Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift is ingediend door een gedetineerde klager, die de teruggave van zijn in beslag genomen Ford Mustang eiste. De klager, geboren in 1980 en momenteel gedetineerd in de P.I. Grave, stelde dat hij eigenaar was van het voertuig en dat de inbeslagname hem zwaar belastte. De raadsvrouw voerde aan dat de Ford niet van wezenlijk belang was voor de onderliggende strafzaak, omdat er geen objectief element was dat het voertuig verbond met het vermeende misdrijf. De officier van justitie daarentegen stelde dat de Ford in beslag was genomen in verband met verdenkingen van seksueel misbruik van een minderjarig meisje, en dat de kans op verbeurdverklaring van het voertuig reëel was.
De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ongegrond was, omdat de ernst van de beschuldigingen en de betrokkenheid van de Ford bij de strafbare feiten een voortduren van het beslag rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak. De beslissing om het klaagschrift ongegrond te verklaren werd genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 april 2025, en er werd informatie gegeven over de mogelijkheid tot cassatie binnen veertien dagen na betekening van de beslissing.