ECLI:NL:RBZWB:2025:3077

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
C/02/427078 FA RK 24-4500
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. van Gessel
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf, zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie in een scheidingszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen een vrouw en een man over de zorg en opvoeding van hun minderjarige kind. De vrouw verzocht om het hoofdverblijf van het kind bij haar te bepalen, alsook om vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving van het kind in een andere plaats. De man verzocht om het hoofdverblijf bij hem te bepalen en om een zorgregeling vast te stellen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen en het hoofdverblijf van het kind bij de man bepaald. De rechtbank oordeelde dat beide ouders in staat zijn om voor het kind te zorgen, maar dat de man meer in staat is om de vrouw een gelijkwaardige rol in de opvoeding te gunnen. De rechtbank heeft ook een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij de man in de oneven weken en de vrouw in de even weken voor het kind zorgt. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor het opstellen van een ouderschapsplan en de vaststelling van kinderalimentatie. De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders in de opvoeding van hun kind, vooral in het kader van een scheiding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/427078 FA RK 24-4500
10 april 2025
beschikking betreffende vervangende toestemming verhuizing, hoofdverblijf, vaststelling van een zorgregeling en vaststelling van kinderalimentatie
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. M.W. Kuiper te Den Haag , vervangen door mr. I. Vledder te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam,
over de minderjarige:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2024.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1. Het procesverloop

1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 20 september 2024 ontvangen verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen;
- het uittreksel uit het gezagsregister over [minderjarige] ;
- de beschikking van deze rechtbank van 21 november 2024 met zaaknummer C/02/427135 FA RK 24-4533;
- het vonnis van deze rechtbank van 21 november 2024 met zaaknummer C/02/427633 / KG ZA 24-500;
- het op 4 maart 2025 van de advocaat van de vrouw ontvangen verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de man met bijlagen;
- het op 10 maart 2025 van de advocaat van de man ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- de op 19 maart 2025 van de advocaat van de man ontvangen brief, gedateerd op 7 maart 2025, houdende een reactie op de mondelinge verzoeken van de vrouw;
- de pleitnotitie van de advocaat van de man;
- de pleitnotitie van de advocaat van de vrouw.
1.2. De verzoeken zijn mondeling behandeld op 13 maart 2025. Bij die behandeling waren aanwezig partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2 De verzoeken

De vrouw verzoekt:
te bepalen dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij haar heeft;
II. vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van de vrouw met [minderjarige] van [woonplaats 2] naar [plaats] ;
III. een zorg- en contactregeling vast te stellen inhoudende dat de minderjarige in de oneven weken van dinsdagavond 19:00 uur tot en met donderdagavond 19:00 uur bij de man zal verblijven en de even weken vanaf zaterdagochtend 09:00 uur tot en met zondagavond 19:00 uur, waarbij de man [minderjarige] in [plaats] ophaalt en de vrouw hem weer in [woonplaats 2] ophaalt.
IV. te bepalen dat [minderjarige] de helft van schoolvakanties bij de man zal doorbrengen;
V. te bepalen dat de man per datum indiening verzoekschrift als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige een bedrag dient te voldoen van € 750,00 per maand, dan wel een zodanig bedrag in goede justitie te bepalen.
In het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de man verzoekt de vrouw aanvullend:
1. Te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw is;
2. Vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in [plaats] in te schrijven,
alsmede een kinderopvangorganisatie in [plaats] ;
3. ( indien het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw is): een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] in de even weken op vrijdagavond 17:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de man is en in de oneven week van dinsdag 17:00 uur tot vrijdag 17 :00 uur bij de man is, waarbij de ouder die [minderjarige] heeft hem naar de andere ouder brengt.
4. ( indien het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man is): een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] in de even weken op maandag en dinsdag bij de vrouw is, waarbij zij [minderjarige] op dinsdag om 17:00 uur naar de man zal brengen, en vervolgens de man hem op vrijdag om 17:00 uur bij de vrouw brengt. In de oneven weken wordt [minderjarige] door de vrouw op woensdag 17:00 uur gebracht en brengt de man hem op zondag om 17:00 uur terug.
5. Te bepalen dat de vakanties bij helfte worden gedeeld.
De man verzoekt:
I. te bepalen dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij hem heeft;
II. primair:
te bepalen dat [minderjarige] bij de man verblijft:
in de oneven weken van dinsdag 17.00 uur (de vrouw brengt) tot vrijdag 17.00 uur (de man brengt) en,
in de even weken van dinsdag 17.00 uur (de vrouw brengt) tot zondag 17.00 uur (de man brengt);
Daarnaast verzoekt de man te bepalen dat [minderjarige] eens per kwartaal een extra weekend bij vrouw verblijft.
subsidiair:
te bepalen dat – indien en voor zover het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw in [plaats] wordt toegewezen – [minderjarige] bij de man verblijft:
in de oneven weken van woensdag 17.00 uur (de vrouw brengt) tot vrijdag 17.00 uur (de man brengt);
in de even weken: van woensdag 17.00 uur (de vrouw brengt) tot zondag 17.00 uur (de man brengt);
III. een vakantie- en feestdagenregeling vast te stellen zoals door hem voorgesteld.
Vakanties tot schoolgang [minderjarige]
• [minderjarige] gaat nog niet naar school, het verzoek van de man is dan ook om de reguliere
zorgregeling tijdens de schoolvakanties te handhaven.
• Indien ouders met [minderjarige] op vakantie willen, verzoekt de man te bepalen dat de vakanties met [minderjarige] maximaal een week duren, zolang hij niet schoolgaand is, tenzij anders overeengekomen tussen ouders.
• De man verzoekt te bepalen dat korte vakanties met [minderjarige] gepland dienen te worden in het eigen weekend van de ouder. In overleg kan eventueel geruild worden met een weekend, als daar tussen de ouders overeenstemming over bestaat.
• De man verzoekt te bepalen dat [minderjarige] per ouder maximaal drie keer verspreid over een jaar op vakantie gaat.
• De andere ouder dient voorafgaand toestemming te verlenen voor vakantie. Vakanties worden ten minste vier weken vooraf gecommuniceerd. De ouders hebben 7 dagen reactietijd op het verzoek van de andere ouder.
Afwijzing kan alleen vanwege:
o incompatibiliteit met bovenstaande afspraken,
o bijzondere familieaangelegenheden, zoals bruiloften van eerstelijnsfamilie.
Vanaf schoolgang [minderjarige]
• Vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat: verzoekt de man te bepalen dat de vakanties gewoon als te doen gebruikelijk 50-50 verdeeld worden. Een zesweekse vakantie wordt daarbij dan opgeknipt passend naar de leeftijd van het kind. In beginsel is dat week om week, als wat ouder, bv 1-2-2-1 en uiteindelijk 3 om 3.
Feestdagen
Verjaardagen kinderen: conform reguliere zorgregeling, met mogelijkheid felicitatie moment voor de andere ouder.
Verjaardag man/vrouw: bij de jarige ouder, vanaf avond ervoor 18.00 uur tot de dag zelf 17.00 uur (nb. avond van verjaardag zelf slapen bij de ouder volgens basisregeling).
Moederdag: bij de vrouw vanaf zaterdagavond 18.00 uur tot zondag einde middag 17.00 uur indien niet in het eigen weekend.
Vaderdag: bij de man vanaf zaterdagavond 18.00 uur tot zondag einde middag 17.00 uur indien niet in eigen weekend.
Pasen (goede vrijdag, het weekend en tweede Paasdag: Oneven jaren bij de man, even jaren bij de vrouw.
Koningsdag: conform reguliere zorgregeling; als dit valt in de vakantie: conform de vakantieregeling.
Hemelvaart: conform de reguliere zorgregeling
Pinksteren: Oneven jaren bij de vrouw, even jaren bij de man.
Sinterklaas (5 december): bij de vader om 18.00 uur (de vrouw brengt) ingaand vanaf 2025
Kerstmis: Even jaren: [minderjarige] verblijft bij de vrouw op Kerstavond (de man brengt om 16.00 uur indien niet op eigen zorgdag) tot Tweede Kerstdag 10.00 uur. [minderjarige] blijft bij de man van Tweede Kerstdag 10.00 uur tot 27 december 12.00 uur (indien niet op eigen zorgdag).
Oud en nieuw: de man brengt [minderjarige] om 17.00 uur indien niet op eigen zorgdag van de vrouw. De vrouw brengt [minderjarige] op 1 januari 17.00 uur bij de man. En in de oneven jaren vice versa.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2024.
3.2.
De man heeft [minderjarige] erkend.
3.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.4.
Bij vonnis van 21 november 2024 met zaaknummer C/02/427633 / KG ZA 24-500 is [minderjarige] voorlopig toevertrouwd aan de man. Daarnaast is als voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat:
de man voor [minderjarige] zal zorgen: in de oneven weken van dinsdag 17.00 uur tot vrijdag 17:00 uur en in de even weken van dinsdag 17.00 uur tot zondag 17:00 uur en
de vrouw de andere dagen voor hem zal zorgen, waarbij de ouder waar [minderjarige] verblijft steeds [minderjarige] wegbrengt naar de andere ouder. Als het voor de vrouw niet mogelijk is om in verband met haar werk [minderjarige] op dinsdag om 17.00 uur bij de man te brengen, zullen partijen in onderling overleg daarvoor een oplossing moeten vinden, door bijvoorbeeld het tijdstip te wijzigen, een derde [minderjarige] naar de man te laten brengen of elkaar ergens halverwege de beide woonplaatsen te ontmoeten voor de overdracht van hun zoon.
3.5.
Bij beschikking van 21 november 2024 is het verzoek van de vrouw om [minderjarige] voorlopig aan haar toe te vertrouwen afgewezen. Tevens is het zelfstandige verzoek van de man, dat ziet op het bepalen van een voorlopige vakantie- en feestdagenregeling, afgewezen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vrouw is het volgende aangevoerd. Volgens de vrouw is het belangrijkste voor [minderjarige] dat hij opgroeit in een kindvriendelijke omgeving. De vrouw vindt het daarnaast belangrijk om te benoemen dat de verstandhouding tussen partijen ernstig verstoord is geraakt door de manier waarop zij de woning in [woonplaats 2] heeft moeten verlaten. Ook hebben partijen volgens de vrouw ieder een heel andere kijk op de toekomst van [minderjarige] . Volgens de vrouw moeten haar verzoeken beoordeeld worden op basis van de omstandigheden toen zij nog in [woonplaats 2] woonde en de omstandigheid dat [minderjarige] nu voorlopig aan de man is toevertrouwd niet worden meegewogen Zij heeft zich in het kader van de behandeling van het kort geding niet gehoord gevoeld. Volgens de vrouw is de beslissing op de voorliggende verzoeken bepalend voor de wijze waarop zij haar leven verder zal inrichten. Pas dan kan zij bepalen wat haar hulpvraag voor de Gezinsmanager gaat zijn. Volgens de vrouw heeft de man haar tijdens de relatie al in het nauw gedreven en kon zij uiteindelijk niet anders dan vertrekken naar [plaats] . Onder invloed van de man heeft de vrouw hem een aanzienlijke lening verstrekt, zonder hypothecaire inschrijving en zonder enig financieel voordeel voor de vrouw. Ook heeft zij haar woning verhuurd en is het de man geweest die haar heeft geadviseerd om deze huurovereenkomst niet tussentijds opzegbaar te maken. Het is dan ook aan de man te wijten dat er een geografische afstand is ontstaan tussen de vrouw en de man. Het zegt bovendien ook veel over de ouderschapskwaliteiten van de man, nu de vrouw door zijn toedoen geen eigen woonruimte meer had. Het zegt volgens de vrouw ook dat de man haar geen ruimte zal gunnen om een gelijkwaardig ouder te zijn. Volgens de vrouw zijn dit omstandigheden die bij de beoordeling van de verzoeken betrokken moeten worden. De vrouw stelt voorts dat de man bij haar steeds de indruk heeft gewekt dat hij in de toekomst naar Wassenaar, [plaats] of die omgeving zou willen verhuizen. Volgens de vrouw verweet de man haar dat het ouderschap haar zwaar viel. Ook sprak hij achter haar rug om negatief over haar. De vrouw voelde zich psychisch en fysiek niet langer veilig bij de man. Omdat zij bang was dat zij [minderjarige] niet meer zou mogen zien, is zij met [minderjarige] vertrokken. Volgens de vrouw moet bij de bepaling van het hoofdverblijf het volgende beoordeeld worden. Waar krijgt [minderjarige] een adequate verzorging? Waar heeft hij een veilige fysieke omgeving? Waar verkeert hij in een affectief klimaat? Waar ervaart hij een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur? Waar krijgt hij adequaat voorbeeldgedrag van zijn ouder? Waar is er interesse in hem? Waar ervaart hij continuïteit in de opvoeding? En waar heeft hij een goed toekomstperspectief? Volgens de vrouw kan zij [minderjarige] in [plaats] een stabiel sociaal netwerk bieden in haar ruime woning, welkein een gezinsvriendelijke buurt staat. Er is voor [minderjarige] veel speelruimte in de nabije omgeving. De vrouw wijst hierbij op de beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 15 september 2022, waarin is overwogen dat op grond van algemene ervaringsregels een kind onder de vier jaar nog niet echt geworteld is en nog gemakkelijk elders kan aarden (ECLI:NLGHSHE:2022:3181). Inmiddels is [minderjarige] al goed gewend in [plaats] , waar hij vriendjes heeft en zijn grootouders in de buurt heeft wonen. De vrouw zelf heeft alleen haar ouders in Nederland. Het is voor haar lastig voor te stellen, dat zij zou moeten gaan wonen in een stad waar zij geen netwerk heeft. Volgens de vrouw moet de man meer uren gaan werken om zijn betalingsverplichting aan haar na te kunnen komen, waardoor hij minder beschikbaar zal zijn voor [minderjarige] . Of hij moet zijn woning gaan verkopen, wat ook gevolgen voor [minderjarige] zal hebben, aldus de vrouw. De vrouw is beter dan de man in staat om relevante informatie over [minderjarige] te delen. Dit blijkt ondermeer uit de omstandigheid dat de ontslagbrief van het ziekenhuis niet aan de vrouw is doorgestuurd. Ook heeft hij niet met de vrouw overlegd over de laatste afspraak met het consultatiebureau. De vrouw vindt het dan ook het meest in het belang van [minderjarige] als het hoofdverblijf bij haar wordt bepaald. Volgens de vrouw biedt de omgeving in [plaats] ook de meeste opties als het gaat om voorzieningen en faciliteiten. De vrouw zou graag zien dat het zwaartepunt in de opvoeding van [minderjarige] bij haar komt te liggen. Haar ouders kunnen haar hierin ondersteunen. De vrouw is zelf ook opgegroeid in een situatie waarin haar grootouders een groot aandeel hadden in de opvoeding. De vrouw ziet dat ook voor [minderjarige] . Volgens de vrouw heeft [minderjarige] het geluk dat hij twee betrokken ouders heeft. Het moet [minderjarige] gegund worden om bij beide ouders te kunnen zijn. De vrouw betwijfelt niet dat de man een goede ouder is, maar hij is maar alleen. Zijn familie woont niet in de buurt en hij heeft weinig sociaal contact in de omgeving. De vrouw ziet een andere vorm van opvoeding voor [minderjarige] . Zij vindt een voorschot op het moment dat [minderjarige] naar school zal gaan te voorbarig, omdat de schoolkeuze pas over drie jaar aan de orde is en daarop niet vooruitgelopen moet worden.
4.2.
De man voert aan dat partijen het niet eens worden over de manier waarop [minderjarige] het beste van zijn beide ouders kan krijgen. Volgens de man ligt de kern van de problematiek in het gebrek aan een goede communicatie tussen partijen. De man stelt dat er sprake is van een disfunctionele ouderschapsrelatie. Hij wijst hierbij op de door hem gemaakte afspraak bij het consultatiebureau, waarop de vrouw hem via haar advocaat verwijt dat hij haar niet informeert over de minderjarige. De man hoopt dat er afspraken gemaakt kunnen worden en dat de rust zal wederkeren. Hij vindt het lastig dat het partijen niet lukt om samen goede ouders voor [minderjarige] te zijn. Volgens de man is via het CJG van de gemeente Altena de Gezinsmanager betrokken bij partijen. Hij verwacht dat het hulpverleningstraject op korte termijn zal gaan starten. De man zou graag zien dat de nu bestaande situatie wordt voortgezet. Volgens de man is het voor [minderjarige] belangrijk dat de dagopvang in [woonplaats 2] voor hem behouden blijft. De man werkt sinds de geboorte van [minderjarige] drie dagen per week en vult zijn zorgdagen zelf in. De vrouw is daarentegen na haar zwangerschapsverlof fulltime gaan werken en heeft na het vonnis in kort geding 1 dag per week verlof opgenomen. De man is meer dan de vrouw in staat om zelf voor [minderjarige] te zorgen, wat volgens hem de voorkeur verdient boven opvang van [minderjarige] door een derde. [minderjarige] ontwikkelt zich goed, wat de vrouw ook bevestigt en wat blijkt uit de beëindiging van de monitoring in het ziekenhuis. De man betwist dat zijn woning onveilig zou zijn voor [minderjarige] . Er is volgens de man geen aanleiding om te veronderstellen dat, in het geval het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem zal zijn, de vrouw op de achtergrond zal raken. Het is juist de vrouw die de rol van de man wil beperken. Volgens de man is het voor [minderjarige] het meest passend als de voorlopige toevertrouwing wordt omgezet in vaststelling van het hoofdverblijf bij de man. In [woonplaats 2] heeft [minderjarige] een huisarts, bezoekt hij het consultatiebureau en is inmiddels ook het hulpverleningstraject aan de ouders opgestart. Het is voor [minderjarige] van groot belang dat dat hulpverleningstraject vlug van start kan gaan, gelet op de verstoorde verstandhouding tussen partijen. De man kan dan ook niet instemmen met de verzoeken van de vrouw om [minderjarige] in [plaats] in te schrijven in het BRP en bij een kinderopvangorganisatie aldaar. De man vindt het jammer dat de vrouw steeds teruggrijpt over hoe de relatie tussen partijen geëindigd is. De vader heeft daar een hele andere visie op, maar wil daar zijn energie niet meer aan verspillen. Volgens de man moeten partijen zich gaan richten op het meewerken aan het hulpverleningstraject, om als ouders meer tot elkaar te komen. [minderjarige] is nog erg jong. Partijen zullen nog vele jaren samen beslissingen over hem moeten gaan nemen. Er is in de afgelopen periode al veel gevraagd van het aanpassingsvermogen van [minderjarige] . Er loopt een contactregeling en die loopt volgens de man goed. Het is volgens de man belangrijk dat deze regeling gecontinueerd wordt en dat er praktisch wordt gekeken naar de beste situatie voor [minderjarige] . De man sluit vooralsnog niet uit dat hij in de toekomst verhuist naar de regio [plaats] , als hij daar iets kan vinden waar hij het buitenleven net zo kan ervaren als in [woonplaats 2] . Hij vindt het vooral belangrijk dat partijen samen een situatie kunnen creëren, waarin zij ieder [minderjarige] een opvoedsituatie kunnen aanbieden met wat zij het beste voor hem vinden. De man wil zijn rol als vader zo ruim mogelijk invullen. De man kan zich er in vinden als de rechtbank een voorschot neemt op het moment dat [minderjarige] naar school zal gaan.
4.3.
De Raad geeft aan dat het voor een kind van deze leeftijd niet uitmaakt op welke locatie hij opgroeit. [minderjarige] zou in principe nog kunnen wisselen tussen partijen. [minderjarige] heeft twee ouders die ieder goed in staat zijn om voor hem te zorgen. De ouders zijn liefdevol naar hem en zijn beschikbaar voor hem. Beide ouders kunnen hem een geschikte opvoedsituatie bieden. De Raad verwacht niet dat partijen in het kader van het aanstaande hulpverleningstraject in staat zullen zijn om samen tot overeenstemming over het hoofdverblijf te komen. Volgens de Raad is het voor partijen helpend als er al een beslissing wordt genomen over het hoofdverblijf. De Raad ziet een verdeling, waarbij partijen ieder een evenredig deel van de zorg draagt, als het meest passend, zolang [minderjarige] nog niet naar school gaat. De Raad kan zich evenwel voorstellen dat de rechtbank een voorschot neemt op het moment dat [minderjarige] naar school zal gaan en dan kiest voor een verdeling van 60-40, zodat bij een van partijen het zwaartepunt komt te liggen. Volgens de Raad is [minderjarige] volgend jaar oud genoeg om voor een vakantie twee weken aaneengesloten bij een van de ouders te zijn.

5.De beoordeling

Hoofdverblijf
5.1.
Als ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen en zij hun samenleving beëindigen, stellen zij een ouderschapsplan op als bedoeld in artikel 815, tweede en derde lid, van het Wetboek van Rechtsvordering. Als ouders hier niet aan voldaan hebben, houdt de rechtbank het verzoek ambtshalve aan, tot aan die verplichting is voldaan. Aanhouding blijft achterwege als het belang van de minderjarige dit vergt.
5.2.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen, sinds het verbreken van de relatie, niet in staat zijn geweest om onderling afspraken te maken over [minderjarige] en dat er zelfs een kort geding nodig is geweest, om tijdelijke regelingen te treffen over het toevertrouwen van [minderjarige] aan een van de ouders en over een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Nu de standpunten van partijen nog steeds tegenovergesteld zijn en er nog geen traject is gestart om de oudercommunicatie te verbeteren, is het zeer onwaarschijnlijk dat partijen er op dit moment alsnog zelf in zullen slagen om een ouderschapsplan op te stellen. De rechtbank zal een aanhouding dan ook achterwege laten en overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de voorliggende verzoeken.
5.3.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van de ouders aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank kan op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt. Bij die beslissing moet de rechtbank alle omstandigheden van het geval in acht nemen, wat er in voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van de belangen.
De wet gaat ervan uit dat ouders hun gelijkwaardigheid met betrekking tot de verzorging en opvoeding van de minderjarige na het verbreken van de relatie behouden. Zij moeten in onderling overleg proberen om te komen tot – onder andere - een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij wordt uitgegaan van die gelijkwaardigheid. Deze gelijkwaardigheid is immers een uitvloeisel van hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de opvoeding en ontwikkeling van de minderjarige en daarmee in zijn belang te achten.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij ieder in staat zijn om de opvoeding en verzorging van [minderjarige] te dragen. Zij zien elkaar als een goede ouder voor [minderjarige] . De vrouw heeft haar vraagtekens bij de veiligheid van [minderjarige] in de woning van de man, maar dat heeft haar eerder niet belet om tot het moment van haar vertrek met [minderjarige] in diezelfde woning te wonen. De rechtbank ziet in dit argument dan ook geen reden om het hoofdverblijf aan de vrouw toe te wijzen. De overige argumenten van partijen om het hoofdverblijf toegewezen te krijgen, zien meer op de omgeving waarin zij wonen en de praktische voor- of nadelen die daaraan verbonden zijn. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat die omstandigheden voor [minderjarige] op deze leeftijd nog geen bepalende rol spelen, zodat de bespreking van die argumenten achterwege zal blijven.
5.5.
De vraag die dan nog voor ligt, is wie van partijen het meest in staat zal zijn om de andere ouder een evenredige rol in het leven van [minderjarige] te gunnen. Bij de beoordeling hiervan zal de rechtbank alle omstandigheden betrekken die zich hebben voorgedaan sinds de geboorte van [minderjarige] . Tot het moment van het uiteengaan van partijen, hebben zij ieder een vrijwel gelijkwaardig aandeel gehad in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Voor de continuïteit in de opvoeding van [minderjarige] is het dan van belang dat deze gelijkwaardigheid zoveel mogelijk wordt voortgezet. De vrouw heeft zich op enig moment genoodzaakt gezien om met [minderjarige] uit de gemeenschappelijke woning te vertrekken. Welke redenen daaraan ten grondslag hebben gelegen, spelen in de huidige beoordeling geen rol met name nu de visies van partijen daarover heel erg verschillen. Wat wel meeweegt, is dat de vrouw vervolgens stappen heeft gezet om het verblijf van [minderjarige] bij haar een blijvend karakter te geven, zonder de man daarbij te betrekken. Zij heeft [minderjarige] zonder overleg met de man ingeschreven op haar adres in [plaats] . Ook heeft zij het contract bij het kinderdagverblijf in [woonplaats 2] opgezegd en heeft zij geprobeerd om [minderjarige] bij de huisarts te [woonplaats 2] uit te schrijven en zijn zorgverzekering op te zeggen. Vervolgens heeft de vrouw het contact tussen de man en [minderjarige] geblokkeerd, onder weigering van iedere vorm van overleg, mediation of zelfs tussenkomst van het CJG. Pas op aandringen van het CJG is de vrouw bereid gebleken om het gesprek met de man aan te gaan. De man heeft [minderjarige] op zijn verjaardag mogen zien, maar alleen onder de voorwaarden die de vrouw aan dat begeleide contact heeft gesteld. Daar komt bij dat de vrouw in haar voorstel voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor de man een beperkter rol ziet, dan nu het geval is. In de verzoeken van de vrouw wordt de zorgtijd van de man verminderd ten opzichte van de zorgtijd die de man de vrouw aanbiedt als [minderjarige] bij hem zijn hoofdverblijfplaats houdt. De vrouw gunt de man vijf dagen, terwijl zij zelf in de huidige regeling, waarbij [minderjarige] 6 dagen bij haar verblijft, al kort vindt. Als [minderjarige] bij de man zijn hoofdverblijfplaats heeft verzoekt de vrouw zelf om 7 zorgdagen.
Uit deze opstelling van de vrouw komt, bij vaststelling van het hoofdverblijf bij de vrouw, niet het beeld naar voren van een ouder, die de man een gelijkwaardig aandeel gunt in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Daar tegenover staat de man die, sinds [minderjarige] aan zijn zorg is toevertrouwd, daartoe wel in staat is gebleken. In de huidige voorlopige contactregeling is [minderjarige] acht dagen bij de man tegenover zes dagen bij de vrouw. Van die acht dagen bij de man wordt [minderjarige] een dag aan de zorg van het kinderdagverblijf toevertrouwd. In het voorstel van de man voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ziet hij een even grote rol voor de vrouw als voor zichzelf. De man stelt daarbij bovendien voor om de vrouw eenmaal per kwartaal een extra weekend met [minderjarige] te gunnen, als een vorm van compensatie. Uit het geheel van feitelijke omstandigheden volgt daarmee naar het oordeel van de rechtbank dat de man meer dan de vrouw in staat is gebleken om de vrouw een gelijkwaardige rol in het leven van [minderjarige] te gunnen. Om deze reden zal de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man bepalen. Dat hierdoor het hulpverleningstraject vanuit de Gezinsmanager zonder vertraging kan blijven doorlopen is een secundair bijkomend voordeel. Het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] in [plaats] , alsmede bij een kinderopvangorganisatie in [plaats] wordt dan ook afgewezen, nu het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man wordt bepaald.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.6.
Aansluitend op de vaststelling van het hoofdverblijf zal de rechtbank een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen, waarin deze gelijkwaardigheid tussen partijen is opgenomen. De rechtbank zal hierbij aansluiten op de door de voorzieningenrechter vastgestelde voorlopige contactregeling, met dien verstande dat daarbij zal worden bepaald dat de vrouw eenmaal per kwartaal een extra weekend met [minderjarige] heeft. Partijen zullen in onderling overleg moeten bepalen welk weekend dat zal zijn. De Raad heeft de rechtbank in overweging gegeven om zich, door middel van het vaststellen van de contactregeling, uit te laten over waar [minderjarige] vanaf het moment dat hij naar school zal gaan, zal opgroeien. De rechtbank is van oordeel dat een beslissing hierop te voorbarig is. In de komende jaren kunnen de omstandigheden voor [minderjarige] nog wijzigen, welke omstandigheden meegewogen moeten worden bij de beslissing over waar [minderjarige] zal opgroeien vanaf het moment dat hij naar school gaat. De rechtbank laat dit punt dan ook over aan partijen om te gelegener tijd daarover samen afspraken te maken. De rechtbank zal daarnaast een verdeling van de vakanties en feestdagen vaststellen, nu partijen daarover in grote lijnen overeenstemming hebben bereikt. De vrouw stemt in met het voorstel van de man, waarbij zij verzoekt om te bepalen dat beide partijen één keer per jaar twee weken aaneengesloten met [minderjarige] weg kunnen en twee keer één week. Ten aanzien van Pinksteren stelt de vrouw voor om aan te sluiten bij de reguliere verdeling van de contactregeling, om te voorkomen dat [minderjarige] te vaak moet wisselen tussen partijen. Voor de zomervakantie stelt de vrouw voor om deze, vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat, te verdelen volgens de sleutel 1-2-2-1. De man heeft te kennen gegeven dat hij met de voorstellen van de vrouw instemt, waarbij hij conform het advies van de Raad voorstelt om de regeling waarbij [minderjarige] twee weken aaneengesloten bij een van de ouders is, pas in te laten gaan als [minderjarige] twee jaar oud is. Ook zou de man liever zien dat de exacte verdeling tussen partijen niet op vier weken vooraf, maar op drie maanden vooraf wordt vastgesteld, zodat de man zijn werkuren tijdig kan indelen. De rechtbank zal de voorgestelde regeling – met daarin verwerkt de opmerkingen van partijen – toewijzen, met inachtneming van het gegeven dat [minderjarige] op dit moment nog te jong is om twee weken aaneengesloten bij een van partijen te zijn. Daarnaast vindt de rechtbank het voorstel van de man om drie maanden vooraf een exacte verdeling vast te stellen niet onredelijk, te meer nu de man afspraken moet maken met zijn opdrachtgevers voor de indeling van zijn werkuren.
5.7.
Dit betekent dat partijen gedurende de eerstkomende jaren een vrijwel gelijkwaardig aandeel in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] zullen hebben. Daarmee wordt in belangrijke mate ook tegemoet gekomen aan belangen die de vrouw heeft bij invulling van haar ouderschap. De rechtbank wil aan de beleving van de vrouw bij (de afloop van) de relatie met de man niets afdoen. Daarvoor dient aandacht te zijn van de hulpverlening die partijen zullen aan gaan. Partijen hebben gedurende de komende jaren zowel individueel als gezamenlijk de mogelijkheid om te verkennen hoe zij de opvoedtaken zullen inrichten vanaf het moment dat [minderjarige] de 4-jarige leeftijd bereikt. Zoals benoemd onder r.o. 5.1. hebben partijen de verplichting een ouderschapsplan op te stellen. Nu er al hulpverlening is ingeschakeld, raadt de rechtbank ouders aan om die te gebruiken om te komen tot een concreet ouderschapsplan.. Daarmee kunnen zij laten zien, dat zij zich naast hun gerichtheid op de eigen opvoedsituatie rond [minderjarige] , ook richten op aspecten in de gezamenlijke opvoeding die voor [minderjarige] van belang zijn. De rechtbank denkt daarbij aan aspecten als: mag [minderjarige] het zowel in [plaats] als [woonplaats 2] naar zijn zin hebben?; welke (gemeenschappelijke) waarden willen zij naar [minderjarige] uitdragen en hoe doen zij dat?; welke individuele waarden, die niet noodzakelijk gemeenschappelijk hoeven te zijn, worden uitgedragen zonder elkaars opvoedsituaties daarbij te schaden?
5.8.
De rechtbank merkt op dat er nog geen beslissing wordt genomen op het verzoek van de vrouw om vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Door partijen is aangegeven dat zij, na de beslissing op het hoofdverblijf, hier zelf nog naar willen kijken. Nu partijen in het kader van het hulpverleningstraject, naar de rechtbank aanneemt, met elkaar zullen overleggen over een vast te stellen ouderschapsplan, gaat de rechtbank er van uit dat partijen zich daarbij ook zullen buigen over de verzochte kinderalimentatie. Indien blijkt dat partijen een ouderschapsplan zijn overeengekomen, dan kan deze aan de rechtbank worden voorgelegd om te worden aangehecht aan een beschikking. Als partijen er niet in slagen om een ouderschapsplan vast te stellen of overeenstemming te bereiken over de kinderalimentatie, dan verwacht de rechtbank van de advocaten van partijen dat zij de rechtbank informeren over de standpunten van partijen en de wijze waarop het resterende verzoek moet worden afgedaan. De rechtbank merkt hierbij op dat aan de advocaat van de man in het kader van deze procedure ten aanzien van het verzoek om kinderalimentatie al een (eerste) verweertermijn is gesteld tot 22 april 2025.
5.9.
De rechtbank zal de zaak aanhouden teneinde ouders in de gelegenheid te stellen het ouderschapsplan op te stellen met in achtneming van het bovenstaande.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat [minderjarige] met ingang van datum beschikking zijn hoofdverblijf heeft bij de man;
6.2.
bepaalt als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de man voor [minderjarige] zal zorgen: in de oneven weken van dinsdag 17.00 uur (de vrouw brengt) tot vrijdag 17.00 uur (de man brengt) en, in de even weken van dinsdag 17.00 uur (de vrouw brengt) tot zondag 17.00 uur (de man brengt) en de vrouw de andere dagen voor hem zal zorgen. De vrouw heeft daarnaast recht op de zorg voor [minderjarige] gedurende een nader tussen partijen te bepalen extra weekend per kwartaal;
6.3.
bepaalt als verdeling van de vakanties en feestdagen het volgende:
Zolang [minderjarige] nog niet naar school gaat:
- zal de reguliere zorgregeling als vermeld onder 6.2. tijdens de schoolvakanties doorlopen;
- duurt een vakantie maximaal een week;
- vanaf het moment dat [minderjarige] twee jaar oud is, duurt een vakantie maximaal twee weken aaneengesloten, waarna ieder van partijen één keer per jaar twee weken aaneengesloten met [minderjarige] op vakantie kunnen gaan en twee keer per jaar één week;
- korte vakanties met [minderjarige] moeten gepland worden in het eigen weekend, in overleg kan eventueel geruild worden met een weekend, als daar overeenstemming over bestaat;
- partijen overleggen tenminste drie maanden vooraf over een gewenste vakantie, waarbij er binnen 7 dagen wordt gereageerd op het voorstel en er alleen afwijzend wordt gereageerd in verband met incompatibiliteit met de hiervoor genoemde afspraken of vanwege bijzondere familieaangelegenheden, zoals bruiloften van eerstelijnsfamilie;
Vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat (en hij vier jaar oud is):
- zullen de schoolvakanties bij helfte tussen partijen worden verdeeld, waarbij de zomervakantie wordt opgeknipt naar wat passend is bij de leeftijd van [minderjarige] . In beginsel is dat een verdeling van de weken volgens de sleutel 1-2-2-1 en uiteindelijk 3 weken aaneengesloten bij de ene ouder en vervolgens 3 weken aaneengesloten bij de andere ouder.
Feestdagen:
Verjaardagvan [minderjarige] : conform reguliere zorgregeling, met de mogelijkheid van felicitatiemoment voor de andere ouder;
Verjaardag man/vrouw: bij de jarige ouder, vanaf avond ervoor 18.00 uur tot de dag zelf 17.00 uur (nb. avond van de verjaardag zelf slapen bij de ouder volgens basisregeling).
Moederdag: bij de vrouw vanaf zaterdagavond 18.00 uur tot zondag einde middag 17.00 uur indien niet in het eigen weekend.
Vaderdag: bij de man vanaf zaterdagavond 18.00 uur tot zondag einde middag 17.00 uur indien niet in het eigen weekend.
Pasen (Goede Vrijdag, het weekend en Tweede Paasdag: in de oneven jaren bij de man, in de even jaren bij de vrouw.
Koningsdag: conform reguliere zorgregeling en als dit valt in de vakantie: conform de vakantieregeling.
Hemelvaart: conform de reguliere zorgregeling.
Pinksteren: conform reguliere zorgregeling.
Sinterklaas (5 december): bij de vader om 18.00 uur (de vrouw brengt) met ingang vanaf 2025
Kerstmis: Even jaren: [minderjarige] verblijft bij de vrouw op Kerstavond (de man brengt om 16.00 uur indien niet op eigen zorgdag) tot Tweede Kerstdag 10.00 uur. [minderjarige] blijft bij de man van Tweede Kerstdag 10.00 uur tot 27 december 12.00 uur (indien niet op eigen zorgdag).
Oud en nieuw: de man brengt [minderjarige] om 17.00 uur indien niet op eigen zorgdag van de vrouw. De vrouw brengt [minderjarige] op 1 januari 17.00 uur bij de man. En in de oneven jaren vice versa.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de verzoeken van de vrouw om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen, haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [minderjarige] naar [plaats] , haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in [plaats] in te schrijven, alsmede bij een kinderopvangorganisatie in [plaats] , de door haar voorgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen;
houdt de behandeling van deze zaak aan tot
10 juli 2025 PRO FORMA, in afwachting van bericht van de advocaten van partijen over het door partijen op te stellen ouderschapsplan, het overleg over het verzoek van de vrouw om vaststelling van de kinderalimentatie en de manier waarop de zaak verder moet worden afgedaan;
houdt iedere verdere beslissing aan.
De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2025 door
mr. Van Leuven, voorzitter, mr. Van Gessel en mr. Jansen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Joosen, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.