ECLI:NL:RBZWB:2025:3078

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
C/02/427881 / JE RK 24-1913
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
  • mr. Van Leuven
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van een perspectiefbesluit

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft een rekestprocedure waarin de gecertificeerde instelling, WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen, die nog zeer jong zijn, niet in hun huidige pleeggezin kunnen blijven en zo spoedig mogelijk moeten worden overgeplaatst naar een perspectiefbiedend pleeggezin. De ouders van de minderjarigen kampen met ernstige persoonlijke problematiek, waardoor zij niet in staat zijn om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank heeft het belang van de minderjarigen zwaarder laten wegen dan het belang van de ouders bij een nieuw deskundigenonderzoek. De rechtbank heeft geoordeeld dat de GI in redelijkheid tot het perspectiefbesluit is gekomen en dat het perspectief van de minderjarigen niet meer bij de ouders ligt. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 21 augustus 2025, uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427881 / JE RK 24-1913
Datum uitspraak: 1 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over de minderjarigen
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
de ouders worden bijgestaan door mr. J. Nederlof, advocaat te Tilburg.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de kinderrechter over het verzoek geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • De beschikking van deze rechtbank van 19 december 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • De rapportage van de Raad van 6 maart 2025;
  • De op 26 maart 2025 van de advocaat van de ouders ontvangen brief met bijlage.
1.2.
Op 13 maart 2025 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder (via een geluidsverbinding);
  • de vader (via een beeldbelverbinding);
beiden bijgestaan door mr. Nederlof;
  • twee vertegenwoordigsters namens de GI;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 21 mei 2024 zijn de toen nog ongeboren minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 21 augustus 2024. In de beschikkingen van 11 juni 2024 en van 19 juni 2024 is de GI (met spoed) gemachtigd om de minderjarigen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg (pleeggezin) van 11 juni 2024 tot 21 augustus 2024.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 14 augustus 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 21 augustus 2024 tot 21 augustus 2025. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 21 augustus 2024 tot 21 december 2024.
2.4.
De GI heeft op 21 oktober 2024 verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI heeft het verzoek gewijzigd, in die zin dat zij verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, in dit geval tot 21 augustus 2025.
2.5.
Bij beschikking van 19 december 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 21 april 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden in afwachting van het rapport van de Raad, waarin deze de rechtbank adviseert over het te nemen perspectief(besluit). De verdere behandeling van de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
2.6.
Op basis van voormelde beschikkingen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 11 juni 2024 uit huis geplaatst en verblijven zij momenteel in een (crisis)pleeggezin.

3.Het raadsrapport

3.1.
De Raad heeft een onderzoek verricht naar het perspectief van de minderjarigen en heeft hierover in het raadsrapport van 6 maart 2025 gerapporteerd en geadviseerd.
Volgens de Raad is er - kort gezegd - bij beide ouders sprake van complexe persoonlijke problematiek.
3.2.
De moeder heeft al vanaf haar vroege jeugd forse trauma’s opgelopen en laat psychotische verschijnselen zien. Ook is bij haar sprake van LVB-problematiek. Zij wordt begeleid en behandeld door [hulpverlening] . Eind september 2024 is de moeder met een IBS opgenomen bij [ggz-instelling] , omdat bij haar sprake was van een postpartum psychose. Zij is begin november 2024 terug naar huis gegaan, maar is, vanwege psychotische verschijnselen, op 21 januari 2025 opnieuw met een IBS opgenomen bij [hulpverlening] . Voor de moeder is inmiddels een Rechterlijke Machtiging voor de duur van zes maanden aangevraagd. De klinische behandeling van de moeder bestaat momenteel uit depotmedicatie en rust. Behandeling van het trauma zal opgepakt worden middels individuele therapie. De moeder lijkt in de basis wel vaardigheden te hebben om de minderjarigen zelf op te voeden. Ze heeft echter eerst behandeling nodig. Op dit moment is er nog geen beeld van de moeder hoe zij is als zij stabiel is. De duur van haar behandeling is nog onduidelijk.
3.3.
De vader functioneert op de grens van zwakbegaafd en licht verstandelijk beperkt niveau. Hij heeft tevens ADHD en PDD-NOS. Het emotionele ontwikkelingsniveau van de vader is niet hoger dan die van een zevenjarige. Tevens is bij de vader sprake van een belast verleden, PNEA (Psychogene Niet-Epileptische Aanvallen) en FNS (Functionele Neurologische Stoornissen). De vader heeft intensieve begeleiding en nabijheid om voor zichzelf te kunnen zorgen. Hij kan enkel door vaak herhalen en trainen korte routines aanleren.
3.4.
Als gevolg van hun persoonlijke problematiek lukt het de ouders niet de begeleide bezoeken ontspannen en in het belang van de minderjarigen vorm te geven. De ouders zijn tijdens de bezoeken voelbaar onrustig en gespannen. Zij praten over negatieve gebeurtenissen en richten zich met name op de pleegmoeder in plaats van op de kinderen. De ouders negeren de jeugdbeschermer. Ook loopt de vader tijdens de bezoeken weg om te gaan blowen. Om verschillende redenen zijn omgangsmomenten door de GI dan wel door de ouders afgezegd. Na een bezoek van de ouders in december 2024 laten de minderjarigen, maar met name [minderjarige 1] , onrustig gedrag zien. De begeleide bezoeken worden vervolgens gestopt. Ondanks het advies van de GI om de bezoeken zo rustig mogelijk te laten verlopen, blijven de ouders boos en verwijtend naar de aanwezige jeugdbeschermer. Sindsdien is er slechts één keer in de drie weken een beeldbelcontact tussen de ouders en de minderjarigen. Een andere zorg is dat het de moeder niet is gelukt om haar woning veilig, opgeruimd en schoon te houden. Hierdoor wil de woningbouwvereniging de huurovereenkomst ontbinden en zal de moeder, nadat zij ontslagen wordt bij [hulpverlening] , waarschijnlijk dakloos zijn. Volgens de Raad zijn de ouders door hun persoonlijke problematiek niet in staat geweest om in de afgelopen periode zelf voldoende stabiel en rustig te worden en om voor de minderjarigen een stabiele en veilige opvoedsituatie te creëren.
3.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontwikkelen zich goed in het pleeggezin. Ze eten, slapen en groeien goed en zijn gezond. In hun hechting wordt een positieve ontwikkeling gezien. Ze reageren goed op hun huidige pleegouders en zijn met hen een hechtingsrelatie aangegaan. Deze pleegouders kunnen de minderjarigen echter niet tot volwassenheid in hun gezin opnemen. De GI zoekt daarom voor de minderjarigen een perspectiefbiedend pleeggezin. De overplaatsing naar een perspectief biedend pleeggezin moet volgens de Raad zo spoedig mogelijk gerealiseerd worden. De minderjarigen moeten een blijvende hechtingsrelatie kunnen aangaan met de pleegouders, bij wie zij verder gaan opgroeien. Verdere onduidelijkheid over waar zij zullen opgroeien zal vergaande schade toebrengen aan hun ontwikkeling. Volgens de Raad bevinden de minderjarigen zich in een cruciale hechtingsfase. De minderjarigen kunnen niet meer wachten op een deskundigenonderzoek zoals door de ouders is verzocht.

4.De standpunten van de ouders en de GI

4.1.
De ouders zijn het niet eens met het verzoek van de GI. De ouders verwijten de GI dat er niet de juiste hulp is geboden. Zij vinden het belachelijk dat de minderjarigen van hen worden afgenomen, omdat de ouders kampen met psychische problematiek.. De vader heeft zelf een verleden van jeugdhulp en hij wil niet dat de minderjarigen hetzelfde moeten doormaken. De ouders kunnen samen prima voor de minderjarigen zorgen. Volgens de vader waren de minderjarigen tijdens het laatste bezoek erg van streek, omdat zij hun ouders missen. Hij vindt het onterecht dat de ouders wordt verweten dat de minderjarigen overstuur waren. De vader mist de minderjarigen zo erg, dat hij er mentaal aan onderdoor gaat. Volgens de moeder heeft zij vier kinderen, die allemaal bij haar zijn weggenomen door de GI. De moeder zegt dat zij trauma’s heeft opgelopen door de manier waarop de GI deze zaak heeft opgepakt. Volgens de moeder wordt zij door de GI bedreigd met mishandeling en verkrachting. Ook vindt zij dat zij door de GI is uitgelokt. De moeder kan niet meer met de GI samenwerken.
De advocaat van de ouders heeft namens hen het volgende aangevoerd. De persoonlijke situatie van de ouders is zeer complex. Daarbij komt dat de moeder dreigt haar woning te verliezen. De advocaat heeft het overleg van de GI met alle betrokken hulpverleners bijgewoond. Volgens de advocaat lukt het de ouders, ondanks de inzet van hulpverleners op verschillende gebieden, niet om een voor de minderjarigen geschikt opvoedklimaat te creëren. Op dit moment kan er dan ook geen sprake zijn van een terugkeer van de minderjarigen naar de ouders en zal de machtiging tot uithuisplaatsing nog verlengd moeten worden. De advocaat wijst evenwel op de opmerking van de Raad, dat er bij de moeder nog een mogelijkheid wordt gezien om de minderjarigen zelf op te gaan voeden, als zij daarbij voldoende hulpverlening krijgt. De situatie van de moeder is momenteel zeer fragiel, nu zij opgenomen is voor behandeling van haar problematiek. De vader woont inmiddels weer in een begeleide woonvorm. De conclusie zou dan kunnen zijn dat de minderjarigen elders moeten gaan opgroeien. De advocaat van de ouders vraagt evenwel om niet mee te gaan in het verzoek van de GI om nu een perspectiefbesluit te nemen. De vraag die voorligt is of de aanvaardbare termijn voor de minderjarigen is verstreken. De Raad spreekt hierover in haar rapport alleen in algemeenheden, in die zin dat de aanvaardbare termijn voor jonge kinderen korter is dan die van oudere kinderen. De minderjarigen zijn nog erg jong en er wordt bij de moeder nog een mogelijkheid gezien om in de toekomst zelf voor de minderjarigen te gaan zorgen. De vader zou hulp moeten gaan krijgen om de relatie met de moeder stabiel te krijgen, zodat zij op termijn samen voor de minderjarigen kunnen gaan zorgen. De advocaat merkt hierbij wel op dat het de ouders samen tot op heden niet is gelukt om stabiel te zijn. De advocaat van de ouders stelt dat de Raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan, gelet op de richtlijnen voor uithuisplaatsing en terugplaatsing. De advocaat doet namens de ouders daarom het verzoek om op grond van artikel 810a van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) een deskundigenonderzoek te gelasten. De advocaat heeft dit verzoek na de mondelinge behandeling nog schriftelijk bevestigd op 26 maart 2025. Door de deskundige dient bekeken te worden of de aanvaardbare termijn voor de minderjarigen daadwerkelijk is verstreken en of de ouders zelf voor de minderjarigen kunnen zorgen. In dit verband wijst de advocaat er op dat de GI nog geen geschikt perspectiefbiedend pleeggezin heeft gevonden en nog niet duidelijk is wanneer de minderjarigen doorgeplaatst zouden kunnen worden.
4.2.
De GI handhaaft het verzoek en vraagt om toewijzing daarvan. Volgens de GI was er ten tijde van de uithuisplaatsing van de minderjarigen al sprake van onrust en stress bij de ouders. De begeleide omgangsregeling verliep in eerste instantie goed. De ouders hadden wekelijks op dinsdag een begeleid bezoek van 1,5 uur. Vervolgens is [traject] van [hulpverlening] ingezet om de moeder te gaan ondersteunen en om de bezoeken met de minderjarigen te begeleiden. De mogelijkheid van een opname van de moeder met de minderjarigen bij [observatieafdeling] is destijds besproken. De ouders willen echter niet meewerken aan dit traject, als de vader daar niet bij opgenomen wordt. De problematiek van de ouders samen is echter te groot bevonden door [observatieafdeling] . De betrokken hulpverleners hebben zich ingezet om een begeleide omgangsregeling te realiseren en om met de ouders te werken aan hun problematiek. Het is de hulpverlening helaas niet gelukt om bij de ouders binnen te komen. Vanaf november 2024 is de spanning bij de ouders zeer hoog opgelopen. De GI blijft zich inzetten om een fysiek contact tussen de minderjarigen en de ouders mogelijk te maken, maar dat kan alleen als de ouders daartoe in staat zijn. De GI is daarnaast op zoek naar een perspectiefbiedend pleeggezin voor de minderjarigen. De GI heeft al een pleeggezin op het oog en voert daarmee gesprekken om te kijken of dit gezin een match is met de minderjarigen. De minderjarigen hebben geen hechtingsband met de ouders opgebouwd, nu zij na ontslag uit het ziekenhuis meteen in een pleeggezin zijn geplaatst. Nu is er al enige tijd geen fysiek contact. Het contact tussen de minderjarigen en de ouders bestaat op dit moment alleen uit beeldbellen. Deze vorm van contact is niet geschikt om een hechtingsband aan te kunnen gaan. De minderjarigen staan op een belangrijk punt in hun ontwikkeling en moeten in staat worden gesteld om met hun toekomstige opvoeders een hechtingsband aan te gaan.

5.De nadere beoordeling

Deskundigenonderzoek
5.1.
De advocaat van de ouders heeft verzocht om op grond van 810a Rv een deskundigenonderzoek te gelasten. Volgens de advocaat is de aanvaardbare termijn voor deze minderjarigen nog niet verstreken en moet er nader onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheden van de ouders om zelf voor de minderjarigen te kunnen zorgen. Volgens de advocaat van de ouders is er onvoldoende onderzocht of voor de minderjarigen op dit moment de aanvaardbare termijn is verstreken. Het raadsrapport hult zich volgens ouders in nevelen en de aanvaardbare termijn is alleen beoordeeld op basis van algemeenheden en niet op basis van de specifieke situatie van de minderjarigen. De advocaat van de ouders verwijst in het kader van het verzochte deskundigenonderzoek naar een relevante rechtsoverweging in een conclusie van het parket bij de Hoge Raad van 13 januari 2023 (ECLI:NL:PHR 2023:72): 2.24. Uit de parlementaire geschiedenis valt af te leiden dat de achtergrond van de bepaling moet worden gezocht in het recht doen aan het beginsel van “equality of arms”. Ook verwijst de advocaat naar de beschikking van het gerechtshof van 10 september 2020
(ECLI:NL:GHSHE:2020:2815). Een onderzoek is temeer van belang nu in het raadsrapport is opgenomen, dat moeder in de basis de vaardigheden heeft om voor de minderjarigen te kunnen zorgen. Daarnaast wordt ook nog gewezen op de richtlijn uithuisplaatsing en terugplaatsing, waarin staat vermeld: “Belangrijk is dat ouders en kind voldoende tijd, kwaliteit van zorg en rechtsbescherming krijgen om de te realiseren doelen te kunnen bereiken.” Verder blijkt volgens de advocaat van de ouders uit deze richtlijnen dat een perspectief maatwerk moet zijn en dat een goede diagnostiek gericht op de gehechtheid belangrijk is. In dat kader stellen ouders zich op het standpunt, dat er op dit moment nog geen sprake is van hechting, zodat de aanvaardbare termijn nog niet is verstreken.
5.2.
De rechtbank dient dan ook, aldus ouders, op grond van het voornoemde artikel een deskundige te benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van de minderjarigen zich echter tegen een aanhouding van de beslissing op hun perspectief. De minderjarigen zijn nog heel jong en in een fase van hun leven waarin zij een hechting- en vertrouwensrelatie aangaan met hun opvoeders. Nu de minderjarigen niet in het huidige pleeggezin kunnen blijven dienen de minderjarigen zo spoedig mogelijk te worden overgeplaatst naar een perspectief biedend pleeggezin waar zij tot volwassenheid kunnen opgroeien. De GI heeft een gezin voor de minderjarigen op het oog en is voornemens om de minderjarigen binnenkort door te plaatsen naar dat perspectiefbiedend pleeggezin. Gelet hierop moet aan het belang van de minderjarigen, om op korte termijn een hechtingsband te kunnen opbouwen met hun opvoeders, een zwaarder gewicht worden toegekend dan aan het belang van de ouders bij een nieuw onderzoek door een deskundige. De rechtbank neemt in de beoordeling van het verzoek van de advocaat ook mee, dat het onderzoek door de Raad al zeer uitgebreid is geweest en dat in dat onderzoek alle hulpverleners die bij het gezin betrokken zijn, geraadpleegd zijn. Tevens neemt de rechtbank in haar beoordeling mee hetgeen zij hierna overweegt ten aanzien van het perspectiefbesluit. Hier constateert zij onder andere dat de aanvaardbare termijn wellicht nu nog niet is overschreden, maar dat niet te verwachten is dat de ouders in de termijn die nu nog resteert wel in staat zullen zijn om de zorg voor de minderjarigen te kunnen dragen. De rechtbank zal het verzoek voor een deskundigenonderzoek dan ook afwijzen.
Perspectiefbesluit
5.4.
Ten aanzien van de perspectiefbesluit van de minderjarigen overweegt de rechtbank allereerst dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsingang waarin het door de GI genomen perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023, bekend onder ECLI:NL:HR:2023:1148, volgt evenwel dat de rechter een perspectiefbesluit wel mag beoordelen in het kader van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opvoedperspectief van het kind. Aangezien die situatie zich hier voordoet, acht de rechtbank zich bevoegd om zich in het kader van het verzoek van de GI uit te laten over het perspectiefbesluit.
5.5.
De uithuisplaatsing van een kind in het kader van een ondertoezichtstelling heeft naar zijn aard een tijdelijk karakter. De wetgever gaat ervan uit dat de GI in verband met de uitvoering van deze maatregel er in beginsel voor zorgdraagt dat de minderjarige naar huis (terug) kan en, indien dat inderdaad het geval is, nagaat onder welke voorwaarden dat dan gerealiseerd kan worden. De achterliggende gedachte hierbij is dat het een groot goed is, als een kind bij de biologische ouder kan opgroeien. Opgroeien bij de biologische ouder(s) is dan ook het uitgangspunt. Wanneer er sprake is van een uithuisplaatsing, en bezien moet worden hoe en wanneer thuisplaatsing mogelijk is, is de ‘aanvaardbare termijn’ bepalend bij het proces van beoordeling. Met aanvaardbare termijn wordt in dat kader bedoeld de voor dit kind aanvaardbaar te achten termijn waarbinnen deze ouder(s) de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding (weer) op zich kunnen nemen. De aanvaardbare termijn dwingt tot het nemen van een definitieve beslissing op de vraag of een kind wel of niet terug naar huis kan.
5.6.
Zoals hiervoor al benoemd en beschreven kampen beide ouders met persoonlijke problematiek en zeer forse beperkingen. Al voor de geboorte van de minderjarigen is het steeds de vraag geweest of deze ouders (alleen of gezamenlijk) in staat zouden zijn om, al dan niet met intensieve ondersteuning, zelf voor de minderjarigen te gaan zorgen. Het is dan ook niet alleen de vraag of de aanvaardbare termijn voor de minderjarigen nu reeds is overschreden, maar ook of deze ouders binnen de aanvaardbare termijn in staat zullen zijn om zelf voor de minderjarigen te gaan zorgen.
5.7.
De GI heeft samen met verschillende hulpverleners de mogelijkheden voor een plaatsing van de minderjarigen bij de ouders onderzocht. Gezien is dat het de ouders niet lukt om mee te werken aan de voorgestelde trajecten en zij willen niet los van elkaar worden behandeld of ondersteund. De communicatie tussen de hulpverleners en de ouders verloopt zeer moeizaam, door een verschil in interpretatie van de informatie en het wantrouwen van de ouders naar de hulpverleners. De ouders hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de moeder samen met de minderjarigen in een ouder-kind setting op te laten nemen. Hierdoor is de GI niet in staat geweest om de opvoedkwaliteiten van de moeder te onderzoeken. De GI heeft vervolgens geprobeerd om een bezoekregeling te treffen tussen de ouders en de minderjarigen, zodat zij een vorm van hechting aan zouden kunnen gaan. De bezoekregeling is echter gestopt omdat de minderjarigen door het contact ontregeld raakten en de ouders niet in staat waren om het contact rustig en zonder spanningen te laten verlopen. Ook waren de ouders niet bereid om los van elkaar de minderjarigen te bezoeken. De regeling is daarna teruggebracht naar een beeldbelregeling. De keuzes die de ouders hebben gemaakt, moeten gerespecteerd worden, maar die keuzes hebben wel gevolgen. Als gevolg van deze keuzes is er in de afgelopen maanden geen hechtingsband kunnen ontstaan tussen de ouders en de minderjarigen. De zorgen die er al waren, zijn bovendien niet alleen nog steeds aanwezig, maar zijn – met name bij de moeder – zelfs groter geworden. De ouders erkennen de zorgen zelf niet en leggen de oorzaak buiten zichzelf. Zij zien alleen hun eigen belang. De ouders zijn daarnaast onvoldoende begeleidbaar gebleken. Het lukt hen niet om hun gevoelens van boosheid, onmacht en frustratie opzij te zetten en om te handelen in het belang van de minderjarigen.
5.8.
Momenteel is de moeder opgenomen voor de behandeling van haar persoonlijke problematiek. Het is onduidelijk hoe lang deze opname nog gaat duren, maar het is niet de verwachting dat de moeder op korte termijn met ontslag zou kunnen gaan. Daarnaast dreigt de moeder haar woning kwijt te raken en moet er, na haar opname, voor haar een woonruimte gezocht worden, waarbij het nog de vraag is in wat voor soort woonvorm de moeder kan gaan wonen. De vader woont in een begeleide woonvorm, omdat hij door zijn beperkingen onvoldoende in staat is om zelfstandig te wonen. Dat betekent dat beide ouders op dit moment niet in staat zijn om de minderjarigen een geschikt opvoedklimaat te bieden, maar ook dat te voorzien is dat de ouders daar ook in de komende zes maanden niet in zullen slagen. De rechtbank is, met inachtneming van het recente onderzoeksrapport van de Raad van 6 maart 2025, dan ook van oordeel dat de GI in redelijkheid tot het perspectiefbesluit is gekomen en dat het perspectief van de minderjarigen niet meer bij de ouders ligt.
5.9.
De minderjarigen zijn op dit moment nog geplaatst in een crisispleeggezin, welk verblijf steeds is bedoeld als een tijdelijke plek. Deze pleegouders hebben aangegeven dat de minderjarigen niet tot volwassenheid bij hen kunnen blijven wonen. Dat betekent dat er voor de minderjarigen, nu duidelijk is dat de ouders niet in staat zijn om op dit moment een geschikte opvoedsituatie te bieden, gezocht moet gaan worden naar een perspectiefbiedend pleeggezin. Het betekent voor de minderjarigen helaas een breuk in de met pleegouders opgebouwde hechtingsrelatie. Voor de minderjarigen is het van het grootste belang dat de doorplaatsing naar het perspectiefbiedend pleeggezin op korte termijn gerealiseerd kan worden, zodat zij met deze pleegouders opnieuw een hechtingsband en een vertrouwensband aan kunnen gaan. De GI heeft inmiddels een perspectiefbiedend pleeggezin op het oog en is daarmee in gesprek om de geschiktheid te beoordelen. Bij gebleken geschiktheid zal de doorplaatsing van de minderjarigen dan ook niet lang op zich laten wachten.
5.10.
Gelet op dit alles kan de rechtbank er mee instemmen dat de GI niet meer werkt aan een plaatsing van de minderjarigen bij de ouders, nu gebleken is dat een plaatsing in een perspectiefbiedend pleeggezin het meest tegemoet komt aan de belangen van de minderjarigen.
5.11.
De rechtbank kan zich voorstellen dat het perspectiefbesluit de ouders veel verdriet doet. De ouders zijn erg betrokken bij de minderjarigen en willen niets liever dan zelf voor hen zorgen. De rechtbank geeft de ouders mee dat zij, ongeacht het perspectiefbesluit, altijd de ouders van de minderjarigen zullen blijven en dat zij een rol zullen behouden in het leven van de minderjarigen. De rechtbank hoopt dat de ouders op termijn achter het perspectiefbesluit kunnen gaan staan en dat de duidelijkheid op dit punt voor rust gaat zorgen.
5.12.
Door het nemen van het perspectiefbesluit is een situatie ontstaan dat de minderjarigen niet meer bij de ouders geplaatst zullen worden, maar dat de uithuisplaatsing -die gebruikelijk gericht is op een plaatsing bij de ouders – ter overbrugging naar een situatie met een meer definitief karakter moet blijven voortduren. De rechtbank zal om die reden het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen hierna beoordelen.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.13.
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.14.
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.15.
Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is de rechtbank gebleken dat de gronden voor een uithuisplaatsing van de minderjarigen nog steeds aanwezig zijn. Een thuisplaatsing van de minderjarigen bij de ouders behoort, gezien de huidige omstandigheden, niet tot de mogelijkheden. Dit wordt door de ouders ook erkend. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen nog altijd noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg zal worden toegewezen.
5.16.
De rechtbank zal de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen, gelet op het karakter daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dit betekent dat de beslissing per direct uitvoerbaar is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 21 augustus 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Jansen, voorzitter, mr. Van Leuven, en mr. Van Gessel, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025 in aanwezigheid van Joosen, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.