboden om stappen voorwaarts te (blijven) zetten om te bepalen of en wanneer de moeder zelf in staat zal zijn de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Dit is ook het uitgangspunt van de wet. Een voorgenomen perspectiefbeslissing ontslaat de GI niet van die verantwoordelijkheid. In het verlengde daarvan ligt het op de weg van de GI om te onderzoeken of de begeleide bezoekregeling tussen de moeder en [minderjarige] stapsgewijs kan worden uitgebreid, waarbij dit spoor parallel loopt naast het onderzoek naar het perspectief voor [minderjarige] .
5.4.
Met instemming van de GI en de moeder met haar advocaat zal de kinderrechter de huidige machtiging
verlengentot
30 mei 2025en de
pro forma datumbepalen op
29 april 2025. De kinderrechter verwacht dat de GI voor de pro forma datum een schriftelijk verslag uitbrengt over de stand van zaken, zodat de moeder, haar advocaat en de kinderrechter daar kennis van kunnen nemen. De advocaat van de moeder zal vervolgens 2 weken de gelegenheid krijgen om op het verslag van de GI te reageren en om aan te geven of een nadere mondelinge behandeling gewenst is. Het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden.
5.5.
De rechtbank zal de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , gelet op het karakter daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dit betekent dat de beslissing per direct uitvoerbaar is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 30 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan tot
29 april 2025 PRO FORMAin afwachting van het schriftelijk verslag van de GI over de actuele stand van zaken en de reactie hierop van de advocaat van de moeder, waarna beoordeeld zal worden of een nadere mondelinge behandeling ingepland moet worden of dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan;
6.4.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025 door mr. De Jong, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Joosen, als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.