Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.de commanditaire vennootschap[C.V.] T.H.O.D.N. ALBERT HEIJN,
2.
[beherend vennoot],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 11 september 2024, met de daarin genoemde stukken,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 13 tot en met 23,
- het bericht van [B.V.] van 21 november 2024 met producties 24 tot en
- het bericht van [B.V.] van 22 november 2024 met producties 30 tot en
- de mondelinge behandeling van 2 december 2024,
- de pleitnota van [B.V.] ,
- de pleitnota van [C.V. en beherend vennoot]
2.De feiten
€ 2.100.000,-.
3.Het geschil
€ 3.855,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de datum der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
€ 416.000,- niet opeisbaar is. Daarnaast ziet artikel 4 van het addendum op de verkoop van de supermarkt aan een derde, waar in casu geen sprake van is. Omdat er sprake is van een gedwongen sluiting en geen vrijwillige verkoop is artikel 4 niet van toepassing en is [C.V. en beherend vennoot] geen aanvullende goodwill aan [B.V.] verschuldigd. Subsidiair is artikel 4 van het addendum is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. [C.V. en beherend vennoot] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [B.V.] , dan wel [B.V.] haar vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van [B.V.] in de volledige kosten van [C.V. en beherend vennoot] van deze procedure.
4.De beoordeling
staat van faillissement’ook andere insolventiesituaties zouden hebben bedoeld zoals schuldsanering, liquidatie of bedrijfsbeëindiging kan naar het oordeel van de rechtbank nergens uit worden afgeleid. [C.V. en beherend vennoot] heeft geen enkel aanknopingspunt gegeven voor een dergelijke uitleg van dit artikel.
“(…) niet (meer) zelf exploiteert (…)”. Volgens [C.V. en beherend vennoot] hebben partijen met artikel 4 bedoeld overeen te komen dat [C.V. en beherend vennoot] het resterende bedrag aan goodwill enkel aan [B.V.] verschuldigd is wanneer hij vrijwillig zou besluiten om de supermarkt niet langer te exploiteren en de supermarkt zou worden verkocht. De gedwongen sluiting van de supermarkt door beëindiging van de franchiseovereenkomst door AHOLD valt dus niet onder de situatie van artikel 4 om welke reden [C.V. en beherend vennoot] niet het bedrag van € 270.000,- verschuldigd is, aldus [C.V. en beherend vennoot]